Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6898, 18/7477
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6898, 18/7477
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 december 2018
- Datum publicatie
- 17 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:6898
- Zaaknummer
- 18/7477
Inhoudsindicatie
Aan verzoeker zijn drie maatregelen opgelegd. Hierdoor zou hij in een periode van een half jaar gedurende vijf maanden geen bijstandsuitkering ontvangen. Omdat de gedragingen van verzoeker vrij kort op elkaar liggen, heeft hij nog niet echt de mogelijkheid gehad om een gedragsverandering te laten zien. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de derde maatregel te matigen van drie maanden naar één maand. Dit betekent dat verweerder de betaling van de uitkering zal moeten hervatten vanaf december 2018.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 18/7477 PW VV, BRE 18/7478 PW VV, BRE 18/7479 PW VV,
BRE 18/7957 PW en BRE 18/7958 PW
gemachtigde: mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen,
en
Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van Orionis:
- -
-
het besluit van 31 juli 2018, waarbij er een maatregel van 100% is opgelegd over de maand augustus 2018 (BRE 18/7477 PW VV);
- -
-
het besluit van 7 augustus 2018, waarbij er een maatregel van 100% is opgelegd over de maand september 2018 (BRE 18/7478 PW VV);
- -
-
het besluit van 22 oktober 2018, waarbij er een maatregel is opgelegd over de maanden november 2018, december 2018, januari 2019 en februari 2019 (BRE 18/7479 PW VV).
Door deze maatregelen ontvangt verzoeker in de hierboven genoemde maanden geen bijstandsuitkering. Verzoeker heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd om te beoordelen of hij voorlopig in aanmerking komt voor een uitkering, in afwachting van de afhandeling van zijn bezwaarschriften. Dit wordt een ‘verzoek om voorlopige voorziening’ genoemd.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft Orionis twee beslissingen op bezwaar genomen:
het besluit van 12 november 2018 (maatregel over de maand augustus 2018,
BRE 18/7957 PW);
het besluit van 12 november 2018 (maatregel over de maand september 2018,
BRE 18/7958 PW).
Het verzoek om voorlopige voorziening geldt in die twee zaken als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
De zaken zijn behandeld in Middelburg op 30 november 2018. Verzoeker was daarbij aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Orionis was aanwezig mr. Ch. Spiro en J. van der Wekken.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter vindt dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de twee beroepszaken (BRE 18/7957 PW en BRE 18/7958 PW). De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening en op het beroep (artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht).
Algemene informatie
2. Verzoeker ontvangt een bijstandsuitkering. Een bijstandsuitkering is er voor mensen die niet genoeg geld hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Met een bijstandsuitkering kunnen zij de periode overbruggen totdat zij weer betaald werk vinden.
Het doel is dus om verzoeker weer aan het werk te krijgen.
3. Het is niet voor iedereen even makkelijk om weer aan het werk te gaan. Daarom heeft Orionis drie doelgroepen gemaakt:
Loopbaanontwikkeling
Mensen uit deze doelgroep zijn in staat om op eigen kracht regulier werk te aanvaarden. Ze krijgen vanuit Orionis ondersteuning bij het vinden van werk. Deze ondersteuning bestaat uit matching op vacatures, sollicitatietraining of wanneer noodzakelijk een korte kwalificerende training.
Trajectontwikkeling
Deze doelgroep is in staat om te werken, maar heeft extra ondersteuning nodig om regulier werk te kunnen aanvaarden. Deze ondersteuning is maatwerk. Een werkleertraject en/of kwalificerende opleiding kan onderdeel uitmaken van dit maatwerktraject.
Arbeidsontwikkeling
Deze doelgroep heeft naar verwachting geen perspectief op regulier werk. Deze klanten zijn mogelijk aangewezen op een garantiebaan, beschut werk, arbeidsmatige dagbesteding of maatschappelijke participatie in de vorm van vrijwilligerswerk.
4. Verzoeker is in 2013 ingedeeld bij de doelgroep Trajectontwikkeling. Dit blijkt uit een trajectplan dat destijds is opgesteld. Tijdens dat trajectplan, dat liep van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013, is verzoeker werkzaam geweest bij de Kringloopwinkel. Orionis heeft verzoeker na afloop van het trajectplan in 2014 geplaatst in de doelgroep Arbeidsontwikkeling. Volgens verzoeker heeft hij daarover geen bericht gekregen van Orionis en heeft hij ook verder niets meer van Orionis gehoord, tot oktober 2017.
In welke doelgroep zit verzoeker nu?
5. Verzoeker is van mening dat hij sinds oktober 2017 in de doelgroep Loopbaanontwikkeling zit. Dit vindt hij onterecht, omdat (1) hij niet voor niets in de doelgroep Arbeidsmarktontwikkeling is geplaatst en (2) hij begeleiding nodig heeft bij het vinden van werk.
Orionis heeft tijdens de zitting verklaard dat de arbeidsmarkt in 2013/2014 is ingestort. Orionis heeft verzoeker om die reden geplaatst in de doelgroep Arbeidsontwikkeling. Dit had dus niets te maken met verzoekers persoonlijke omstandigheden. Volgens Orionis is verzoeker in oktober 2017 weer in de doelgroep Trajectontwikkeling geplaatst. Orionis heeft tijdens de zitting het verschil uitgelegd tussen de doelgroep Loopbaanontwikkeling en Trajectontwikkeling. Bij Loopbaanontwikkeling is iemand in staat om zelfstandig te solliciteren. Bij Trajectontwikkeling is er begeleiding vanuit Orionis. In het geval van verzoeker betekent dit bijvoorbeeld dat hij aan een werkgever wordt voorgesteld. Werkgevers weten dan ook dat er bij verzoeker iets aan de hand is.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat Orionis verzoeker op dit moment in de doelgroep Trajectontwikkeling heeft geplaatst. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat verzoeker in 2014 alleen vanwege de situatie op de arbeidsmarkt in de doelgroep Arbeidsontwikkeling is geplaatst. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verzoeker nog steeds in die doelgroep thuis hoort.
Maatregel augustus 2018 (BRE 18/7477 PW VV en BRE 18/7957 PW)
7. Verzoeker is op 31 juli 2018 door Orionis verwezen naar [naam bedrijf] voor de vacature van autopoetser. Een accountmanager van Orionis was bij dit gesprek aanwezig.
8. Partijen verschillen van mening wat er tijdens dit gesprek is gebeurd.
Volgens Orionis is er door de werkgever aan verzoeker een proefplaatsing aangeboden voor twee dagen. Tijdens de proefplaatsing zouden verzoekers capaciteiten en mogelijkheden ingeschat kunnen worden. Ook zou een inwerkprogramma opgesteld kunnen worden. Na deze twee dagen zou verzoeker dan betaald aan de slag kunnen gaan. Volgens Orionis heeft verzoeker de proefplaatsing geweigerd. Verzoeker zou daarbij hebben gezegd dat hij de werkdag van acht uur te lang vond, dat hij lichamelijke problemen had (waaronder rugklachten), en dat hij liever in de elektrotechniek wilde werken. De werkgever heeft tevergeefs geprobeerd om verzoeker op andere gedachten te brengen.
Verzoeker zegt dat er niet is gesproken over een proefplaatsing. Ook heeft hij het werk niet geweigerd. Hij heeft alleen gezegd dat hij waarschijnlijk last van zijn rug en nek zou gaan krijgen, als hij het werk als autopoetser moest gaan doen. Ook heeft hij aangegeven dat hij op 2 augustus 2018 een gesprek had voor koerierswerk en dat hij de uitkomst van dat gesprek wilde afwachten, omdat daar zijn voorkeur naar uitging.
9. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan Orionis’ weergave van het gesprek. Ten eerste komt de informatie uit eerste hand, omdat een accountmanager van Orionis bij het gesprek aanwezig was. Bovendien heeft de voorzieningenrechter tijdens de zitting geconstateerd dat verzoeker zich niet altijd even handig uitdrukt. Het kan dus zijn dat verzoeker heeft willen zeggen dat hij het gesprek van 2 augustus 2018 wilde afwachten, maar dat hij dit niet zo duidelijk heeft gezegd. Daarbij komt dat beide partijen het erover eens zijn dat verzoeker heeft gesproken over redenen waarom hij het werk niet zou kunnen doen. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat er vervolgens is geprobeerd om verzoeker op andere gedachten te brengen. Het is duidelijk dat dit niet is gelukt, want de proefplaatsing heeft nooit plaatsgevonden. De voorzieningenrechter vindt het dan ook aannemelijk dat verzoeker de proefplaatsing heeft geweigerd.
10. Welke maatregel hoort bij het weigeren van een proefplaatsing?
Orionis heeft in de beslissing op bezwaar aangegeven dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting dat hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of behoudt (artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet).
De voorzieningenrechter is het daar niet mee eens. Een proefplaatsing met behoud van bijstand moet worden aangemerkt als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de hogere beroepsinstantie (de Centrale Raad van Beroep) van 12 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1834). Dit betekent dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting om gebruik te maken van de door Orionis aangeboden voorzieningen (artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet).
Dat Orionis de gedraging verkeerd heeft aangeduid, heeft echter geen gevolgen voor de hoogte van de maatregel. In beide gevallen legt Orionis een maatregel op van 100% gedurende een maand (artikel 10 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Orionis Walcheren 2017).
11. Van een reden om van verlaging af te zien, is niet gebleken. Dit betekent dat de maatregel van 100% in de maand augustus 2018 in stand blijft.
Maatregel september 2018 (BRE 18/7478 PW VV en BRE 18/7958 PW)
12. Orionis heeft het cv en het telefoonnummer van verzoeker doorgegeven aan werkgever [naam bedrijf 2], in verband met een vacature voor algemeen medewerker. Op 27 juli 2018 heeft de werkgever telefonisch contact opgenomen met verzoeker. De werkgever heeft over dit gesprek een terugkoppeling gegeven aan Orionis:
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de terugkoppeling dingen staan die verzoeker tegen de werkgever zou hebben gezegd. Verzoeker heeft de inhoud van de terugkoppeling niet betwist. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van de juistheid hiervan.
14. Welke maatregel hoort hier bij?
Verzoeker mag het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door zijn gedrag (artikel 18, vierde lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet). Volgens Orionis heeft verzoeker niet voldaan aan deze verplichting. Dit levert een maatregel op van 100% gedurende een maand (artikel 10 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Orionis Walcheren 2017).
15. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij is overvallen door het telefoongesprek. Orionis had hem niet verteld dat de werkgever hem zou bellen. Daarnaast bestond het werk uit het schilderen van deuren en kozijnen, en het plaatsen van een keukenblok. Verzoeker heeft tegen de werkgever gezegd dat dit werk waarschijnlijk niet heel erg geschikt voor hem zou zijn, omdat hij niet zo handig is.
De voorzieningenrechter vindt dat Orionis hierin geen aanleiding hoefde te zien om de maatregel te verlagen. Dat verzoeker zich overvallen voelde door het telefoongesprek, levert geen excuus op voor zijn negatieve uitlatingen. Bovendien had hij kunnen verwachten dat de werkgever hem ging bellen. Want in een eerder gesprek had Van der Wekken dit met hem besproken. Ook het feit dat verzoeker het werk minder goed bij hem vond passen, levert geen rechtvaardiging voor zijn gedrag op. Van een reden om van verlaging af te zien, is daarom niet gebleken. Dit betekent dat ook de maatregel van 100% in de maand september 2018 in stand blijft.
Maatregel november 2018, december 2018, januari 2019 en februari 2019 (BRE 18/7479 PW VV)
16. Op 26 september 2018 heeft verzoeker gesproken met een medewerker van [naam uitzendbureau]; dit ging over een vacature bij [naam bedrijf 4]. De medewerker van [naam uitzendbureau] heeft Orionis een terugkoppeling gegeven van het met verzoeker gevoerde gesprek:
- verzoeker heeft aangegeven dat het een grote puinzooi is bij Orionis en dat er allemaal zaken tegen hem lopen;
- de medewerker van [naam uitzendbureau] mocht niet bij Orionis aangeven dat hij niet gemotiveerd was, want dan zou er weer een maatregel plaatsvinden;
- de medewerker van [naam uitzendbureau] heeft aangegeven dat verzoeker zijn houding moet aanpassen, anders kan hij niet bemiddeld worden;
- door de medewerker van [naam uitzendbureau] is ook aangegeven dat ze hem met deze houding niet verder zullen bemiddelen.
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de terugkoppeling dingen staan die verzoeker tegen [naam uitzendbureau] zou hebben gezegd. Verzoeker heeft de inhoud van de terugkoppeling niet betwist. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van de juistheid hiervan.
18. Welke maatregel hoort hier bij?
Verzoeker mag het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door zijn gedrag (artikel 18, vierde lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet). Volgens Orionis heeft verzoeker niet voldaan aan deze verplichting. Dit levert een maatregel op van 100% gedurende een maand (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet en artikel 10, eerste lid, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Orionis Walcheren 2017).
Omdat verzoeker in de afgelopen twaalf maanden al eerder een maatregel opgelegd heeft gekregen, heeft Orionis een maatregel van vier maanden opgelegd. Orionis heeft dit gebaseerd op artikel 10, tweede lid, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Orionis Walcheren 2017. Voorafgaand aan de zitting bij de voorzieningenrechter heeft Orionis laten weten dat er op grond van dit artikel maximaal een maatregel voor drie maanden kan worden opgelegd. Dit zal in de bezwaarfase worden hersteld. De voorzieningenrechter zal daarom uitgaan van een maatregel van 100% in de maanden november 2018, december 2018 en januari 2019.
19. Verzoeker heeft een aantal punten aangevoerd, die er eigenlijk grotendeels op neerkomen dat hij van mening is dat hij in de verkeerde doelgroep zit. De voorzieningen-rechter volgt dit standpunt niet en verwijst daarbij naar overweging 6 waarin dit al aan de orde is gekomen. Ter zitting heeft verzoeker verder nog verzocht de maatregel te verlagen.
Hoe nu verder?
20. Zoals gezegd, heeft de voorzieningenrechter tijdens de zitting gemerkt dat verzoeker zich niet altijd even handig uitdrukt. Verzoeker lijkt geen filter te hebben, waardoor hij al snel negatief zal overkomen bij potentiële werkgevers. Daarnaast heeft de gemachtigde van verzoeker in een mail van 10 oktober 2018 aangegeven dat verzoeker geen zelfvertrouwen heeft en minder snel werkt dan anderen. Verzoeker is dan ook bang dat hij ergens gaat werken en hij commentaar krijgt over zijn functioneren. De voorzieningen-rechter denkt daarom dat het goed is als verzoeker en Orionis hierover in gesprek gaan. Onderwerpen die daarbij aan de orde zouden kunnen komen, zijn: Wat kan verzoeker doen (en laten) om beter over te komen bij potentiële werkgevers ? En hoe kan Orionis hem hierbij helpen ?
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker door de eerdere twee maatregelen geen bijstandsuitkering heeft ontvangen in augustus en september 2018. Als verzoeker nu een maatregel opgelegd krijgt van drie maanden, dan betekent dit dat hij in een periode van een half jaar gedurende vijf maanden geen bijstandsuitkering krijgt. Orionis heeft tijdens de zitting gezegd dat het opleggen van een maatregel bedoeld is om een gedragsverandering teweeg te brengen, en niet om verzoeker de vernieling in te helpen. Omdat de gedragingen van verzoeker vrij kort op elkaar zitten (27 juli 2018, 31 juli 2018 en 26 september 2018), heeft hij nog niet echt de mogelijkheid gehad om een gedragsverandering te laten zien. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om ten aanzien van de laatste maatregel een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal de laatste maatregel matigen naar 100% gedurende één maand. Dit betekent dat Orionis de bijstandsuitkering vanaf december 2018 weer moet uitbetalen. Daarbij dient verzoeker zich overigens wel te realiseren dat een gedragsverandering beslist noodzakelijk is, anders vreest de
voorzieningenrechter dat het niet de laatste keer zal zijn dat verzoeker een maatregel opgelegd zal gaan krijgen.
Conclusie
21. De twee beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Nu de beroepen ongegrond worden verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de eerste twee maatregelen (over de maanden augustus en september 2018).
Ten aanzien van de derde maatregel wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. De derde maatregel zal worden beperkt tot 100% over de maand november 2018. Dit betekent dat Orionis de betaling van verzoekers bijstandsuitkering zal moeten hervatten vanaf december 2018. Deze voorziening vervalt zes weken na de beslissing op het bezwaar tegen de derde maatregel.
Griffierecht en proceskosten
22. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek in één zaak toewijst, dient Orionis aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht in die zaak te vergoeden.
23. De voorzieningenrechter veroordeelt Orionis in de door verzoeker gemaakte proceskosten in één zaak. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
-
verklaart de beroepen (BRE 18/7957 PW en BRE 18/7958 PW) ongegrond;
- -
-
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, voor zover deze zien op de maatregel in de maanden augustus en september 2018 (BRE 18/7477 PW VV en BRE 18/7478 PW VV);
- -
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat Orionis de betaling van de bijstandsuitkering dient te hervatten vanaf december 2018 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar (BRE 18/7479 PW VV);
- -
-
draagt Orionis op het in de zaak BRE 18/7479 PW VV betaalde griffierecht van € 46,- aan verzoeker te vergoeden;
- -
-
veroordeelt Orionis in de zaak BRE 18/7479 PW VV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: