Home

Raad van State, 02-11-2005, AU5388, 200410085/4

Raad van State, 02-11-2005, AU5388, 200410085/4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 november 2005
Datum publicatie
2 november 2005
ECLI
ECLI:NL:RVS:2005:AU5388
Zaaknummer
200410085/4
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-07-2023], Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-07-2023] art. 10.63

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 15 december 2004, kenmerk U01/0008 DMB 2004, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] voor een periode van zes maanden ontheffing als bedoeld in artikel 10.63 van de Wet milieubeheer verleend van het verbod om afvalwater te lozen op het vuilwaterriool. Het betreft bemalingswater, afkomstig van een bouwput voor een parkeerkelder aan de [locatie] te Amsterdam.

Uitspraak

200410085/4.

Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van Amsterdam,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2004, kenmerk U01/0008 DMB 2004, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] voor een periode van zes maanden ontheffing als bedoeld in artikel 10.63 van de Wet milieubeheer verleend van het verbod om afvalwater te lozen op het vuilwaterriool. Het betreft bemalingswater, afkomstig van een bouwput voor een parkeerkelder aan de [locatie] te Amsterdam.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 4 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van zowel verweerder als appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2005, waar van appellanten [gemachtigde] is verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2.    Op 27 mei 2005 is het beroep ter zitting behandeld. Verweerder   was daar vertegenwoordigd door mr. E.W. Beukenhorst en T.J.M. Schrever. Appellanten zijn toen niet verschenen. Gebleken is dat appellanten niet op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn opgeroepen. Daarom is de na die zitting gedane uitspraak van 15 juni 2005, no. 200410085/1, vervallen verklaard bij uitspraak van 18 augustus 2005, no. 200410085/3.

2.3.    Ingevolge de artikelen 10.30, eerste lid en 10.63, eerste lid, van  de Wet milieubeheer kan, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalwater zich daar niet tegen verzet, ontheffing worden verleend van het verbod om zich, anders dan vanuit een inrichting, van afvalwater of andere afvalstoffen te ontdoen door deze in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater te brengen.

2.4.    Ter zitting van 26 september 2005 hebben appellanten de gang van zaken geschetst voor en tijdens het van kracht zijn van de ontheffing. Naar hun waarneming is, anders dan verweerder stelt, wel degelijk gebruik gemaakt van de ontheffing. Daarbij plaatsen appellanten vraagtekens bij de wijze van gebruik van de ontheffing en de periode van gebruik. Daarnaast gaan zij ervan uit dat de ontheffing nog niet is ingetrokken, omdat het besluit tot intrekking volgens hen niet, dan wel onvoldoende is gepubliceerd.

2.4.1.    De Afdeling overweegt dat in deze procedure niet ter beoordeling  staat hoe en wanneer gebruik gemaakt is van de ontheffing en of de intrekking daarvan al onherroepelijk is, maar uitsluitend of ontheffing voor deze lozing rechtmatig is.

2.5.    Appellanten stellen dat onderzoek verricht had moeten worden naar de permanente grondwaterverlaging in de directe omgeving. In dit verband betogen zij dat door een eventuele grondwaterverlaging de muren van hun woningen kunnen komen te verzakken.

2.5.1.    Aangaande de grond omtrent de verzakking van de woonhuizen, oordeelt de Afdeling dat eventuele verzakking van huizen en muren niet kan worden begrepen onder het "doelmatig beheer van afvalwater" als bedoeld in artikel 10.63 van de Wet milieubeheer, zodat deze beroepsgrond om die reden niet kan slagen.

2.6.    Appellanten stellen dat de norm voor de stroomsnelheid van het lozen van vervuild water is overschreden. Verder menen zij dat het geloosde water in ernstige mate was vervuild.

2.6.1.    De Afdeling stelt vast dat in het besluit lozingseisen zijn gesteld en dat daarin een norm voor de stroomsnelheid is opgenomen. De juistheid van die normen hebben appellanten niet betwist. De Afdeling ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting ook geen aanleiding om aan de juistheid van die normen te twijfelen. Hetgeen appellanten op dit punt aanvoeren ziet niet op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande ontheffing maar op de naleving daarvan. Daarom kan die grond in deze procedure niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen tot het afdwingen van de naleving van de in de ontheffing opgenomen eisen.

2.7.    De overige beroepsgronden hebben evenmin betrekking op een doelmatig beheer van afvalwater in de hier bedoelde zin. Deze gronden treffen daarom evenmin doel.

2.8.    Het beroep is ongegrond.

2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt    w.g. Stolker

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

157-484.