Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20-07-2012, BX3033, 07/696084-12

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20-07-2012, BX3033, 07/696084-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
20 juli 2012
Datum publicatie
6 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2012:BX3033
Zaaknummer
07/696084-12

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank had de politie verdachte op 26 november 2011 aldus al als zodanig moeten aanmerken en hem de cautie moeten hebben geven en hem moeten wijzen op het recht een advocaat te raadplegen voorafgaande aan het verhoor. Nu dit niet is gebeurd, is er naar het oordeel van de rechtbankn sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nu een belangrijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden, zal de rechtbank de door verdachte bij de politie als getuige afgelegde verklaring niet voor het bewijs bezigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector strafrecht

Parketnummer: 07.696084-12 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende te [adres].

1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

De zaak is op 26 april 2012 behandeld ter zitting van de kinderrechter, alwaar de zaak is verwezen naar de meervoudige strafkamer.

Het onderzoek ter terechtzitting door de meervoudige strafkamer heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren op 6 juli 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Lucas, advocaat te Lelystad.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. C.C.M. Poland en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2 DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 07 november 2011 in [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een nitraatbom, althans een dergelijk ontplofbaar voorwerp, tot explosie te brengen door een aan die nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, verbonden lont te ontsteken middels een aansteker, en vervolgens die nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, in het pand waarin [snackbar] was gevestigd, te gooien, althans in de richting van de deuropening van die [snackbar] te gooien, waardoor die ontstoken nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, binnen in die [snackbar] terechtkwam, (waarna [slachtoffer 1] die nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, wilde oppakken/weghalen, doch de nitraatbom voor het lichaam van die [slachtoffer 1] ontplofte) terwijl daarvan gemeen gevaar voor het zich in voormeld pand bevindende goederen en/of het pand zelf, gelegen aan de [adres] en/of belendende panden en/of woningen en/of voertuigen en/of aanwezige flora en/of in de directe nabijheid aanwezige dieren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 07 november 2011 in [adres] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (volledige amputatie top duim en/of barstverwonding en fractuur top middelvinger), heeft toegebracht, door opzettelijk een aangestoken/ontstoken (lont van een) nitraatbom, althans van een dergelijk ontplofbaar voorwerp, in het pand waar die [slachtoffer 1] zich bevond, te gooien, waarna die [slachtoffer 1] die nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, wilde oppakken/weghalen, doch die nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, in een/de hand(en), in ieder geval voor het lichaam, van die [slachtoffer 1] ontplofte, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 07 november 2011 in [adres] met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte te weten [snackbar] en/of op of aan de openbare weg, te weten [adres], in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het

- openmaken van de deur van die [snackbar] en/of

- leggen/schoppen van een blok(je), althans een dergelijk voorwerp, onder/tussen de deur van die [snackbar] (zodat die deur open bleef staan en/of

- aansteken/ontsteken van een lont, middels een aansteker, van een nitraatbom, althans een dergelijk ontplofbaar voorwerp, en/of

- onverhoeds gooien van die aangestoken/ontstoken nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, in de richting van de deuropening van die [snackbar] (waardoor die aangestoken/ontstoken nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, binnen in die [snackbar] terechtkwam) en/of

- laten ontploffen van die aangestoken nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, voor het lichaam van die [slachtoffer 1] (toen deze [slachtoffer 1] de aangestoken/ontstoken nitraatbom, althans dat dergelijke ontplofbare voorwerp, wilde oppakken/weghalen (waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opliep).

3 DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding

Op 7 november 2011 is aangeefster [slachtoffer 1] aan het werk in haar [snackbar] gevestigd aan [adres]. Zij ziet op een gegeven moment een voorwerp roken op de mat bij de voordeur van haar snackbar. Ze ziet dat het vuurwerk en is en wil het oppakken om naar buiten toe te gooien. Nog voordat ze het vuurwerk echter vast kan pakken, ontploft het vuurwerk vlakbij haar hand.

Aangeefster is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en als gevolg van de ontploffing heeft ze een gedeelte van haar duim verloren en is haar middelvinger gebroken.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij is van oordeel dat tussen verdachte en zijn zes medeverdachten, te weten [medeve[medeverdachte 1]chte 1], [medeverdachte 2], [m[medeverdachte 3]rdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.

In de snackbar is volgens de officier van justitie al over het gooien van de nitraatbom gesproken. Het is [medeverdachte 2] die de nitraatbom bij zich heeft en aan [medeverdachte 1] geeft. [medeverdachte 1] gooit de nitraatbom vervolgens in de richting van de snackbar. Verdachte is op de hoogte van de plannen en vraagt aan [medeverdachte 5] om de deur open te laten, zodat het geluid van de knal harder klinkt. [medeverdachte 5] laat op verzoek van verdachte de deur open staan. [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] wisten wat er stond te gebeuren, maar slaan geen alarm en grijpen niet in.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft allereerst aangevoerd dat verdachte op 26 november 2011 ten onrechte als getuige is gehoord en niet als verdachte. Uit het proces verbaal van verhoor volgt dat de verhorende verbalisant de vraag heeft gesteld: “In één van de verklaringen wordt gezegd dat jij tegen iemand hebt gezegd dat de deur open moest. Tegen wie zei je dat en waarom?”. Uit deze vraagstelling blijkt dat de politie ten aanzien van verdachte toen al een verdenking koesterde ten aanzien van het tenlastegelegde feit. Dat impliceert dat hij ten onrechte niet als verdachte is gehoord en hem ten onrechte niet de cautie is gegeven en is hem de mogelijkheid onthouden om zich voorafgaand aan het verhoor te voorzien van juridische bijstand. Dat verdachte niet is aangehouden, doet aan zijn recht om zich te kunnen voorzien van juridische bijstand niet af. De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM en de consequentie daarvan dient te zijn dat de verklaringen van verdachte bij de politie afgelegd niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Ook de verklaringen van de medeverdachten, die ten onrechte niet op hun rechten als verdachte zijn gewezen, dienen naar het oordeel van de raadsvrouw niet tot het bewijs te worden gebezigd, ook al zijn de rechten van verdachte hierdoor niet rechtstreeks geraakt.

Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat bij verdachte geen sprake was van opzet op het veroorzaken van een ontploffing dan wel het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte was niet betrokken bij het veroorzaken van het verweten incident. Hij heeft daarover vooraf niet vernomen van anderen en er ook geen afspraken over gemaakt.

Ook van aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden is geen sprake geweest, zodat de tenlastelegging in primaire en subsidiaire vorm niet bewezen kan worden verklaard.

Ook heeft verdachte geen significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld, zodat ook van het meer subsidiair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen.

Het oordeel van de rechtbank

Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op 26 november 2011, toen verdachte als getuige werd gehoord, reeds sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte. Immers, de politie wist op dat moment dat op 7 november 2011 sprake was een groep jeugdigen die in de snackbar overlast veroorzaakte. Voorts was op dat moment al door verschillende medeverdachten verklaard dat verdachte van die groep deel uitmaakte en aan [medeverdachte 5] had gevraagd om de deur open te laten.

Naar het oordeel van de rechtbank had de politie verdachte op 26 november 2011 aldus al als zodanig moeten aanmerken en hem de cautie moeten hebben geven en hem moeten wijzen op het recht een advocaat te raadplegen voorafgaande aan het verhoor. Nu dit niet is gebeurd, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nu een belangrijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden, zal de rechtbank de door verdachte bij de politie als getuige afgelegde verklaring niet voor het bewijs bezigen.

De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de verklaringen welke door de medeverdachten als getuige zijn afgelegde van het bewijs uit te sluiten. Het is immers niet verdachte die in zijn verdedigingsbelang is geschaad, doordat zij ten onrechte niet de cautie hebben gekregen of een advocaat hebben kunnen raadplegen.

Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 7 november 2011 aan het werk was in haar [snackbar] gevestigd aan [adres]. Omstreeks 19.30 uur kwam er een groepje jongelui binnen dat al een tijdje voor overlast zorgde. Aangeefster heeft verklaard dat de jongeren weer druk waren en rare gebaren in haar richting maakten. Aangeefster heeft verklaard dat de groep zich de hele tijd splitste en er dan telkens personen naar buiten liepen.

Omstreeks 21.00 uur zag ze dat alle personen de snackbar uitliepen. Ze wilde toen de toegangsdeur dicht doen vanwege de kou, maar ook omdat ze wilde dat de jongeren buiten zouden blijven staan. Ze liep naar de toegangsdeur en zag toen rook en vuur op de mat bij de deur. Ze zag vervolgens dat er een voorwerp op de mat lag dat leek op vuurwerk. Ze wilde het van de mat pakken en bij de deur weghalen, maar toen ze het voorwerp bijna kon pakken hoorde ze een enorme knal en ontstond er veel rookontwikkeling. Ze voelde een enorme pijn aan haar rechterhand en zag dat haar hand hevig bloedde. Nadat door een buurman 112 is gebeld, is aangeefster door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis. Ze mist als gevolg van de ontploffing een gedeelte van haar duim. Ook is haar middelvinger gebroken en vastgezet met twee schroeven en platen.

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 7 november 2011 met de 6 medeverdachten, waaronder verdachte, in de snackbar was en dat aangeefster foto’s van hen begon te maken. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en hij aangeefster bang wilden maken. [medeverdachte 2] had een nitraat bij zich en hij en [medeverdachte 2] hebben overlegd wie de nitraatbom zou afsteken.

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de nitraatbom voor de voordeur van de snackbar heeft gegooid en dat buiten de snackbar over het gooien van de nitraatbom is gesproken in de groep.

[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de nitraatbom aan [medeverdachte 1] heeft gegeven en dat hij wist dat [medeverdachte 1] deze voor de ingang van de snackbar wilde gooien. [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat iemand tegen [medeverdachte 5] heeft gezegd dat hij de deur open moest zetten. Dit is gedaan om het geluid harder te laten klinken.

[medeverdachte 4] heeft eveneens verklaard over het feit dat er door aangeefster foto’s werden gemaakt. Hij heeft verklaard dat op een gegeven moment iedereen naar buiten kwam en dat hij verdachte hoorde zeggen: “Laten we een bommetje naar de ingang van de snackbar gooien, die vrouw zit nu op de toilet”. Verdachte zei toen tegen [medeverdachte 5] dat hij de deur van de snackbar open moest laten. Hij zag dat [medeverdachte 5] dit deed. [medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 2] het bommetje aan [medeverdachte 1] gaf en dat [medeverdachte 1] vervolgens het bommetje aanstak en naar de snackbar gooide. Hij zag vervolgens dat de vrouw richting de nitraatbom liep en deze oppakte. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij toen net als de anderen van schrik is gaan rennen.

[medeverdachte 5] heeft verklaard dat toen hij naar buiten ging door verdachte tegen hem werd gezegd dat hij de deur open moest doen. Hij heeft toen de deur open gedaan en het blokje onder de deur gedaan. Toen hij met [medeverdachte 3] naar zijn fiets liep, hoorde hij [medeverdachte 1] zeggen dat ze aangeefster zouden laten gaan schrikken. [medeverdachte 3] zei toen tegen hem dat ze een nitraatbom gingen gooien. Toen hij omkeek zag hij dat [medeverdachte 1] de nitraatbom afstak. Hij is samen met [medeverdachte 3] weggefietst.

De rechtbank is op grond van bovengenoemde verklaringen van oordeel dat verdachte op hoogte was van de plannen om een nitraatbom voor de snackbar te gooien om aangeefster te laten schrikken en dat tussen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Blijkens de verklaring van [medeverdachte 4] is het immers verdachte die oppert om een bommetje naar de ingang van de snackbar te gooien en erop wijst dat aangeefster op het toilet zit. Vervolgens heeft hij aan [medeverdachte 5] gevraagd om de deur open te laten staan. Blijkens de verklaring van [medeverdachte 2] had dit tot doel het geluid van de nitraatbom harder te laten klinken.

De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het gevaar voor goederen en het gevaar voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel voor anderen geldt dat het opzet niet gericht hoeft te zijn op het teweegbrengen van deze gevolgen. Het gevaar moet echter wel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat aan dit vereiste is voldaan. Wanneer immers krachtig illegaal vuurwerk in de richting van een openstaande deur van een pand waarin zich een persoon bevindt wordt gegooid, is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat daardoor gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de persoon in het betreffende pand te duchten is. Dat verdachte dit mogelijk niet heeft voorzien, doet hieraan niet af.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

hij op 07 november 2011 in [adres], tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een nitraatbom tot explosie te brengen, door een aan die nitraatbom verbonden lont te ontsteken middels een aansteker, en vervolgens die nitraatbom in de richting van de deuropening van die [snackbar] te gooien, waardoor die ontstoken nitraatbom binnen in die [snackbar] terechtkwam, waarna [slachtoffer 1] die nitraatbom wilde oppakken/weghalen, doch de nitraatbom voor het lichaam van die [slachtoffer 1] ontplofte, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het zich in voormeld pand bevindende goederen en het pand zelf, gelegen aan de [adres] en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] te duchten was.

Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6 KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:

Primair:

Medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7 STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8 STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde contact met de jeugdreclassering.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over de hoogte van de op te leggen straf.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft tezamen met zijn medeverdachten, omdat zij de eigenares van de snackbar bang wilden maken, zwaar illegaal vuurwerk in de richting van de snackbar gegooid. Verdachte is degene geweest die heeft gezorgd dat de deur van de snackbar openstond, waardoor het vuurwerk binnen terecht heeft kunnen komen.

Toen aangeefster het vuurwerk van de mat wilde weghalen, is het vlakbij haar hand ontploft. Zij moet als gevolg hiervan een gedeelte van haar duim missen. Ook is haar middelvinger gebroken.

Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster, alsmede uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij, volgt dat het feit grote impact heeft gehad op het leven van aangeefster. Zij heeft meerdere operaties moeten ondergaan, heeft veel pijn (gehad) en kan veel dingen niet meer zelf doen. Ook heeft het feit voor aangeefster financieel grote gevolgen, omdat zij zelf geruime tijd niet in haar zaak heeft kunnen werken.

Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten heeft, hoewel het opzet van verdachte en zijn medeverdachten hier niet op was gericht, voor aangeefster ernstige en verstrekkende gevolgen gehad. Dit valt hen aan te rekenen.

De rechtbank zal anders dan door de officier van justitie geëist aan elk van de veroordeelde verdachten een werkstraf van gelijke duur op leggen, nu elk van de verdachten een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van het feit. Gezien het gevaarzettend karakter van het handelen van verdachte en de ernstige gevolgen die het feit voor aangeefster hebben gehad, acht de rechtbank een forse werkstraf passend en geboden.

Bij haar beslissing heeft de rechtbank echter ook rekening gehouden met het feit dat verdachte oprecht is aangedaan door de gevolgen van zijn handelen. Ook volgt uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat het goed gaat met verdachte en er weinig zorgen zijn. Ook is verdachte niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.

Anders dan geadviseerd ziet de rechtbank onvoldoende redenen om de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact aan verdachte op te leggen. Wel ziet zij aanleiding een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten zal plegen.

9 DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 4.688,57 aan materiële schade, bestaande uit de posten meerkosten arbeid, huishoudelijke hulp, wettelijk eigen risico, daggeldvergoeding opname ziekenhuis, verbandmiddelen, kilometervergoeding en taxikosten, en een bedrag van

€ 2.500,- aan immateriële schade.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft de materiële posten op de vordering uitvoerig betwist. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zijn geen opmerkingen gemaakt.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank gezien haar fysieke letsel en de psychische gevolgen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege voor dat deel bij wijze van voorschot toewijsbaar.

De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.

De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen onderdelen van de vordering in het belang van de benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.

10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11 BESLISSING

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 160 uren;

- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 80 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;

- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

Benadeelde partij

- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 2.500,-, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten

7 november 2011, tot die van de voldoening;

- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot

€ 2.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen jeugddetentie;

- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;

- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, tevens kinderrechter,

mrs. G. Blomsma en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2012.