Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4984, AWB- 22_1215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4984, AWB- 22_1215

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 augustus 2022
Datum publicatie
1 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:4984
Zaaknummer
AWB- 22_1215

Inhoudsindicatie

WIB

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/1215

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag verlenging inburgeringstermijn afgewezen.

In het besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 23 mei 2022 heeft verweerder aangegeven aanleiding te zien om aan de bezwaren van verzoekster tegemoet te komen en heeft besloten om de inburgeringstermijn alsnog te verlengen.

Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.

Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld voornemens te zijn om de proceskosten voor de bezwaar- en beroepsprocedure te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.

Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.

Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,-

(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).

De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.300,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?