Home

Raad van State, 15-04-2009, BI1101, 200805115/1

Raad van State, 15-04-2009, BI1101, 200805115/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 april 2009
Datum publicatie
15 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RVS:2009:BI1101
Zaaknummer
200805115/1
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-07-2023], Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-07-2023] art. 10.23

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) de locatie, aangeduid met nummer MA51R, aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar vermelde percelen.

Uitspraak

200805115/1.

Datum uitspraak: 15 april 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) de locatie, aangeduid met nummer MA51R, aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar vermelde percelen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2008, beroep ingesteld.

Bij besluit van 10 juli 2008 heeft het college het besluit van 20 mei 2008 ingetrokken en een nieuw besluit genomen met verbetering van de vermelding van de percelen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door L.C. Fellinga, E. van Meerkerk en N. Klijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

2.2. Nu het besluit van 10 juli 2008 aan het beroep niet geheel tegemoetkomt, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

Ter zitting heeft [appellant] het beroep, voor zover het niet is gericht tegen het besluit van 10 juli 2008, ingetrokken.

2.3. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2004 kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

2.4. [appellant] betoogt dat het college er ten onrechte van uitgaat dat de container is bestemd voor 4 huishoudens, nu uit de bij het besluit behorende plattegrond blijkt dat de container voor 35 huishoudens is bestemd.

2.4.1. In het besluit van 20 mei 2008 werd vermeld dat de container was bestemd voor de gebruikers van de percelen [locaties sub 1]. In het nieuwe besluit van 10 juli 2008 heeft het college dit gecorrigeerd en heeft het de locatie, aangeduid met nummer MA51R, aangewezen als ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval door de gebruikers van de percelen [locaties sub 2]. De stelling van [appellant] dat het college de container heeft bestemd voor 4 huishoudens mist dan ook feitelijke grondslag.

2.5. [appellant] kan zich niet vinden in de aanwijzing van de locatie, aangeduid met nummer MA51R, als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. [appellant] vreest het dumpen van afval en het vermeerderen van het al aanwezige zwerfafval. Volgens hem zullen er, omdat de containers te klein zijn, zakken naast de containers blijven staan, met ongedierte als gevolg. Volgens [appellant] is, als gevolg van onderverhuur van de woningen aan verschillende huishoudens, de druk op de containers groter dan het college aanneemt. [appellant] vreest voor stankoverlast, uitzichthinder aan de voorzijde van zijn woning, waardevermindering van zijn woning en toeneming van het verkeersrisico. [appellant] betoogt dat een locatie aan of nabij de [locatie] meer geschikt is. Volgens [appellant] ziet het college ten onrechte een beletsel in de omstandigheid dat het inzamelvoertuig daar achteruit zou moeten rijden, aangezien dit nu ook al gebeurt.

2.5.1. Bij het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen als de onderhavige hanteert het college de volgende beleidscriteria: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, de arbeidsbelasting voor de inzamelaars, financiële en inzamellogistieke aspecten en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen, waarbij onder andere kan worden gedacht aan kabels- en leidingen in de ondergrond en de aanwezigheid van bomen ter plaatse.

2.5.2. Het college betoogt dat van stankoverlast niet of nauwelijks sprake zal kunnen zijn doordat de afvalcontainer grotendeels onder de grond is gesitueerd en in ieder geval eenmaal per week, en wanneer blijkt dat het volume niet voldoende is met een hogere frequentie, wordt geleegd. Op grond van deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat stankoverlast tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

2.5.3. Mede gelet op de omstandigheid dat de inleverzuil beperkt van omvang is (0,80 meter lengte x 0,80 meter breedte x 1,10 meter hoogte), en het zicht erop vanuit de voorzijde van zijn woning wordt beperkt door de schuur van [appellant] en geparkeerde auto’s, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare uitzichthinder aan de voorzijde van de woning van [appellant] zal optreden.

2.5.4. Ten aanzien van het aspect verkeersveiligheid heeft het college betoogd dat de locatie zodanig is gesitueerd dat de ophaalwagen niet hoeft te steken, te keren of achteruit te rijden, maar direct langs de rijbaan kan stilstaan. Wel geschiedt dit na een binnenbocht, maar dit zal volgens het college geen problemen voor het passerende verkeer opleveren, omdat het voertuig maar kort stilstaat, de [naam weg] een 30 km/uur straat is en ter plaatse 7 meter breed is, en het voertuig vier oranje zwaailichten voert.

De locatie levert volgens het college ook geen gevaar op voor voetgangers naar en van de container omdat de container zich aan dezelfde kant van de weg bevindt als waar de gebruikers wonen.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat ook ter hoogte van de [locatie] achteruit wordt gereden bij de inzameling van minicontainers, betoogt het college dat het ophalen van ondergrondse containers geschiedt met een ander type inzamelvoertuig, dat door slechts één persoon wordt bemand, waardoor bij achteruitrijden, ondanks de aangebrachte camera’s, de kans op dodehoekongevallen veel groter is.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de door het college gemaakte inschatting van de gevolgen voor de verkeersveiligheid de Afdeling niet onaannemelijk voor. Gelet op hetgeen het college heeft betoogd, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangewezen locatie vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur geniet boven de door [appellant] voorgestelde locatie.

2.5.5. De stelling dat de waarde van zijn woning daalt als gevolg van de aanwijzing kan, wat er van die stelling zijn moge, evenmin leiden tot het door [appellant] gewenste gevolg, reeds omdat [appellant] deze schade niet aannemelijk heeft gemaakt.

2.5.6. Het optreden van dumpgedrag en het ontstaan van zwerfafval rond de containers betreft primair een handhavingskwestie. Overigens heeft het college ter zitting gesteld dat hiertegen adequaat zal worden opgetreden door de Dienst Stadsreiniging.

2.5.7. Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot aanwijzing van locatie MA51R als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening heeft kunnen komen.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Kuipers

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009

271-209.