Home

Raad van State, 01-02-2007, AZ7958, 200609111/2

Raad van State, 01-02-2007, AZ7958, 200609111/2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 februari 2007
Datum publicatie
7 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:AZ7958
Zaaknummer
200609111/2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 18 maart 2005 heeft verweerder het verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de Crayenesterbasisschool op het perceel Crayenestersingel 37 te Heemstede afgewezen.

Uitspraak

200609111/2.

Datum uitspraak: 1 februari 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2005 heeft verweerder het verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de Crayenesterbasisschool op het perceel Crayenestersingel 37 te Heemstede afgewezen.

Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 oktober 2006 no. 200509754/1 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard.

Bij besluit van 6 december 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder naar aanleiding van deze uitspraak de bezwaren van verzoekers betreffende het afwijzen van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de Crayenesterbasisschool op de Crayenestersingel 74 te Heemstede, wederom ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2007, waar verzoekers bijgestaan door mr. A. Diepeveen en verweerder vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

Tevens is de Crayenesterbasisschool vertegenwoordigd door R.J. Petersen, gemachtigde, als partij gehoord.

2.    Overwegingen

2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2.    Verzoekers, omwonenden van de school, stellen kort gezegd dat zij in de dagperiode onacceptabele geluidhinder ondervinden van spelende kinderen op het kleuterspeelterrein. Om die reden hebben zij verweerder gevraagd op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer handhavende maatregelen te treffen. Zij voeren hierbij aan dat uit diverse publicaties blijkt dat langdurige blootstelling aan extreme geluidoverlast gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Bovendien is er volgens verzoekers door de groei van het aantal leerlingen sprake van een toename van de geluidoverlast. Verzoekers voeren aan dat verweerder bij de beoordeling van hun bezwaren ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2006.  

2.2.1.    Verweerder voert aan dat de Milieudienst IJmond op 10 februari 2006 onderzoek heeft gedaan naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid van het kleuterspeelterrein van de Crayenesterbasisschool. Volgens verweerder heeft het onderzoek deugdelijk plaatsgevonden en is er geen reden om te veronderstellen dat het rapport onzorgvuldig of op basis van verkeerde uitgangspunten tot stand is gekomen. Verweerder stelt op basis van dit onderzoek wederom tot de conclusie te zijn gekomen dat het verzoek om handhaving van verzoekers terecht is afgewezen.

2.2.2.    De Voorzitter stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de bezwaren van verzoekers tegen het besluit van 18 maart 2005 opnieuw ongegrond heeft verklaard. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de Voorzitter echter dat het de bedoeling van verweerder is geweest met het bestreden besluit de bezwaren van verzoekers gegrond te verklaren, het primaire besluit van 18 maart 2005 te herroepen en gebaseerd op het onderzoek van 10 februari 2006 het verzoek om handhaving alsnog af te wijzen. In het feit dat verweerder dit met het bestreden besluit niet heeft gedaan ziet de Voorzitter onvoldoende reden tot het treffen van een voorlopige voorziening.

   De Voorzitter overweegt verder dat de vraag of het door verweerder gehanteerde geluidonderzoek van 10 februari 2006 als voldoende representatief kan worden aangemerkt zich niet leent voor een beoordeling in voorlopige voorziening, maar in de bodemprocedure dient te worden bezien. Tevens overweegt de Voorzitter dat thans uit hetgeen verzoekers hebben aangevoerd noch anderszins vast is komen te staan dat er in de onderhavige situatie sprake is van een overtreding van de geluidvoorschriften uit het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer. Gelet op het bovenstaande is de Voorzitter van oordeel dat er geen reden bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink                  w.g. Klap

Voorzitter               ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2007

315