Home

Rechtbank Utrecht, 23-12-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:4095 BV2681, 16/600917-11 [P]

Rechtbank Utrecht, 23-12-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:4095 BV2681, 16/600917-11 [P]

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
23 december 2011
Datum publicatie
2 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2681
Zaaknummer
16/600917-11 [P]

Inhoudsindicatie

Veroordeling in verband met handel in en bezit van cocaïne tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/600917-11 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1993] te [geboorteplaats]

wonende te [adres], [woonplaats]

gedetineerd in P.I. Utrecht, HvB Wolvenplein te Utrecht

raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

1. in de periode 20 mei 2011 tot en met 17 september 2011 in Woerden in cocaïne heeft gehandeld;

2. op 17 september 2011 in Woerden 1,30 gram cocaïne in bezit heeft gehad.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging refereert zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat - kort gezegd - geen sprake is geweest van handel in cocaïne.

Daarbij heeft de verdediging betoogd dat bij verdachte sprake is geweest van het om niet afstaan van cocaïne als iemand wat wil onder het mom van: “dat krijg ik later weer terug”.

Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van handel in cocaïne komt, is de verdediging van mening dat die bewezenverklaring hooguit kan zien op een periode van één maand, aangezien uitsluitend getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij sinds een half jaar bij verdachte cocaïne koopt.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Op 17 september 2011 fietste verbalisant [verbalisant 1] omstreeks 14:50 uur over het Spaarne in de richting van de Molenvlietbaan te Woerden. Verbalisant zag de hem ambtshalve bekende drugsgebruiker [getuige 2] fietsen in de richting van het centrum.

Omstreeks 15:00 uur hoorde verbalisant [verbalisant 1] via zijn portofoon van zijn collega [verbalisant 2] dat een voor verbalisant bekende drugsdealer, genaamd [verdachte], zijnde verdachte, op zijn lichtblauwe Zipp scooter over de Overtoom reed in de richting van Molenvliet. Verbalisant [verbalisant 1] fietste om 15:04 uur op de Overtoom en reed langs sporthal Bulwijk. Om de hoek bij de sporthal zag hij verdachte en [getuige 2] dicht bij elkaar staan. Verbalisant zag dat ze schrokken van zijn komst en zag dat [getuige 2] een portemonnee vasthield. Verbalisant, begroette verdachte en fietste vervolgens door. Hij heeft aan collega [verbalisant 2], die in burger gekleed was, gevraagd om te gaan kijken.

Verbalisant [verbalisant 2] zag dat [getuige 2] en verdachte dicht bij elkaar stonden en kortstondig contact met elkaar hadden.

Op zaterdag 17 september 2011 omstreeks 15:10 uur zag verbalisant [verbalisant 3], gekleed in burger, verdachte op zijn lichtblauwe scooter over de parkeerplaats van de Maranathakerk in de richting van de steeg en de brug met het Vogelwikkeveld te Woerden rijden. Verbalisant zag een blauwe VW Golf, voorzien van het kenteken [kenteken], in de richting van verdachte rijden en ter hoogte van verdachte stoppen. Verbalisant zag dat verdachte van zijn scooter afstapte, naar de VW Golf liep en op de bijrijdersplaats van die VW Golf plaatsnam. Verbalisant zag dat de VW Golf langs het voertuig van verbalisant reed. Verbalisant zag dat de bestuurder en verdachte elkaar iets gaven. Vervolgens zag verbalisant dat de VW Golf zijn rondje om de parkeerplaats afmaakte en weer ter hoogte van de scooter van verdachte stopte. Verbalisant zag dat verdachte uitstapte, naar zijn scooter liep en met zijn scooter door de steeg in de richting van het Vogelwikkeveld reed. Verbalisant zag dat verdachte ter hoogte van het bruggetje werd aangehouden door zijn collega [verbalisant 4].

De VW Golf met kenteken [kenteken] bleek op naam van [getuige 1], wonende [adres] te [woonplaats], te staan. Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] zijn op 17 september 2011 naar het adres [adres] te [woonplaats] gegaan. Zij troffen eerder genoemde VW Golf op de oprit van de woning. In de woning troffen zij [getuige 1] aan, die werd aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ongevraagd verklaarde [getuige 1] dat hij zojuist harddrugs had gekocht en overhandigde hij verbalisanten een ponypack, die in beslag werd genomen.

Onder [getuige 1] is een papieren wikkel met netto 0,34 gram wit poeder in beslag genomen en voorzien van zegelnummer SIN AADD3549NL. Onder verdachte zijn vier papieren wikkels met netto 1,30 gram wit poeder in beslag genomen, en voorzien van zegelnummer SIN AADD3550NL. In het NFI-rapport van 27 september 2011 is geconcludeerd dat het onder de genoemde zegelnummers ontvangen en onderzochte poeder cocaïne bevat.

Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij drugs wilde kopen en dat hij contact heeft met een drugsdealer, genaamd [verdachte]. Getuige heeft voorts verklaard dat hij minimaal 10 keer bij [verdachte] heeft gekocht, dat hij telkens contact heeft gehad via [A], dat zij elke keer op een andere plek afspraken, maar wel steeds in Woerden, dat hij elke keer één ponypack kocht en daarvoor € 20,00 betaalde. In elke ponypack zat 0,5 gram cocaïne. Getuige heeft verklaard dat hij sinds een half jaar bij [verdachte] koopt, dat [verdachte] tijdens de transacties vaak op een lichtkleurige scooter rijdt, en dat hij op 17 september 2011 via [A] met [verdachte] een afspraak had gemaakt bij de Maranathakerk. Getuige heeft verklaard dat [verdachte] in de auto van getuige is gestapt, dat getuige toen een klein rondje op de parkeerplaats van de kerk heeft gereden en dat [verdachte] een ponypack in zijn rechterhand legde, waarna getuige € 20,00 aan [verdachte] betaalde. Vervolgens heeft getuige achter op de parkeerplaats [verdachte] weer uit de auto gezet.

Getuige [getuige 2] heeft op 17 september 2011 verklaard dat hij zojuist drugs bij een voor hem bekende dealer heeft gekocht en dat hij die middag deze dealer heeft gebeld. Getuige heeft toen tegen deze dealer niet gezegd wat hij precies nodig had, omdat deze dealer dat wel weet, aangezien getuige eerder bij deze dealer heeft gekocht. Getuige heeft om 15:00 uur afgesproken bij de Johan Frisoschool aan ’t Spaarne te Woerden. Deze dealer, aldus getuige, noemt zich [naam], maar getuige weet dat hij [verdachte] heet. Getuige is naar de Johan Frisoschool gefietst, zag daar een politieman op een fiets en is vervolgens naar sporthal Bulwijk gefietst. Toen getuige bij Bulwijk aankwam, zag hij [verdachte] op een blauw, zilverkleurige scooter aan komen rijden. Getuige heeft € 10,00 aan [verdachte] gegeven en heeft van [verdachte] een ponypack cocaïne gekregen. Getuige heeft verklaard dat hij tegen [verdachte] had gezegd dat hij geld tekort kwam en hoorde toen [verdachte] zeggen dat dit geen probleem was.

Getuige heeft voorts verklaard dat hij op 16 september 2011 een sms-je van [verdachte] kreeg, waarin stond: “Dit is mijn nieuwe nr. Sla hem op. Je krijgt er geen spijt van. Groetjes [naam].” Het nieuwe nummer was [telefoonnummer], welk nummer getuige ook op 17 september 2011 heeft gebeld om contact met [verdachte] te leggen.

Getuige heeft verklaard dat hij al ruim een maand cocaïne bij [verdachte] heeft gekocht, in totaal 15 tot 20 keer, waarbij hij steeds € 20,00 voor een halve gram cocaïne en € 40,00 voor een hele gram cocaïne betaalde.

Onder verdachte zijn in beslag genomen : een Blackberry-telefoon, twee Samsung-telefoons, vier enveloppen met verdovende middelen (cocaïne), 11 biljetten van € 50,00, 24 biljetten van € 20,00, 22 biljetten van € 10,00 en 3 biljetten van

€ 5,00. Voorts is onder verdachte in beslag genomen : een blauwe bromfiets Piaggio C25.

In de onder verdachte in beslag genomen Samsung-telefoon met Imei-nummer [nummer] zijn in de contactenlijst de telefoonnummers van [getuige 2] en [getuige 1] aangetroffen. Voorts bleek dat met die telefoon aan 102 contacten een sms-bericht is verzonden met de tekst: “Dit is me nieuwe nr sla hem op je krijgt er geen spijt van groetjes [verdachte].”

In de onder verdachte in beslag genomen Samsung-telefoon met Imei-nummer [nummer] zijn aan verdachte gezonden sms-jes aangetroffen met de tekst: “Dit nummer meteen wissen ik gebruik niks meer!” “K heb geld kan j a.u.b komen” “Hey, zou ik nu wat van je kunnen krijgen dat ik t na t weekend betaal?”.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 december 2011 voor het bij zich hebben van een bedrag van € 1.265,00 in kleine coupures, namelijk dat hij gespaard had, dat hij banken niet vertrouwt en dat hij het geld wilde gaan begraven, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Voor het standpunt van de verdediging dat verdachte enkel ‘om niet’ cocaïne heeft verstrekt, heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt enkel van het tegendeel. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] en het beeld van verdachte dat uit het dossier naar voren komt, als zijnde een persoon die bekend staat als dealer met veel contacten, is de rechtbank van oordeel dat de handel in cocaïne een grotere periode in beslag heeft genomen dan de door de verdediging genoemde periode van één maand.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 mei 2011 tot en met 17 september 2011 te Woerden, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt

en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.

op 17 september 2011 te Woerden, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,30 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;

feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drugshandel en het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Dit zijn ernstige feiten, die een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Verdachte heeft de gezondheid van iedere afnemer van de verdovende middelen ernstig in gevaar gebracht.

De rechtbank heeft in het kader van de persoon van verdachte meegewogen dat uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 oktober 2011 blijkt dat verdacht niet eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet. Voorts heeft de rechtbank de nog zeer jeugdige leeftijd van verdachte meegewogen. De rechtbank acht het opmerkelijk en zorgelijk dat verdachte vijf dagen per week een baan heeft en daaruit inkomen geniet, stelt dat hij (nog thuiswonend) daarvan kan rondkomen, maar desalniettemin daarnaast handelt in harddrugs. De rechtbank ziet hierin een gevaar voor herhaling en zal om die reden een deel van de straf voorwaardelijk opleggen.

Gelet op de ernst en de duur van de handel in cocaïne acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf passend. Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf. Met het voorwaardelijke deel van de straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7 Het beslag

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat de in beslag genomen drie mobieltjes en scooter zijn gebruikt bij de handel in cocaïne. Het in beslag genomen geld is naar de mening van de officier van justitie handelsgeld. Dit gelet op het aantal coupures en de omstandigheid dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, met zijn baan per maand € 800,00 verdient.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat de scooter en het geld teruggegeven dienen te worden aan verdachte. Dat het in beslag genomen geld bestond uit kleine coupures is naar de mening onvoldoende redengevend om dat geld dan aan te merken als handelsgeld.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in de beslaglijst opgenomen goederen 1 tot en met 7 vatbaar voor verbeurdverklaring.

Gebleken is dat deze voorwerpen in het kader van het door de rechtbank bewezen geachte feit 1 zijn gebruikt bij het begaan van dat feit, respectievelijk door dat feit zijn verworven. De verklaring van verdachte dat hij contant spaargeld bij zich had om ergens te begraven gelet op de crisis en de onbetrouwbaarheid van banken acht de rechtbank niet geloofwaardig.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;

feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst (bijlage II) zijn genummerd 1 tot en met 7.

Voorlopige hechtenis

- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de duur van het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2011.