Home

Rechtbank Utrecht, 24-05-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:1774 BR2466, 16/601217-10 [P]

Rechtbank Utrecht, 24-05-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:1774 BR2466, 16/601217-10 [P]

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
24 mei 2011
Datum publicatie
20 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2466
Zaaknummer
16/601217-10 [P]

Inhoudsindicatie

Plaatsing in een psychiatrich ziekenhuis voor de duur van één jaar ter zake feitelijk aanranding van de eerbaarheid, mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/601217-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 mei 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1969] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

gedetineerd in het PPC te Amsterdam.

Raadsman mr. W.G.L. Burgers, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1:

Primair:

- op 28 november 2010 te Nieuwegein gepoogd heeft [slachtoffer] te verkrachten.

Subsidiair:

- op 28 november 2010 te Nieuwegein zich schuldig heeft gemaakt aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van deze [slachtoffer].

Feit 2:

- op 28 november 2010 te Nieuwegein zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, althans poging tot zware mishandeling van [slachtoffer].

Feit 3:

- op 28 november 2010 te Nieuwegein opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld.

Feit 4:

- op 28 november 2010 te Nieuwegein [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood, althans met zware mishandeling.

3 De voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De officier stelt dat te weinig wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van poging tot het seksueel binnendringen van het lichaam.

De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, wel wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte, waaruit niet alleen volgt dat verdachte die [slachtoffer] in de schaamstreek heeft geslagen en geknepen, maar ook dat deze handelingen een seksuele strekking hadden. Dat de handelingen ontuchtig zijn, leidt de officier af uit de aangifte van [slachtoffer], waarin zij aangeeft dat zij tussen de benen werd geknepen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat [slachtoffer] om seks met hem vroeg en hij haar daarom een lesje wilde leren. Ook meent de officier van justitie dat daarbij sprake is geweest van geweld, omdat verdachte achter [slachtoffer] aan is gerend en bovenop haar is gaan zitten. De verdachte heeft zelf aangegeven [slachtoffer] tussen de benen en in het gezicht te hebben geslagen. Daarmee heeft verdachte haar volgens de officier van justitie gedwongen om de ontuchtige handelingen te ondergaan.

Ten aanzien het onder 2 ten laste gelegde feit - kort gezegd de poging tot doodslag, althans tot zware mishandeling - vordert de officier van justitie vrijspraak. De officier van justitie stelt dat het opzet op de onder 2 ten laste gelegde gedraging ontbreekt. De verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn handen in de buurt van de keel van het slachtoffer is geweest, maar ook dat hij niet de intentie had om haar te doden.

De officier van justitie acht de onder 3 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen en wijst op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.

De officier van justitie acht de onder 4 ten laste gelegde bedreiging, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie geeft aan dat verdachte niet duidelijk is over de bedreiging, maar wel heeft aangegeven dat hij [slachtoffer] bang wilde maken. Naast aangeefster heeft een getuige gehoord dat verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer] dood zou hebben gemaakt als er niemand bij zou zijn gekomen en dat hij God zou hebben beloofd om haar te doden. De officier van justitie meent dat deze omstandigheden in samenhang bezien tot de conclusie leiden dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.

4.2 Het standpunt van de verdediging

Feit 1:

Primair

De verdediging sluit zich ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot verkrachting aan bij hetgeen de officier van justitie hieromtrent heeft gesteld en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

Subsidiair

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de subsidiair ten laste gelegde aanranding. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte ongeveer ter hoogte van de schaamstreek van [slachtoffer] op haar zat en dat hij vanuit die positie niet heeft kunnen zien waar hij haar sloeg. De raadsman meent dat alleen al om die reden geen sprake is geweest van een seksueel motief. Tevens geeft de raadsman aan dat hij de verklaring van het slachtoffer wantrouwt. De raadsman komt tot deze overtuiging omdat de verschillende verklaringen die aangeeftster heeft afgelegd op onderdelen inconsistent zijn. De raadsman voert hiertoe onder meer aan dat aangeefster eerst heeft verklaard dat zij frisdrank bij de supermarkt had gekocht, terwijl later bleek dat ze ook sigaretten had gekocht. De raadsman vermoedt dat deze en andere inconsistenties kunnen worden verklaard uit het feit dat aangeefster dingen aan het doen was, die van haar moeder niet mochten. De raadsman benadrukt dat hij betreurt dat hij aangeefster hierover geen vragen heeft kunnen stellen. Dit werd hem belet door de rechter-commissaris. De raadsman heeft niet verzocht om het horen van getuigen, omdat hij dit niet zinvol achtte.

Feit 2:

De raadsman sluit zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag, althans tot zware mishandeling, aan bij het standpunt van de officier van justitie hieromtrent en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

Feit 3:

De ten laste gelegde mishandeling kan naar het oordeel van de raadsman worden bewezen verklaard. De raadsman meent dat het opzet van zijn cliënt op de mishandeling valt aan te nemen, hoewel hij [slachtoffer] geen pijn heeft willen doen.

Feit 4:

Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde bedreiging stelt de raadsman dat niet is komen vast te staan dat zijn cliënt de hem ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan. De raadsman meent dat er derhalve geen sprake van een bedreiging is geweest.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat de verdachte ter terechtzitting is teruggekomen op enkele onderdelen van zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaring. De rechtbank acht ten aanzien van die onderdelen de eerdere verklaring betrouwbaar en geloofwaardig nu deze op belangrijke details overeenstemt met de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. De rechtbank stelt daarbij dat zij geen reden heeft om aan de verklaringen van aangeefster te twijfelen. De verklaringen van aangeefster komen in grote lijnen met elkaar overeen en vinden bovendien steun in de bovengenoemde getuigenverklaringen. Anders dan de verdediging betoogt, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen op grond waarvan zij de verklaringen van aangeefster zou moeten wantrouwen. De namens verdachte aangevoerde bewijsverweren geven – voor zover deze hierna niet uitdrukkelijk worden besproken - geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking daarvan. Zij vinden hun weerlegging in na te noemen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.

Feit 1:

De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot verkrachting van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het strafdossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting komen vast te staan dat verdachte met zijn handelingen opzet heeft gehad op het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer].

De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde aanranding wel wettig en overtuigend bewezen. De wettige bewijsmiddelen waaruit de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte dit feit heeft begaan, zijn, zoals uit het navolgende zal blijken, de verklaringen van [slachtoffer], waaronder haar aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen die verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd.

Op 28 november 2010 bevonden verdachte en aangeefster [slachtoffer] zich in Nieuwegein ter hoogte van het Muntplein. Verdachte is op enig moment achter [slachtoffer] aangerend en heeft haar tegen haar enkel getrapt, waardoor zij ten val kwam. Nadat [slachtoffer] was opgestaan en van de verdachte probeerde weg te rennen, kwam verdachte opnieuw achter haar aan. Hij stompte [slachtoffer] vervolgens hard in haar gezicht, waardoor zij weer ten val kwam. Uit zowel de verklaringen van aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als uit de verklaring van de verdachte volgt dat verdachte hierna op het slachtoffer is gaan zitten. Verdachte heeft aangeefster nogmaals in het gezicht gestompt en alsmede in haar buik geslagen, terwijl hij op haar zat en vervolgens met zijn hand haar hoofd tegen de grond gedrukt. [slachtoffer] heeft zich hiertegen tevergeefs proberen te verweren. De getuige [getuige 1] zag dat verdachte aangeefster met de vuist sloeg. Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt dat zij vervolgens door verdachte met een vuist tegen haar met kleding bedekte schaamstreek is geslagen en dat zij door hem in haar kruis werd vastgepakt en geknepen. De verklaringen van aangeefster vinden steun in hetgeen verdachte tegenover de politie heeft verklaard, namelijk dat hij haar tussen haar benen heeft aangeraakt, en de rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid daarvan.

Verdachte heeft ten slotte tegen aangeefster gezegd “ik pak je”, “ik maak je dood” en “ik steek je dood”, aangeefster was hierdoor erg bang. Toen aangeefster op wilde staan bleek dat haar voet erg pijnlijk was, dat ze duizelig was en het zwart voor haar ogen zag.

Aanvullende bewijsoverweging

Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Door op die [slachtoffer] te gaan zitten, haar tegen de schaamstreek te slaan en haar vervolgens in haar kruis vast te pakken en te knijpen, nadat die [slachtoffer] hem – volgens verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting - kort daarvoor had gezegd dat zij seks met hem wilde, is het ontuchtig karakter van verdachtes handelen gegeven.

Feit 2:

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen (gehouden), zodat de verdachte van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag, althans zware mishandeling dient te worden vrijgesproken.

Feit 3:

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld. De wettige bewijsmiddelen waaruit de rechtbank de overtuiging heeft bekomen dat verdachte dit feit heeft begaan, zijn, zoals uit het navolgende zal blijken, de verklaringen van [slachtoffer] waaronder haar aangifte, het proces-verbaal van verhoor van verdachte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de geneeskundige verklaring van 29 november 2010.

Op 28 november 2010 bevonden verdachte en [slachtoffer] zich in Nieuwegein ter hoogte van het Muntplein. Verdachte is op enig moment achter [slachtoffer] aangerend en heeft haar tegen haar enkel getrapt, waardoor zijn ten val kwam. Nadat [slachtoffer] was opgestaan en van de verdachte probeerde weg te rennen, kwam verdachte opnieuw achter haar aan. Hij stompte [slachtoffer] vervolgens hard in haar gezicht, waardoor zij weer ten val kwam. Uit zowel de verklaringen van aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als uit de verklaring van de verdachte volgt dat verdachte hierna op aangeefster is gaan zitten. Verdachte heeft haar nogmaals in het gezicht gestompt en alsmede in haar buik geslagen. De getuige [getuige 1] zag dat verdachte aangeefster met de vuist sloeg. Uit de verklaringen van aangeefster volgt dat zij vervolgens door verdachte met een vuist tegen haar schaamstreek is geslagen en door hem in haar kruis werd vastgepakt en geknepen. De verklaringen van aangeefster vinden steun in hetgeen verdachte tegenover de politie heeft verklaard, namelijk dat hij haar tussen haar benen heeft aangeraakt, en de rechtbank ziet geen redenen om hieromtrent te twijfelen aan de juistheid daarvan.

De voet van aangeefster deed erg pijn, evenals haar lip en de binnenkant van haar mond. Verder had zij pijn aan haar bovenbenen, armen, haar rechterknie en linkerheup. Nadien is door een arts in het ziekenhuis een forse kneuzing aan haar voet waargenomen alsmede een wondje aan haar lip en schaafwonden aan haar bekken en knie.

Feit 4:

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Op 28 november 2010 bevonden verdachte en [slachtoffer] zich in Nieuwegein. Uit de verklaringen van aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alsmede uit de verklaring van de verdachte volgt – in onderling verband en samenhang beschouwd – dat laatstgenoemde na een achtervolging op aangeefster is gaan zitten. Toen hij bovenop haar zat, voegde verdachte haar de woorden toe “ik vermoord je nu, ik maak je af”. Toen verdachte aangeefster vervolgens in de schaamstreek pakte voegde hij daaraan de woorden toe “ik vermoord je”. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster bang wilde maken.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

Subsidiair

hij op 28 november 2010 te Nieuwegein, door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,

het

- slaan/stompen tegen de met kleding bedekte schaamstreek, van die [slachtoffer] en

- knijpen of vastpakken in/van het met kleding bedekte kruis van die [slachtoffer],

en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, toen en aldaar

- achter die [slachtoffer] aan is gerend en

- die [slachtoffer] tegen haar been heeft getrapt waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en

- die [slachtoffer] hard in haar gezicht heeft geslagen/gestompt waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en

- vervolgens op die [slachtoffer] is gaan zitten en

- die [slachtoffer] tegen/in haar gezicht en buik heeft geslagen/gestompt en

- het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond heeft gedrukt en

- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “Ik pak je” en “Ik maak je dood” en “Ik steek je dood” en

- zodanig onverhoeds heeft gehandeld, dat die [slachtoffer] zich hieraan niet kon onttrekken of hieraan geen weerstand kon bieden;

3.

hij op 28 november 2010 te Nieuwegein, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen,

- hard in/tegen haar gezicht en buik en de schaamstreek heeft gestompt/geslagen en geknepen en

- die [slachtoffer] tegen haar been heeft getrapt,

waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

4.

hij op 28 november 2010 te Nieuwegein, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik vermoord je nu” en “Ik maak je af”.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

Feit 1: subsidiair: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

Feit 3: Mishandeling;

Feit 4: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.2 De toerekeningsvatbaarheid van verdachte

Mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, komt in een de verdachte betreffend pro justitia rapport van 8 april 2011, onder meer tot de volgende conclusies en het volgende advies, zakelijk weergegeven:

Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis NAO en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau.

Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was ook sprake van deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Betrokkene was verward en vertoonde bizar gedrag. Het is aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was. Zijn belevingswereld lijkt te zijn gedomineerd door een oncorrigeerbare en verstoorde realiteitsbeleving, waarin religieuze wanen en overige psychotische symptomen centraal lijken te hebben gestaan. Voornoemde brengt mee dat betrokkene de waarneembare werkelijkheid op oncorrigeerbare wijze verstoord lijkt te hebben ervaren, waardoor het tenlastegelegde hem niet kan worden toegerekend.

Onderzoeker acht betrokkene ontoerekeningsvatbaar en tezamen met het feit dat hij niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek wordt de kans op herhaling als verhoogd ingeschat. Centraal in de kans op herhaling staan de realiteitsverstoringen waar betrokkene aan lijdt. Op basis van de gestructureerde risicotaxatie wordt de kans op een gewelddadig delict, wanneer betrokkene psychotisch is, eveneens als verhoogd ingeschat, namelijk als matig tot hoog.

Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op de psychotische stoornis NAO. Betrokkene dient medicamenteus behandeld te worden. Echter dient er ook psycho-educatie gegeven te worden om het ziekte-inzicht en -besef toe te laten nemen, zodat hij zich beter dan voorheen kan committeren aan de behandeling. Betrokkene zal ook in het opbouwen van zijn maatschappelijke functioneren begeleid dienen te worden.

De rechtbank wordt geadviseerd om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van een jaar conform art. 37 Wetboek van Strafrecht.

Psychiater dr. C.J.F. Kemperman komt naar aanleiding van zijn onderzoek in een rapportage pro justitia van 3 februari 2011tot de conclusie dat de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit bij een bewezenverklaring als afwezig kan worden gezien. Met kan bij de descriptieve diagnostiek denken aan schizofrenie van het paranoïde type. Kemperman adviseert – net als Sterk – via art. 37 Wetboek van Strafrecht opname te bewerkstelligen in een psychiatrisch ziekenhuis met onder meer medicamenteuze behandeling en daarna eventueel een vorm van begeleid wonen met aandacht voor het opbouwen van een goede dagbesteding.

De rechtbank neemt de bovenvermelde conclusies en adviezen van deze deskundigen over en maakt deze tot haar oordeel. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte ter zake niet strafbaar is, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6 Op te leggen maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte volgends de deskundigen R.A. Sterk en C.J.F. Kemperman, ten tijde van het ten laste gelegde ontoerekeningsvatbaar was en dat voornoemde deskundigen de oplegging van deze maatregel hebben geadviseerd.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdachte heeft aangegeven dat hij behandeld wil worden. Hij is het daarom eens met een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft zich – in reactie op een futiele aanleiding – schuldig gemaakt aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een jonge vrouw. Hij heeft haar daarbij tegen haar been getrapt waardoor zij ten val is gekomen en is op haar gaan zitten, waarna hij haar heeft geslagen en gestompt tegen het gezicht en in haar buik. Ook heeft hij haar in de schaamstreek geslagen en geknepen. Daarbij heeft hij haar bedreigd met de dood. Door zich aldus te gedragen, heeft verdachte het slachtoffer onder druk gezet en een zeer bedreigende situatie voor haar gecreëerd.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het navolgende.

Uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 januari 2011 blijkt dat hij reeds eerder strafrechtelijk is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten. Verdachte is laatstelijk veroordeeld in 2008.

In eerdergenoemd forensisch psychologisch onderzoek van 8 april 2011 wordt overwogen dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis NAO en van zwakbegaafdheid. Uit het forensisch psychologisch onderzoek blijkt dat er een matig tot hoge kans op recidive van de ten laste gelegde feiten is. De verdachte wordt niet toerekeningsvatbaar geacht en als strafadvies voor verdachte wordt de opname in een psychiatrisch ziekenhuis geadviseerd. Soortgelijke conclusies volgen uit de eerder beschreven rapportage van psychiatrisch onderzoek pro justitia van 3 februari 2011. Gelet op het reclasseringsadvies van 20 april 2011 van N.E. Halma, conformeert de reclassering zich aan bovengenoemde pro justitia adviezen.

De rechtbank is, gelet op alle omstandigheden, van oordeel dat een behandeling van verdachte is geïndiceerd. Gelet op de bewezen verklaarde feiten en op hetgeen omtrent het gedrag van de verdachte naar voren komt uit de rapportages van de hierboven genoemde deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat aan het gevaarscriterium van artikel 37 Wetboek van Strafrecht is voldaan, in die zin dat de verdachte een gevaar oplevert voor anderen dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank acht, overeenkomstig het advies van de deskundigen, de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar geïndiceerd en zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.

7 De benadeelde partij

De oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij, [slachtoffer], bedraagt € 2438,40 voor de ten laste gelegde feiten.

De raadsvrouwe van de benadeelde partij, mr. J.W. Verhoef, heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de schadepost van € 600,-, die de benadeelde partij vorderde vanwege gemaakte kosten voor rechtsbijstand, is komen te vervallen nu deze kosten inmiddels op andere wijze zijn vergoed. Ten aanzien van de gevorderde bedragen voor immateriële schade heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat het gevorderde bedrag kan worden gematigd.

De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij te hoog is en dat deze gematigd dient te worden. De officier van justitie acht een bedrag van € 1000,- voldoende als vergoeding voor de immateriële schade alsmede een bedrag van respectievelijk € 12,80 en € 25,60 voor gemaakte reiskosten.

De raadsman van verdachte heeft de vordering in zoverre weersproken dat hem een vergoeding van € 500,- voor immateriële schade redelijk voorkomt alsmede een vergoeding van de gevorderde reiskosten.

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtsreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De hoogte van het bedrag van de gevorderde schadevergoeding is naar het oordeel onvoldoende onderbouwd om voor volledige toekenning in aanmerking te komen. De rechtbank acht op grond van alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien een bedrag ad. € 538,40 (bestaande uit € 500,- ter vergoeding van de immateriële schade en € 38,40 ter vergoeding van de reiskosten) redelijk. Daarbij wordt opgemerkt dat dit bedrag niet door de verdediging is weersproken.

Voor zover de vordering van de benadeelde partij niet wordt toegewezen, acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 57, 246, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Feit 1: subsidiair: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

Feit 3: Mishandeling;

Feit 4: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;

Maatregel

- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot de betaling aan de benadeelde partij schadevergoeding van € 538,40, waarvan € 38,40 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 mei 2011.

Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.