Home

Raad van State, 26-08-2009, BJ6073, 200900072/1/H3

Raad van State, 26-08-2009, BJ6073, 200900072/1/H3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
26 augustus 2009
Datum publicatie
26 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:RVS:2009:BJ6073
Zaaknummer
200900072/1/H3

Inhoudsindicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 13 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Westerpark (hierna: het dagelijks bestuur) aan wijlen [vergunninghouder] ten behoeve van zijn [woonschip a] voor de [locatie a], ligplaatsnummer […] onderscheidenlijk aan [appellant b] ten behoeve van haar [woonschip b] voor de [locatie b], ligplaatsnummer […], een zogeheten speciale ligplaatsvergunning verleend.

Uitspraak

200900072/1/H3.

Datum uitspraak: 26 augustus 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2008 in zaken nrs. 07/3246 en 07/3247 in de gedingen tussen:

[appellanten]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 13 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Westerpark (hierna: het dagelijks bestuur) aan wijlen [vergunninghouder] ten behoeve van zijn [woonschip a] voor de [locatie a], ligplaatsnummer […] onderscheidenlijk aan [appellant b] ten behoeve van haar [woonschip b] voor de [locatie b], ligplaatsnummer […], een zogeheten speciale ligplaatsvergunning verleend.

Bij afzonderlijke besluiten van 3 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur de door wijlen [vergunninghouder] en [appellant b] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 november 2008, verzonden op 25 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de door [appellant a], als rechtsopvolgster van wijlen [vergunninghouder], en [appellant b] (hierna: [appellanten]) daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2009.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door E.P. Blaauw, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de Vhb 2006), voor zover thans van belang, is het verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons- en vaartuiggebonden.

Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart.

Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen heeft het college al zijn bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.

2.2. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 16 mei 2000 de "Regeling voor het verlenen van een speciale ligplaatsvergunning voor woonboten" (gemeenteblad afd. 3, volgnr. 83; hierna: de Regeling) vastgesteld. Bij besluit van 27 november 2001 heeft het dagelijks bestuur deze Regeling overgenomen en tot zijn beleid gemaakt en op de Houthavens van toepassing verklaard.

2.3. In verband met de herinrichting van de burgemeester De Vlugthaven volgens het gewijzigde bestemmingsplan Westerdokseiland en de bebouwing van dat eiland zijn de ten behoeve van de [woonschepen a en b] verleende speciale ligplaatsvergunningen voor de [locatie c] ingetrokken. Bij de besluiten van 13 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur ambtshalve ten behoeve van deze woonschepen vervangende speciale ligplaatsvergunningen verleend voor de [locaties a en b] in de Oude Houthaven.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur met de verleende speciale ligplaatsvergunningen heeft beoogd vervangende ligplaatsen te bieden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat nu het dagelijks bestuur zowel de Regeling als het bevriezingsbeleid heeft overgenomen het dagelijks bestuur zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2003 in zaak nr. 200204890/1 op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellanten] niet in aanmerking komen voor een reguliere ligplaatsvergunning. Tenslotte heeft de rechtbank overwogen dat voor het vinden van een alternatieve locatie niet is vereist, dat daarover met de eigenaren van de woonschepen volledige overeenstemming is bereikt, maar dat voldoende is dat een redelijke oplossing is bereikt waarbij ook rekening is gehouden met alle belangen van [appellanten].

2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen reguliere ligplaatsvergunningen heeft verleend. In dat verband betogen zij dat zij gelet op het gewijzigde bestemmingsplan Westerdokseiland recht hadden op vervangende ligplaatsen in het daarin voor woonboten vastgestelde waterareaal, omdat hun woonboten daarin waren ingetekend. Door in het bestemmingsplan nieuwe ligplaatsen aan te wijzen is het in de Regeling neergelegde bevriezingsbeleid verlaten. [appellanten] vinden dat gelet daarop aan hen reguliere vergunningen hadden moeten worden verleend.

Verder betogen zij dat de rechtbank zich ten onrechte op een uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2003 heeft gebaseerd, omdat die betrekking heeft op een andere locatie namelijk ligplaatsen voor [locatie c].

Om voor de woonschepen, in afwijking van aanvankelijke plannen en zonder dat daarover overeenstemming bestaat, ligplaatsen aan te wijzen buiten het bestemmingsplangebied Westerdokseiland, dienen zwaarwegende argumenten aanwezig te zijn, welke volgens [appellanten] ontbreken.

2.5.1. Met het toepassen van de Regeling geeft het dagelijks bestuur invulling aan de hem ingevolge de Vhb 2006 toekomende discretionaire bevoegdheid ligplaatsvergunningen te verlenen en deze te weigeren met het oog op de in de Vhb 2006 genoemde belangen. In de Regeling is voorzien in een tijdelijke ligplaatsvergunning, speciaal voor de groep woonbootbewoners die tussen de zogeheten gedoogronden (in 1984 en 1989) en 1 augustus 1995 ligplaats hebben gekozen of zijn gaan wonen op een illegale boot in het beheersgebied van de binnenstad en de Havenatlas. Deze groep woonbootbewoners kan in aanmerking komen voor een speciale ligplaatsvergunning, mits aan de in de Regeling gestelde vereisten wordt voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer, onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie, in haar uitspraak van 4 oktober 2006 in zaak nr. 200603734/1) kan niet worden geoordeeld dat het in de Regeling neergelegde bevriezingsbeleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.

2.5.2. [appellanten] kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat ten behoeve van hun woonschepen reguliere ligplaatsvergunningen hadden moeten worden verleend omdat in het bestemmingsplan Westerdokseiland bij gebouw Goedkoop ligplaatslocaties zijn opgenomen. Het bestemmingsplan behelst de planologische ordening op het water en biedt geen maatstaven ter beoordeling of een woonbootbewoner voor een reguliere of speciale ligplaatsvergunning in aanmerking komt. Evenmin is met de aanduiding van ligplaatslocaties in dat bestemmingsplan het bevriezingsbeleid van het aantal woonboten verlaten. Het duidt er slechts op dat de desbetreffende waterkavels bestemd zijn voor woonboten. Hetzelfde geldt voor de in de Oude Houthaven bestemde ligplaatsen. Voor welke vergunning [appellanten] in aanmerking komen dient te worden beoordeeld op basis van de Vhb 2006 en de in dat kader door het dagelijks bestuur toegepaste Regeling.

Bij afzonderlijke besluiten van 30 maart 2000 zijn de door wijlen [vergunninghouder] onderscheidenlijk [appellant b] aangevraagde reguliere ligplaatsvergunningen ten behoeve van hun [woonschepen a onderscheidenlijk b] geweigerd. Die besluiten zijn door voornoemde uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2003 in zaak nr. 200204890/1 in rechte onaantastbaar geworden. De Afdeling heeft in deze uitspraak evenals in haar voormelde uitspraak van 4 oktober 2006 geoordeeld dat van het gevoerde beleid, zoals neergelegd in de "Nota Amsterdam te Water 1995" en nadien geëvalueerd in het "Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te Water 1995" en aangepast in de Regeling, niet kan worden gezegd dat daarmee buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gekomen.

De omstandigheid dat die uitspraak van de Afdeling betrekking heeft op een andere locatie maakt niet, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich daarop heeft mogen baseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met voornoemde uitspraak van de Afdeling in rechte vaststaat dat de woonschepen van [appellanten] niet voor een reguliere ligplaatsvergunning in aanmerking kunnen komen, omdat deze woonschepen niet voor 1 januari 1989 in het Havenatlasgebied aanwezig en geregistreerd waren. Reeds daarom heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur heeft mogen volstaan met een verwijzing naar die uitspraak van de Afdeling.

Nu [appellanten] slechts voor speciale ligplaatsvergunningen in aanmerking komen, heeft het dagelijks bestuur in redelijkheid tot het verlenen van die vergunningen kunnen besluiten. In het aangevoerde is geen grond gelegen voor het oordeel dat het dagelijks bestuur na afweging van alle belangen niet in redelijkheid tot aanwijzing van ligplaatsen in de Oude Houthaven heeft kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de oude ligplaatsen in de burgemeester De Vlugthaven niet meer beschikbaar waren en overleg met [appellanten] over vervangende ligplaatsen heeft plaatsgevonden. Dat daarbij geen volledige overeenstemming is bereikt en dat de thans verleende vergunningen voor een kortere duur gelden dan die voor de [locatie c], laat de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om ambtshalve de onderhavige vergunningen te verlenen onverlet.

Het betoog slaagt niet.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graat

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009

307.