Home

Raad van State, 14-07-2004, AQ1357, 200308325/1

Raad van State, 14-07-2004, AQ1357, 200308325/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
14 juli 2004
Datum publicatie
14 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:RVS:2004:AQ1357
Zaaknummer
200308325/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfspand voor detailgroothandel en verhuur en verkoop van bouwmaterialen op het perceel Oudeweg/Jan van Krimpenweg te Haarlem.

Uitspraak

200308325/1.

Datum uitspraak: 14 juli 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

BMG Vastgoed B.V., gevestigd te Amsterdam en Hoorn,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 oktober 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfspand voor detailgroothandel en verhuur en verkoop van bouwmaterialen op het perceel Oudeweg/Jan van Krimpenweg te Haarlem.

Bij besluit van 25 februari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 30 oktober 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het beroep van appellante ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht van 10 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brieven van 8 maart 2004 hebben het college en Ven Groothandel Centrum B.V., Erba Import B.V. [belanghebbende] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem, en mr. R. van Bommel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Verder heeft mr. C.M.E. Verhaegh, advocaat te Leiden, namens Ven Groothandel Centrum B.V., Erba Import B.V. [belanghebbende]. het woord gevoerd.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan heeft betrekking op het oprichten van een bedrijfspand voor detailgroothandel en verhuur en verkoop van bouwmaterialen.

2.2. Appellante heeft de grond dat de rechtbank Ven Groothandel Centrum B.V., Erba Import B.V. [belanghebbende] ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter zitting ingetrokken.

2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank aan het feit dat een verweerschrift ontbreekt, ten onrechte niet de gevolgtrekking heeft verbonden dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

2.3.1. Dit betoog treft geen doel. Het niet indienen van een verweerschrift door het college bij de rechtbank rechtvaardigt niet de conclusie dat het bestreden besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in dit geval niet op basis van de wél ingediende stukken tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep had kunnen komen.

2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Masterplan Spoorzone Oost (hierna: het Masterplan) niet als ruimtelijke onderbouwing voor het weigeren van de vrijstelling en de bouwvergunning had mogen worden aangemerkt. Zij stelt dat, zo in dit verband aan het Masterplan al betekenis toekomt, in dit document nergens staat vermeld dat de Oude Weg hoofdontsluitingsweg zal worden en dat in dat kader extra eisen worden gesteld aan de uitstraling van de bedrijfspanden. Ook heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte overwogen dat het college het beleid voert dat geen vrijstelling wordt verleend voor bouwplannen die niet passen binnen dat Masterplan, nu dit de eerste keer is dat een vrijstelling met een beroep op dit plan wordt geweigerd. De rechtbank heeft volgens haar voorts miskend dat het college een te grote betekenis heeft toegekend aan het door de Stichting Welstandszorg Noord-Holland uitgebrachte advies. Ten slotte betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat het college van het ene op het andere moment zijn standpunt heeft gewijzigd door vrijstelling en bouwvergunning te weigeren met de verwijzing naar het Masterplan en daardoor in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

2.4.1. Het betoog slaagt. In het Masterplan, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 13 maart 2002 en vóór het besluit tot weigering van de vrijstelling is bekend gemaakt, is een (globale) visie van de gemeenteraad ten aanzien van het betrokken gebied neergelegd. In het bestreden besluit heeft het college opgemerkt dat onder meer van belang is of het bouwplan geacht kan worden te passen in de voor dit gebied beoogde planologische ontwikkelingen en dat het niet onredelijk is om aan te nemen, hoewel in het Masterplan een uitwerking ontbreekt zoals in het primaire besluit is verwoord, dat het bouwplan gelet op haar verschijningsvorm niet zal passen in de beoogde uitstraling van de nieuwe stadsentree. Weliswaar kan naar het oordeel van de Afdeling uit het Masterplan worden afgeleid dat de Oudeweg in de toekomst zal worden gebruikt als hoofdontsluiting van het oostelijke deel van Haarlem, maar uit dit Masterplan valt, anders dan waarvan het college uitgaat, niet op te maken welke (strenge) stedenbouwkundige eisen aan bedrijfspanden aldaar zouden moeten worden gesteld.

Verder is gebleken dat het college bij de beslissing tot weigering van de vrijstelling - anders dan uit het bestreden besluit kan worden opgemaakt - ook andere documenten dan het Masterplan heeft betrokken. Zo wordt in het bij de Afdeling ingediende verweerschrift gewezen op het Masterplan Spoorzone en is ter zitting door het college verklaard dat het Masterplan een van de stukken is van een reeks en dat op basis daarvan een aantal “bouwstenen” is vastgesteld. Aldus is in het bestreden besluit niet volledig weergegeven welk beoordelingskader daadwerkelijk aan de beslissing tot weigering van de vrijstelling ten grondslag is gelegd en, in het verlengde daarvan, welke stedenbouwkundige uitgangspunten zijn gehanteerd. Het bestreden besluit kan daarom niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd, zodat dit besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit miskend. Aan hetgeen appellante in dit verband voor het overige naar voren heeft gebracht, wordt vanwege het vorenstaande niet meer toegekomen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij op het beroep van BMG Vastgoed B.V. is beslist. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank door BMG Vastgoed B.V. ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. Het college dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 oktober 2003, Awb 03-763, voor zover daarbij is beslist op het beroep van BMG Vastgoed B.V.;

III. verklaart het door BMG Vastgoed B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 25 februari 2003, kenmerk CS/bo/02/937;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haarlem te worden betaald aan appellante;

VI. gelast dat de gemeente Haarlem aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (in totaal € 580,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Klein Nulent

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004

218.