Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 29-04-2011, BQ3103, Awb 10/1719, 10/1721 t/m 10/1727 en 11/293 t/m 11/299

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 29-04-2011, BQ3103, Awb 10/1719, 10/1721 t/m 10/1727 en 11/293 t/m 11/299

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
29 april 2011
Datum publicatie
29 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ3103
Formele relaties
Zaaknummer
Awb 10/1719, 10/1721 t/m 10/1727 en 11/293 t/m 11/299

Inhoudsindicatie

Planschade als gevolg van de bouw van de ABN-AMRO kantoortoren en Electrabelgebouw; beroep gedeeltelijk gegrond voor zover geweigerd is planschade toe te kennen als gevolg van wijzigingen in de wegenstructuur.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht

Registratienummers: Awb 10/1719, 10/1721 tot en met 10/1727 en 11/293 tot en met 11/299

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

(….),

e.a.

allen wonende te Zwolle, eisers,

gemachtigde: M.G. van Riezen, makelaar te Zwolle,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 1 december 2009 heeft verweerder de door eisers op 21 april 2008 ingediende planschadeverzoeken als gevolg van de bouw van de ABN-AMRO kantoortoren en de wijzigingen in de wegenstructuur, gedeeltelijk toegewezen.

De tegen deze besluiten ingediende bezwaren zijn door verweerder bij besluiten van

17 augustus 2010 met overname van het door de Adviescommissie bezwaarschriften (verder: de Adviescommissie) gegeven advies ongegrond verklaard. Namens eisers is tegen deze besluiten beroep ingesteld, welke beroepen bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers Awb 10/1719 en 10/1721 tot en met 10/1727.

Bij besluiten van 24 maart 2010 heeft verweerder de planschadeverzoeken voor zover betrekking hebbende op de bouw van het Electrabel kantoorgebouw gedeeltelijk toegewezen.

De tegen deze besluiten ingediende bezwaren zijn bij besluiten van eveneens 17 augustus 2010 met opnieuw overname van het door de Adviescommissie gegeven advies, ongegrond verklaard.

Namens eisers, uitgezonderd (…), is ook tegen deze besluiten beroep ingesteld, welke beroepen bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers Awb 11/293 t/m 11/299.

Op 3 februari 2011 heeft de gemachtigde van eisers een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) ingediend.

De beroepen zijn ter zitting van 15 februari 2011 tezamen behandeld. Eisers (…) zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C. Alblas.

2. Overwegingen

2.1. Eisers, die allen aan de Beukenallee wonen, hebben op 21 april 2008 een aanvraag voor planschadevergoeding vanwege de realisatie van de ABN-AMRO kantoortoren ingediend bij verweerder. Deze aanvraag is voor advies voorgelegd aan een planschadecommissie. In het kader van de advisering heeft deze commissie op 19 augustus 2008 een hoorzitting gehouden. Tijdens deze hoorzitting is aan eisers het voorstel gedaan de op dat moment plaatsvindende nieuwbouw van het Electrabel kantoorgebouw in de advisering over de planschade mede te betrekken. Eisers hebben dit voorstel geaccepteerd. In verband hiermee heeft de planschadecommissie twee adviezen uitgebracht. Voorts heeft de planschadecommissie in de bezwarenprocedure op 6 mei 2010 een nader advies uitgebracht.

De door eisers gedane verzoeken om planschadevergoeding houden verband met de verleende vrijstelling van het geldende bestemmingsplan “Spoolde-Grote Voort” voor de bouw van de ABN-AMRO kantoortoren en de (plan)wijzigingen voor de wegenstructuur, alsmede de vrijstelling voor de bouw van het Electrabel kantoorgebouw.

2.2. toetsingskader bij planschade

Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorza-kende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime.

Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van beide regimes maximaal kon respectievelijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van eventuele waardevermindering. Daarbij gaat het niet om de beantwoording van de vraag of vanuit de subjectieve beleving van eisers sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade, maar of, bezien vanuit de positie van een redelijk denkend en handelend koper, de woningen van eisers als gevolg van de verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan in waarde zijn verminderd.

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie onder meer uitspraak van 20 oktober 2010 LJN BO1138) dat, indien uit het advies van een door verweerder benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, verweerder bij het nemen van een besluit op een verzoek om vergoeding van planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

2.3. planschade als gevolg van de verleende vrijstelling voor de bouw van de ABN-AMRO kantoortoren

2.3.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008). Hieruit volgt dat de (oude) WRO van toepassing is gebleven voor zover betrekking hebbende op het planschadeverzoek in het kader van de ABN-AMRO kantoortoren.

Artikel 49, eerste lid, van de WRO – zoals dit ten tijde van de indiening van de verzoeken om planschade luidde - bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover blijkt dat een belanghebbende tengevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan (sub a) en ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19 (sub b) schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.

2.3.2. Het bestemmingsplan “Spoolde-Grote Voort” (verder: het bestemmingsplan) is op 15 maart 1976 vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle en is, behoudens voor wat betreft enkele hier niet ter zake doende onderdelen, op 24 mei 1977 goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS). Het bestemmingsplan, voor zover goedgekeurd door GS, is vervolgens onherroepelijk geworden.

Het bestemmingsplan geeft - voor zover hier van belang - voor het terrein waarop nu de ABN-AMRO kantoortoren is gerealiseerd, de bestemming Bedrijfsdoeleinden aan. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen met daarbij behorende terreinen, dienstwoningen, andere bouwwerken en andere werken. De hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen van 15 meter. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van de maximale bouwhoogte van 15 meter indien dit met het oog op de feitelijke bestemming van een gebouw gewenst is. De hoogte mag dan maximaal 18 meter bedragen. De op de kaart voor Verkeersdoeleinden (artikel 15) aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, wegen, pleinen, voet- en rijwielpaden, parkeerstroken en -plaatsen en andere verkeersvoorzieningen, alsmede de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken, uitgezonderd benzinestations en benzinepompen.

Op 22 december 2003 heeft verweerder bouwvergunning met vrijstelling ex artikel 19, lid 1, van de WRO verleend ten behoeve van de kantoorgebouwen van ABN-AMRO. Deze vrijstelling betreft onder meer het bepaalde in artikel 7 lid 2 onder c onder 2 van de voorschriften van het bestemmingsplan (beperking bouwhoogte tot maximaal 15 meter). De nieuwbouw bestaat uit drie door middel van een centraal gebouw met elkaar in verbinding staande gebouwen of torens, waarvan de hoogste bestaat uit 19 verdiepingen (boven het centrale gebouw) met daarboven nog een dakverdieping. De hoogte van dit gebouw is 93 meter. De andere torens hebben een hoogte van respectievelijk circa 40 en 33 meter. De kortste afstanden tussen de woningen van eisers en het gebouw van ABN-AMRO bedragen circa 270 meter, respectievelijk 220, 230, 245, 190, 190, 270 en nogmaals 270 meter.

2.3.3. Ter beoordeling van het gedane verzoek om planschade heeft verweerder een plan-schadecommissie samengesteld. Op 2 november 2009 heeft de commissie voor elk perceel advies uitgebracht, welk adviezen strekken tot gedeeltelijke toewijzing van de planschadeverzoeken. Er is door de commissie planologisch nadeel aangenomen als gevolg van het planologische besluit dat de bouw van het ABN-AMRO kantorengebouw mogelijk heeft gemaakt. De commissie heeft verweerder geadviseerd om aan eisers schadevergoedingen uit te betalen variërend van € 8500,- tot € 13.500,- , te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de ontvangstdata van de drempelbedragen (van € 300,-).

2.3.4. De door de planschadecommissie in de onderhavige procedures uitgebrachte adviezen bieden op de hiervoor bedoelde wijze inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan voor eisers tot planologisch nadeel hebben geleid, zodat verweerder de door de planschadecommssie uitgebrachte adviezen aan de thans bestreden besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de adviezen van de planschadecommissie onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. In dit verband wordt opgemerkt dat de planschadecommissie meerdere malen in de Beukenallee is geweest om de woningen zelf op te nemen en aldus naar het oordeel van de rechtbank een goed beeld heeft verkregen van de omvang van het planologische nadeel en van de onderlinge verschillen tussen de woningen.

2.3.5. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers in hun taxaties met name de feitelijke oude situatie als uitgangspunt hebben genomen en in onvoldoende mate is gebleken van een planologische vergelijking.

2.3.6. Alles overziende heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de hoogte van de door verweerder aan eisers uitgekeerde planschadebedragen betreffende de bouw van de ABN-AMRO kantoortoren. De rechtbank merkt hierbij op, dat dit overeenkomt met het gebruike-lijke percentage voor middelzware schade (3%-6%). Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gezegd uit te gaan van middelzware schade. De rechtbank is voorts van oordeel dat de planschadecommissie de door eisers gegeven reacties op de concept-adviezen voldoende heeft weerlegd, zoals met name in haar aanvullend advies van 6 mei 2010. De beroepen zijn dan ook in zoverre ongegrond.

2.4. planschade als gevolg van de verleende vrijstelling voor de bouw van het Electrabelgebouw

2.4.1. Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Uit het overgangsrecht volgt dat op een aanvraag voor planschadevergoeding die op of na 1 juli 2008 wordt ingediend de Wro van toepassing is. Nu op de hoorzitting van 19 augustus 2008 is overeengekomen de op dat moment plaatsvindende nieuwbouw van het Electrabel kantoorgebouw in de advisering over de planschade mede te betrekken, wordt de datum van de hoorzitting beschouwd als datum aanvraag en geldt aldus het nieuwe recht.

In artikel 6:1 van de Wro is - voor zover hier van belang - bepaald dat burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van onder meer een bepaling van een bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven.

Artikel 6:2 van de Wro bepaalt dat binnen het normale maatschappelijke risico vallend schade voor rekening van de aanvrager blijft. Lid 2 sub b van dit artikel bepaalt – voor zover hier van belang - dat van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.

2.4.2. Op 31 juli 2008 heeft verweerder bouwvergunning met vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO verleend ten behoeve van de bouw van het Electrabelgebouw. Deze vrijstelling betreft het bepaalde in de artikelen 7, leden 1 (gebruik als kantoorgebouw), 2 sub a (overschrijding bebouwingsvlak met westgevel), 2 sub b (overschrijding bebouwingspercentage), 2 sub c onder 2 (overschrijding maximale bouwhoogte) en 2 sub e (afstand westgevel tot perceelsgrens is nihil). Het hoogste gedeelte van het gebouw is circa 76 meter hoog.

2.4.3. Ten aanzien van het Electrabelgebouw heeft de planschadecommissie geoordeeld dat de op 31 juli 2008 verleende bouwvergunning met vrijstelling een waardevermindering van de woningen van eisers heeft veroorzaakt en in dit kader schadebedragen vastgesteld, variërend van € 2560,-- tot € 3880, --, rekening houdend met de aftrek vanwege het normale maatschappelijke risico.

2.4.4. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder de paragrafen 2.3.4 en 2.3.5. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze waardeverminderingen in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

De rechtbank is niet gebleken van ondubbelzinnige toezeggingen, dat de wettelijke twee procent aftrek vanwege het normale maatschappelijk risico bij de schadevaststelling voor Electrabel niet zou worden toegepast.

2.5. planschade als gevolg van wijzigingen in de wegenstructuur

2.5.1. Voor de beoordeling van de planschade tengevolge van de wegenstructuur geldt hetzelfde (oude) wettelijk regime als hiervoor beschreven onder paragraaf 2.3.1.

2.5.2. Ten behoeve van de afwikkeling van het toenemende verkeer is het bestemmingsplan “Westenholterallee” vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle op 19 april 2004, waarna het op 16 november 2004 is goedgekeurd door GS en op 29 december 2004 in werking is getreden en onherroepelijk geworden.

Het plangebied bestrijkt onder meer een deel van de Blaloweg, namelijk het deel vanaf de rotonde (Rijksweg) tot omstreeks de aansluiting van de Grote Voort op de Blaloweg.

Ook in het plangebied is gelegen de strook tussen de Blaloweg en de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Beukenallee (noordzijde), alsmede het min of meer driehoekige terrein gelegen tussen de Beukenallee en het parkeerterrein van het Mercurehotel.

Het hiervoor bedoelde deel van de Blaloweg en het nabij de Beukenallee en het Mercure-hotel gelegen terrein hebben de bestemming Verkeersdoeleinden.

In artikel 4 van de voorschriften staat dat deze gronden zijn bestemd voor het vervoer over de weg, met daarbij behorende parkeer- en groenvoorzieningen, voet- en/of fietspaden, bermen en bermsloten, oeverstroken, taluds, carpoolplaatsen en andere bouwwerken (met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen), alsmede ter plaatse van de aanduiding “geluidwerende voorzieningen”voor geluidsschermen, geluidswallen en daarmee vergelijkbare geluidwerende voorzieningen.

De als Groendoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voetpaden, sloten, watergangen, duikers, met daarbij behorende andere bouwwerken, alsmede ter plaatse van de aanduiding “geluidwerende voorzieningen”, voor geluidschermen, geluidswallen en daarmee vergelijkbare geluidwerende voorzieningen.

In artikel 9 zijn de algemene vrijstellingsbevoegdheden opgenomen.

2.5.3. De planschadecommissie heeft voor de wijzigingen in de wegenstructuur een planvergelijking gemaakt door het nieuwe plan “Westenholterallee” te vergelijken met (de relevante delen van) het bestemmingsplan “Spoolde-Grote Voort”.

De planschadecommissie heeft in het eerste door haar uitgebrachte advies geoordeeld dat het bestemmingsplan “Westenholterallee” geen planologische verslechtering inhoudt. Daarbij heeft de planschadecommissie – samengevat – overwogen dat de afstand tot de grens van het vlak met de verkeersbestemming (Blaloweg) met het plan “Westenholterallee” nauwelijks is gewijzigd in vergelijking tot het oorspronkelijke plan. Voorts was de aanleg van een geluidswal onder de gelding van het oorspronkelijke plan (verkeersbestemming en groen-bestemming) niet uitgesloten. De planschadecommissie heeft daarnaast overwogen dat de verkeersoverlast en de verslechtering van de kwaliteit van de lucht(stof) zich in dezelfde mate hadden kunnen voordoen onder de gelding van de oorspronkelijke bestemming als waarin dat nu het geval kan zijn.

Tenslotte heeft de planschadecommissie in de doortrekking van de Hertsenberg in de richting van de carpoolplaats en de vergroting van de carpoolplaats evenmin een nadeel gezien.

Deze weg is op zodanige afstand gelegen, dat hiervan geen invloed op de woningen uitgaat, aldus de planschadecommissie.

In haar tweede advies heeft de planschadecommissie de mogelijk door de komst van het Electrabelgebouw veroorzaakte verkeerstoename niet als een planologische verslechtering gezien. De planschadecommissie heeft daarbij overwogen dat bij maximale invulling van de oorspronkelijke bestemming Bedrijfsdoeleinden weliswaar niet een gebouw met een hoogte van 76 meter gebouwd had kunnen worden, echter niet uitgesloten was dat ter plaatse panden gebouwd werden die grote aantallen werknemers konden “huisvesten”. Met andere woorden, onder de gelding van de oorspronkelijke bestemming was een toename van het verkeer als gevolg van grote aantallen personeelsleden al denkbaar geweest, aldus de planschadecom-missie.

2.5.4. De rechtbank kan zich niet vinden in de door verweerder overgenomen conclusies van de planschadecommissie. De rechtbank stelt vast dat de planschadecommissie een algemene vergelijking heeft gemaakt tussen de beide bestemmingsplannen zonder daarbij de specifieke ligging van de Beukenallee en de bereikbaarheid daarvan te betrekken.

Dat de verkeersoverlast en de verslechtering van de kwaliteit van de lucht(stof) zich in dezelfde mate hadden kunnen voordoen onder de gelding van de oorspronkelijke bestemming als waarin dat nu het geval kan zijn, zoals de planschadecommissie heeft overwogen, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de planschadecommissie onvoldoende oog gehad voor de door het nieuwe bestemmingsplan gecreëerde mogelijkheid van extra rijstroken, zowel langs de nieuwe kantoren als op de Westenholterallee. Deze zijn niet alleen bedoeld voor de kantoren, maar ook voor de grotere verkeersstromen ten gevolge van de nieuwe stadswijken in Zwolle Noord en het verkeer richting Hasselt. De Beukenallee en de daaraan gelegen woningen hebben hierdoor sterker dan voorheen een geïsoleerde positie gekregen tussen zeer drukke verkeersaders.

Gelet op het vorenstaande berusten de bestreden besluiten voor zover betrekking hebbend op de weigering aan eisers een planschadevergoeding toe te kennen als gevolg van wijzigingen in de wegenstructuur niet op een deugdelijke motivering en dienen deze daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De beroepen zullen gedeeltelijk gegrond worden verklaard.

3. Proceskosten

Verweerder wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 1.311,-. De rechtbank heeft daartoe de volgende berekening opgesteld. Er zijn twee proceshandelingen verricht (indiening beroepschriften en het verschijnen ter zitting), zodat er twee punten kunnen worden toegekend en de zaken van gemiddeld gewicht worden beschouwd. Er wordt € 437,- per punt toegekend. Voorts dient een factor 1,5 toegepast te worden nu het meer dan vier samenhan-gende zaken betreft.

Voorzover is verzocht om vergoeding van de kosten voor het maken van een planschade-rapport, die zijn gemaakt voordat de planschadecommissie advies heeft uitgebracht, wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2001, zaaknummer 200100765/1, BR 2002/513, overwogen dat in dit geval het inschakelen van een deskundige bij het indienen van het planschadeverzoek niet redelijkerwijs noodzakelijk was, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslist dient te worden als volgt.

4. Beslissing

De rechtbank

-verklaart de beroepen gegrond, voor zover verweerder geweigerd heeft aan eisers planschadevergoedingen toe te kennen als gevolg van wijzigingen in de wegenstructuur;

-vernietigt de besluiten in zoverre en draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van eisers met betrekking tot de wegenstructuur te beslissen;

-verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

-veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, welke begroot worden op € 1311,00;

-gelast verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 150,-- te vergoeden.

-wijst het verzoek om vergoeding van de kosten voor het uitbrengen van het planschaderapport af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en mr. J.W.M. Bunt , rechters, en door de voorzitter en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag