Home

Raad van State, 02-10-2002, AE8280, 200106233/1

Raad van State, 02-10-2002, AE8280, 200106233/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

200106233/1.

Datum uitspraak: 2 oktober 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

burgemeester en wethouders van Den Haag,

appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 7 november 2001 in het geding tussen:

[partij], gevestigd te [plaats]

en

appellanten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 1997 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: appellanten) aan [vergunninghoudster] met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dat artikel luidde tot 3 april 2000, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een combinatiegebouw bevattende winkels, een parkeergarage en een parkeerdek aan de Waldorpstraat ongenummerd te Den Haag.

Bij besluit van 27 januari 1998 hebben appellanten het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie beroep- en bezwaarschriften van 19 januari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 7 november 2001, verzonden op 8 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 februari 2002 heeft [partij] een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Cooymans, advocaat te Den Haag en mr. J.H. Potter, ambtenaar van de gemeente en [partij], vertegenwoordigd door [directeur], [financieel adviseur], en mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 27 januari 1998 hebben appellanten de met toepassing van artikel 19 van de WRO verleende bouwvergunning voor de bouw van een combinatiegebouw, bevattende winkels, parkeergarage en een parkeerdak, gehandhaafd. Dit besluit is door de rechtbank, onder gegrondverklaring van het daartegen door [partij] ingestelde beroep, vernietigd.

De rechtbank heeft op 20 december 2000 het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend en appellanten verzocht om het advies van de Provinciale Planologische Commissie (hierna: de PPC) van 3 juni 1997 over te leggen alsmede het gehele ontwerp van de tweede herziening van het bestemmingsplan “Laakhaven”. Voorts heeft de rechtbank appellanten verzocht duidelijk aan te geven op welke wijze bij het opstellen van het ontwerp rekening is gehouden met de opmerkingen van de PPC. De rechtbank heeft voor het verstrekken van deze inlichtingen een termijn van vier weken gesteld. Bij brief van 24 januari 2001 heeft de rechtbank bij appellanten gerappelleerd en een termijn van twee weken gesteld om de gevraagde informatie alsnog te verstrekken. Bij aangetekende brief van 21 februari 2001 heeft de rechtbank appellanten wederom verzocht de gevraagde informatie te verstrekken en daartoe een termijn gesteld van twee weken onder mededeling dat daarvan geen uitstel zal worden verleend. Appellanten zijn er daarbij op gewezen dat indien niet binnen de gestelde termijn aan de verplichting wordt voldaan, de rechtbank de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen.

2.2. Ingevolge de artikelen 8:28 en 8:45, tweede lid, van de Awb zijn partijen verplicht te voldoen aan het verzoek van de rechtbank om inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Het is daarbij niet aan partijen om de opportuniteit van dat verzoek te beoordelen. Indien in dat verzoek is gewezen op de bevoegdheid in artikel 8:31 van de Awb, kan de rechtbank daaraan toepassing geven als niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek is voldaan.

2.3. Appellanten hebben geen gehoor gegeven aan het verzoek om informatie en de rappellen van de rechtbank. Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 8:31 van de Awb door hieraan de gevolgtrekking te verbinden dat niet kan worden vastgesteld dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar een voldoende planologisch toetsingskader voorhanden was om toepassing van artikel 19 van de WRO te rechtvaardigen. De stelling van appellanten dat zij in beroep het advies van de PPC hebben toegezonden als bijlage bij het verweerschrift, leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat appellanten op de herhaalde verzoeken van de rechtbank in het geheel niet hebben gereageerd, ook niet met de mededeling dat die informatie al is ingezonden. Voorts vindt de stelling van appellanten geen steun in het aan de Afdeling toegezonden dossier en moet het er voor worden gehouden dat de rechtbank niet over de informatie beschikte.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Appellanten dienen op na te melden wijze in de door [partij] gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Den Haag in de door [partij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Den Haag te worden betaald aan [partij].

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Roelfsema

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002

53-412