Home

Raad van State, 21-05-2003, AF8935, 200300471/1

Raad van State, 21-05-2003, AF8935, 200300471/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 mei 2003
Datum publicatie
21 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:RVS:2003:AF8935
Zaaknummer
200300471/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

200300471/1.

Datum uitspraak: 21 mei 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 17 december 2002 in het geding tussen:

appellante

en

de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de over het tijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 krachtens de Wet individuele huursubsidie (hierna: de Wih) aan appellante toegekende huursubsidie gewijzigd van ƒ 3.960,00/€ 1.796,97 in ƒ 1.140,00/€ 517,31 en het verschil van ƒ 2.820,00/€ 1.279,66 van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 18 september 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2002, verzonden op 23 december 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 6 maart 2003 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wih zoals die bepaling indertijd luidde, wordt – voorzover hier van belang - voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage in aanmerking genomen het inkomen over het aan 1 juli voorafgaande kalenderjaar van de huurder.

Ingevolge het vijfde lid kan de huursubsidie nader worden vastgesteld met inachtneming van het totale inkomen over het op 1 juli lopende kalenderjaar, indien naderhand blijkt dat het totale inkomen over het op 1 juli lopende kalenderjaar feitelijk een wijziging te zien geeft van tenminste 15 procent ten opzichte van het totale inkomen over het aan 1 juli voorafgaande kalenderjaar.

Ingevolge artikel 22 wordt – voorzover thans van belang - in de gevallen, waarin omtrent de verstrekking van de bijdrage is beslist met in aanmerking neming van gegevens, die afwijken van de gegevens die ingevolge deze wet in aanmerking moeten worden genomen, omtrent verstrekking van een bijdrage niet later nader beslist dan vijf jaren na afloop van het tijdvak, waarvoor de bijdrage is verstrekt.

2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door de Staatssecretaris gevolgde procedure onzorgvuldig is geweest. Door voorbij te gaan aan enkele belangrijke gronden van het beroep, heeft de rechtbank volgens appellante in wezen geen uitspraak gedaan op dat beroep.

2.2.1. Niet in geschil is dat sprake was van gegevens die afweken van de ingevolge de Wih in aanmerking te nemen gegevens, zodat de Staatssecretaris bevoegd de huursubsidie ingevolge artikel 10, vijfde lid, van de Wih nader kon vaststellen. Artikel 22 biedt de Staatssecretaris die mogelijkheid tot vijf jaren na afloop van het tijdvak, waarvoor de bijdrage is verstrekt. Dat de Staatssecretaris niet onmiddellijk, nadat hij op 1 november 1997 de beschikking over deze gegevens had gekregen tot nadere vaststelling heeft besloten, brengt niet mee dat hij van die bevoegdheid geen gebruik kon maken.

2.2.2. Voorzover appellante nog heeft beoogd te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 18 september 2001 niet binnen de in de Awb voor het nemen van zo een besluit voorgeschreven termijn is genomen, faalt dit betoog, nu die wet aan overschrijding van die termijn niet de gevolgen verbindt die appellante daaraan gehecht wenst te zien.

2.2.3. Voorts kan hetgeen appellante heeft aangevoerd ten aanzien van de wijze van behandelen van haar brieven door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, niet tot de conclusie leiden dat de voorbereiding van de besluitvorming zodanig onzorgvuldig is geweest, dat de rechtbank in verband daarmee tot gegrondverklaring van het beroep had behoren te komen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Sparreboom

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003

195-209.