Home

Raad van State, 30-08-2006, AY7178, 200604262/1

Raad van State, 30-08-2006, AY7178, 200604262/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 augustus 2006
Datum publicatie
30 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:RVS:2006:AY7178
Zaaknummer
200604262/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 september 2002 heeft het bestuur van de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" (hierna: het bestuur) de aanvraag van appellant om een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit als gevolg van de vuurwerkramp Enschede afgewezen.

Uitspraak

200604262/1.

Datum uitspraak: 30 augustus 2006

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/ 414 van de rechtbank Almelo van 28 april 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het bestuur van de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp".

1.    Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2002 heeft het bestuur van de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" (hierna: het bestuur) de aanvraag van appellant om een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit als gevolg van de vuurwerkramp Enschede afgewezen.

Bij besluit van 28 februari 2005 heeft het bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 20 juli 2005 heeft het bestuur van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2006, waar het bestuur, vertegenwoordigd door J.F. Buurmeijer, voorzitter, en mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Volgens artikel 1, aanhef en onder b van de "Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit vuurwerkramp Enschede" (hierna: de Regeling) wordt in deze Regeling onder getroffene verstaan een nog in leven zijnde natuurlijke persoon die op het moment van de ramp of de onmiddellijke nasleep daarvan in het rampgebied in Enschede aanwezig en/of woonachtig was en als direct gevolg van de ramp blijvend letsel heeft opgelopen.

    Volgens artikel 1, aanhef en onder d, wordt in deze Regeling onder blijvend letsel verstaan een naar medische normen vast te stellen lichamelijke of psychische kwetsing, aantasting of verwonding van een natuurlijke persoon die naar het oordeel van medisch deskundigen van blijvende aard is.

   Volgens artikel 1, aanhef en onder e, wordt in deze regeling onder functionele invaliditeit verstaan: geheel of gedeeltelijk (functie)verlies van een deel of orgaan van het lichaam of een psychische stoornis of aandoening als gevolg van blijvend letsel.

   Volgens artikel 4, eerste lid, heeft een getroffene recht op een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit, indien hij blijvend letsel heeft.

   Volgens het tweede lid wordt de mate van functionele invaliditeit van de getroffene door stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" (hierna: de Stichting) vastgesteld op advies van de medisch adviseur, zodra een medische eindtoestand is bereikt, maar uiterlijk op 1 juli 2003.

2.2.    Het bestuur heeft bij besluit van 28 februari 2005 onder overneming van het advies van de bezwarencommissie van 3 februari 2005 het bezwaar tegen het besluit van 10 september 2002, waarbij de aanvraag van appellant voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling is afgewezen, ongegrond verklaard. De bezwarencommissie heeft zich gebaseerd op een advies van de medisch adviseur van de Stichting van 9 juni 2004. Op verzoek van de medisch adviseur is appellant onderzocht door een psychiater. De medisch adviseur heeft op basis van de rapportage van de psychiater geadviseerd dat geen sprake is van functionele invaliditeit als gevolg van psychisch letsel als direct gevolg van de vuurwerkramp.

2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij in hogere mate lichamelijk en psychisch invalide is als gevolg van de vuurwerkramp. Appellant stelt dat hij direct na de vuurwerkramp aan zijn huisarts heeft doorgegeven klachten te ondervinden als gevolg van deze ramp. Voorts betoogt appellant dat zijn lichamelijke klachten bij de beoordeling dienen te worden betrokken.

2.3.1.    Dit betoog treft geen doel. Volgens het rapport van de psychiater, dat aan het advies van de medisch adviseur ten grondslag is gelegd, is diagnostisch in psychiatrische zin het huidige toestandsbeeld van appellant te benoemen als een depressie met aspecifieke kenmerken en hysterisch coloriet en zijn de psychische klachten van appellant niet veroorzaakt door de vuurwerkramp van 13 mei 2000, maar vooral door financiële problemen en zijn onvermogen zich in een werksituatie te handhaven, waarschijnlijk vooral door cognitieve beperkingen, maar ook beperkte plooibaarheid en een licht obsessieve instelling.

2.3.2.    In de door appellant bij de rechtbank overgelegde brief van 21 november 2005 geeft de behandelend psychiater van appellant aan dat de psychiatrische problemen van appellant zijn ontstaan op 22 mei 2000 en dat hij het oordeel van de door de medisch adviseur ingeschakelde psychiater grotendeels onderschrijft, maar benadrukt dat vóór de vuurwerkramp geen psychiatrische problematiek aanwezig was waarvoor behandeling binnen de GGZ noodzakelijk was.

    De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het advies van de medisch adviseur onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Daarbij is in aanmerking genomen dat in reactie op voormelde brief van 21 november 2005 de door de medisch adviseur ingeschakelde psychiater bij brief van 9 januari 2006 heeft aangegeven dat waar mag zijn dat bij appellant vóór de vuurwerkramp geen psychiatrische problematiek aanwezig was waarvoor behandeling binnen de GGZ noodzakelijk was, maar dat uit de gegevens van de huisarts, noch Mediant valt af te leiden dat, zoals de behandelend psychiater stelt, de psychiatrische problemen zijn ontstaan op 22 mei 2000 en dat de behandelend psychiater zich kennelijk in deze datum vergist. Uit de gegevens van Mediant volgt dat de klachten van appellant zijn ontstaan op zijn werk in mei 2001. Voorts is door deze psychiater aangeven dat de hallucinatoire belevingen van stemmen door appellant meer gericht lijken te zijn op de werksituatie dan te plaatsen zijn in het kader van een posttraumatische stressstoornis en de depressieve symptomatologie eerder te relateren lijkt aan economische en sociale problemen dan aan de vuurwerkramp, te meer daar deze klachten pas een jaar later naar voren zijn gekomen. De stelling van appellant dat hij direct na de vuurwerkramp contact heeft opgenomen met de huisarts, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Uit de door de medisch adviseur bij de huisarts opgevraagde medische informatie blijkt dit niet.

2.4.    Voor zover appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn lichamelijke klachten niet bij de beoordeling heeft betrokken, slaagt dit betoog niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant deze klachten voor het eerst in beroep heeft aangevoerd.

2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens    w.g. Van Rheenen

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006

385.