Home

Raad van State, 30-06-2004, AP4619, 200304291/1

Raad van State, 30-06-2004, AP4619, 200304291/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 juni 2004
Datum publicatie
30 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:RVS:2004:AP4619
Zaaknummer
200304291/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 22 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) geweigerd om het op 25 augustus 1998 te [plaats] [land]gesloten huwelijk tussen appellant en [partij] in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de basisadministratie).

Uitspraak

200304291/1.

Datum uitspraak: 30 juni 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 mei 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) geweigerd om het op 25 augustus 1998 te [plaats] [land]gesloten huwelijk tussen appellant en [partij] in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de basisadministratie).

Bij besluit van 17 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit, alsmede het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 14 mei 2003, verzonden op 20 mei 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P. Scholtes, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door dr. H. Kokken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Het onderzoek ter zitting is vervolgens onder toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschorst.

Bij brief van 30 maart 2004 heeft het college een nadere memorie aan de Afdeling doen toekomen. Appellant heeft bij brief van 21 april 2004 een reactie ingediend.

Bij brief van 22 april 2004 heeft het college een nadere memorie ingediend.

Aangezien partijen tijdens de zitting toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de Afdeling vervolgens met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.

Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

Ingevolge artikel 37, eerste lid, - voorzover thans van belang – mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over het huwelijk een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.

Ingevolge het tweede lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voorzover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

2.1.1. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44-45, hierna: de MvT) staat voorop dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Gegevens worden zo veel mogelijk ontleend aan in het buitenland opgemaakte akten van de burgerlijke stand, en in andere gevallen aan geschriften die ter zake de meeste zekerheid geven. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd.

2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet Conflictenrecht Huwelijk wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend.

Ingevolge artikel 6 wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde.

2.3. Het college heeft in bezwaar de weigering om het huwelijk in de basisadministratie in te schrijven gehandhaafd, omdat uit artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, van de Wet GBA, gelezen in samenhang met de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 12 januari 2000 met kenmerk 5001966/99/6 (Stcrt. 2000, 16) met betrekking tot legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, gegevens met betrekking tot een in [land] gesloten huwelijk slechts kunnen worden ontleend aan een geverifieerde en gelegaliseerde [lands] huwelijksakte. Aangezien een fotokopie van een niet geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte is overgelegd is geen sprake van een document als bedoeld in voormeld artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, aldus het college.

Voorts stelt het college zich op het standpunt dat, nu de Afdeling het door de Minister van Buitenlandse Zaken gevoerde verificatie- en legalisatiebeleid niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist heeft geacht, geen reden bestaat om af te wijken van het beleid zoals neergelegd in voormelde circulaire.

2.4. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte de weigering om het huwelijk van appellant in te schrijven in de basisadministratie in bezwaar heeft gehandhaafd. Daartoe wordt het volgende overwogen.

2.4.1. De door appellant overgelegde kopie van een [lands] huwelijksakte is niet aan te merken als een akte, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA, reeds omdat het een kopie betreft, nog daargelaten dat blijkens deze kopie de akte niet is geverifieerd en gelegaliseerd. Dat appellant in beroep een zogenoemde “certified true copy” van de huwelijksakte heeft overgelegd doet aan het vorenstaande niet af, reeds omdat het college dit document niet bij de besluitvorming in bezwaar heeft kunnen betrekken.

2.4.2. Voorts klaagt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het verkrijgen van een geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte blijvend onmogelijk is en het college, gelet op deze bewijsnood, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het in voormelde circulaire neergelegde beleid had dienen af te wijken en de beslissing op bezwaar in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.

De klacht, wat hier ook van zij, faalt. Appellant miskent dat, voorzover hij niet beschikt over een geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte, artikel 36, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 37 van de Wet GBA, voorziet in een stelsel, dat het mogelijk maakt dat door hem op andere wijze gegevens worden verstrekt die in de basisadministratie kunnen worden opgenomen. Niet gebleken is dat het voor appellant, gelet op dit stelsel, onmogelijk is om zijn huwelijk op een andere dan de door hem voorgestane wijze in de basisadministratie in te laten schrijven. Appellant heeft van deze andere mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Reeds hierom is van bewijsnood, als door hem bedoeld, geen sprake.

2.4.3. Gelet op het vorenstaande, alsmede nu niet is gebleken dat de weigering om het huwelijk in te schrijven in de basisadministratie aan de uitoefening van de in de artikelen 8 en 12 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bedoelde rechten in de weg staat, is, anders dan appellant betoogt, van strijd met deze bepalingen evenmin sprake.

2.4.4. Voorts staat, anders dan appellant betoogt, de Wet Conflictenrecht Huwelijk niet aan de weigering om het huwelijk op grond van de overgelegde kopie van de huwelijksakte in te schrijven in de weg, omdat deze wet, voorzover door appellant aangehaald, ziet op de vraag wanneer een huwelijk binnen Nederland moet worden erkend, niet op de vraag of de door appellant overgelegde kopie kan dienen als bron voor in de basisadministratie op te nemen gegevens.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Beerse

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004

382.