Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:151, BRE 19_1824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:151, BRE 19_1824

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 januari 2020
Datum publicatie
9 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:151
Formele relaties
Zaaknummer
BRE 19_1824

Inhoudsindicatie

Participatiewet. Herzieningsverzoek. Is het besluit om niet terug te komen op eerdere besluiten evident onredelijk?

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/1824 PW

gemachtigde: drs. E. Groeneweg,

en

Procesverloop

In het besluit van 5 juli 2018 heeft Werkplein het verzoek van eiser – om terug te komen op de besluiten van 5 april 2004, 10 mei 2004 en 10 december 2004 – afgewezen.

In het besluit van 7 maart 2019 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 juli 2018 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 oktober 2019. Hierbij waren aanwezig, eiser, zijn gemachtigde, en mr. C.H.M. Verdaas namens Werkplein.

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Wat is er in het verleden gebeurd met de bijstandsuitkering van eiser?

1. Eiser is in 1994 begonnen als zelfstandig ondernemer. Aan de activiteiten van zijn bedrijf [naam bedrijf] is op enig moment een einde gekomen. Eiser en zijn echtgenote ontvingen sinds 7 maart 1997 een uitkering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. In 2004 is er een onderzoek gestart naar het recht op bijstand. Dit omdat eiser een woning en 2 kavels grond zou hebben in Frankrijk en hij dit niet bij het college had gemeld. Eiser bleek inderdaad een eigen woning te hebben in Frankrijk.

Het college heeft in verband met de woning in Frankrijk 3 besluiten genomen die voor dit beroep van belang zijn:

-

het besluit van 5 april 2004, dat gaat over de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 januari 2004;

-

het besluit van 10 mei 2004, dat gaat over de intrekking van de bijstandsuitkering vanaf 1 juli 1997 en de terugvordering van een bedrag van € 90.842,07;

-

het besluit van 10 december 2004, waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 mei 2004 ongegrond is verklaard.

Na de beslissing op bezwaar van 10 december 2004 heeft eiser over dat besluit procedures gevoerd bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB heeft in haar uitspraak het verhaal over de woning in Frankrijk gepasseerd. Dit omdat de woning een lage waarde had en – gelet op het negatieve eigen vermogen van eiser bij het begin van zijn uitkering – deze woning niet van invloed was op het recht van eiser op de bijstandsuitkering. De CRvB vond echter dat er andere redenen waren waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003. Eiser is daarom door de CRvB in het ongelijk gesteld1.

Wat was het probleem volgens de CRvB?

2. Het college had tijdens de procedure bij de CRvB nieuwe gegevens ingebracht. Uit die gegevens bleek – kort gezegd – het volgende.

Eiser heeft op 24 september 1998 bij de gemeente Woensdrecht een aanvraag ingediend voor de bouw van een bedrijfshal op het adres [adres] in [naam woonplaats 2] . Op 19 mei 1999 is de gevraagde bouwvergunning verleend. Ook is vast komen te staan dat eiser het betreffende terrein voor een bedrag van ƒ 184.240,- van de gemeente Woensdrecht heeft gekocht. De bedrijfshal is vervolgens gebouwd.

In het dossier zat verder een deel van een (ontwerp) voorlopige koopakte, waarbij eiser is aangeduid als verkoper van bedrijfsopstallen met ondergrond, bijbehorend terrein, oprit en verdere aangehorigheden aan het adres [adres] in [naam woonplaats 2] . In deze akte werd een verkoopprijs vermeld van ƒ 245.200,- en een voorgenomen levering op 2 september 2004.

3. Eiser heeft bij de CRvB aangevoerd dat hij pas eind 2001 eigenaar is geworden van de bedrijfshal en het terrein, maar dit heeft hij niet met bewijsstukken onderbouwd. Eiser heeft ook geen informatie verschaft over de financiering van de grond en de bebouwing. Eiser heeft bij de CRvB verklaard dat hij een en ander met of in opdracht van anderen heeft ondernomen en dat hij in dit verband diverse civiele procedures heeft gevoerd, maar ook hiervan heeft hij geen bewijsstukken overgelegd.

4. De CRvB vond dat niet duidelijk was geworden in hoeverre eiser in de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003 als zelfstandige werkzaam was geweest en in zijn levensonderhoud had voorzien. De CRvB kwam daarom tot de conclusie dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand over de hiervoor genoemde periode niet kon worden vastgesteld. De intrekking en terugvordering zijn door de uitspraak van de CRvB in stand gebleven.

Waar gaat het in deze zaak om?

5. Eiser heeft Werkplein (als rechtsopvolger van het college van de gemeente Roosendaal) gevraagd om terug te komen op hun besluiten van 5 april 2004, 10 mei 2004 en 10 december 2004. Dit wordt ook wel een herzieningsverzoek genoemd.

6. Werkplein heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt over bewijsstukken die bij Werkplein nog niet bekend waren, maar dit zijn oude bewijsstukken die hij ook in de eerdere procedure had kunnen inleveren. Eiser erkent dit ook. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn.

Partijen verschillen wel van mening over de vraag of het besluit van Werkplein om niet terug te komen op de eerdere besluiten, evident onredelijk is. Dit is waar het in deze zaak om gaat.

Wat vindt de rechtbank van deze zaak?

7. De intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003 is gebaseerd op de omstandigheid dat niet duidelijk is geworden of eiser in die periode werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Dit blijkt uit de uitspraak van de CRvB. Eiser had in die procedure geen bewijsstukken overgelegd over wanneer hij eigenaar is geworden van de bedrijfshal en het terrein, over de financiering van de grond en de bebouwing, en over de civiele procedures waar hij bij betrokken was.

Eiser heeft in deze herzieningsprocedure wel een aantal bewijsstukken overgelegd. Werkplein heeft in het bestreden besluit echter geen standpunt ingenomen over de vraag of die bewijsstukken aanleiding geven om terug te komen op de eerdere besluiten uit 2004. Tijdens de zitting heeft Werkplein het standpunt ingenomen dat er destijds geen sprake was van evident onredelijke besluiten, omdat eiser de bewijsstukken in de vorige procedure al had kunnen inbrengen. Daarmee legt Werkplein dezelfde toets aan als bij de vraag of er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank acht dit niet juist. Werkplein dient op basis van de inhoud van wat er nu is aangevoerd te bekijken of dit aanleiding geeft voor de conclusie dat er destijds evident onredelijke besluiten zijn genomen.

Zo blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat hij op 8 september 1997 een Bbz-uitkering heeft gevraagd (een uitkering voor zelfstandigen). In het rapport van IMK van 11 februari 1998 wordt geadviseerd om eiser voor de duur van maximaal 1 jaar een uitkering te verstrekken voor beëindigende zelfstandigen en daaraan de verplichting te verbinden dat eisers bedrijf zo spoedig mogelijk wordt beëindigd. Dit lijkt erop te duiden dat het college van de gemeente Roosendaal bekend was met het feit dat eiser op dat moment nog bezig was met zijn bedrijf [naam bedrijf] en dat hij daarvoor ook toestemming had. In het door Werkplein aangeleverde dossier zitten echter geen stukken over de periode van 1997 tot 2004, zodat de rechtbank niet kan beoordelen welke afspraken er destijds zijn gemaakt.

In het rapport van IMK staat ook dat eiser verwacht in de toekomst een doorstart te zullen maken met zijn bedrijf. Bij de rechtbank komt de vraag op of eiser – in verband met die doorstart – vanaf 1 juli 1997 al werkzaamheden als zelfstandige kan hebben verricht, als de bouwvergunning voor de bedrijfshal pas op 19 mei 1999 is verleend.

Daarnaast is de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode vanaf 1 januari 2004 gebaseerd op het bezit van de woning in Frankrijk; dit standpunt heeft ten aanzien van de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003 geen stand gehouden bij de CRvB.

8. De rechtbank komt tot de conclusie dat zij niet beschikt over een compleet dossier. Er ontbreken stukken aan de kant van Werkplein (over de periode van 1997 tot 2004) en ook eiser heeft nog niet alle gegevens overgelegd. Zo is tijdens de zitting gebleken dat hij leenovereenkomsten heeft, die hij nog niet heeft ingebracht. Hiermee zou eiser mogelijk kunnen aantonen hoe de grond en de bouw van de bedrijfshal gefinancierd zijn.

Daarnaast mist de rechtbank een inhoudelijk standpunt van Werkplein over de stelling van eiser dat er destijds evident onjuiste besluiten zijn genomen. Het bestreden besluit lijdt daardoor aan een motiveringsgebrek.

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal geen bestuurlijke lus toe passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Er zal immers nog een uitwisseling van stukken moeten plaatsvinden. Dit betekent dat het al vrij omvangrijke dossier nog dikker zal worden. De rechtbank acht het daarom van belang dat partijen de mogelijkheid krijgen om onderling nog over de inhoud van de diverse stukken te praten, voordat de zaak eventueel weer wordt voorgelegd aan de rechtbank.

Werkplein zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Werkplein aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

De rechtbank veroordeelt Werkplein in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Werkplein wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Daarnaast heeft eiser gevraagd om een vergoeding van reiskosten. De rechtbank overweegt dat reiskosten in beginsel worden vergoed op basis van openbaar vervoer 2e klas. Daarvan kan worden afgeweken als openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt vast dat de reistijd van eisers woning naar de rechtbank in Breda met het openbaar vervoer 1,5 uur bedraagt, waarbij de dichtstbijzijnde bushalte voor deze route op ongeveer 27 minuten loopafstand van de woning ligt. De rechtbank is daarom van oordeel dat openbaar vervoer in dit geval niet voldoende mogelijk is. In dat geval wordt er een reiskostenvergoeding toegekend van € 0,28 per kilometer, op basis van de kortste reisafstand. Eiser krijgt daarom een vergoeding van € 20,32 (36,3 kilometer enkele reis x € 0,28 x 2).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

draagt Werkplein op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

-

draagt Werkplein op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt Werkplein in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.070,32.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?