Home

Rechtbank Utrecht, 31-05-2010, BM6121, 16-600999-09

Rechtbank Utrecht, 31-05-2010, BM6121, 16-600999-09

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
31 mei 2010
Datum publicatie
31 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6121
Zaaknummer
16-600999-09

Inhoudsindicatie

Poging doodslag buschauffeur door met een groot mes tot driemaal toe in te steken op borststreek chauffeur; mishandeling hoofdconducteur NS. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/600999-09 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 mei 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1959] te [geboorteplaats],

gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein,

raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1 primair: heeft geprobeerd een buschauffeur, [slachtoffer 1], te vermoorden,

feit 1 subsidiair: heeft geprobeerd een buschauffeur, [slachtoffer 1], te doden of in ieder geval zwaar te verwonden;

feit 2: een hoofdconducteur van de Nederlandse Spoorwegen, [slachtoffer 2], heeft mishandeld.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord en de onder 2 tenlastegelegde mishandeling.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide tenlastegelegde feiten en heeft een vrijspraak bepleit.

Door de raadsman is hiertoe aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit niet het opzet heeft gehad op de dood van de heer [slachtoffer 1]. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich dit niet meer herinnert.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van feit 1:

4.3.1 Vaststaande feiten en omstandigheden

Op 11 september 2009 is [slachtoffer 1], driemaal met een mes gestoken. [slachtoffer 1] was op dat moment werkzaam als buschauffeur en verdachte bevond zich als passagier in de bus. De bus stond op dat moment stil op de Straatweg te Breukelen.

Tengevolge van de steekpartij heeft aangever 5 steekwonden aan de rechterzijde van zijn lichaam opgelopen, waaronder één in zijn oksel, twee in zijn borst, één in zijn biceps en één in zijn schouder.

Uit de medische informatie van 15 oktober 2009 van drs. A. Bentohami, arts-assistent van de afdeling chirurgie van het Academisch Medisch Centrum, blijkt dat [slachtoffer 1] op 11 september 2009 is opgenomen tengevolge van steekverwondingen in zijn rechter bovenarm en rechter thorax helft. De wonden werden uitgebreid gespoeld en open gelaten. Het toppneumothorax (de rechtbank begrijpt een gedeeltelijk ingeklapte long) verdween spontaan. Op 12 september 2009 is [slachtoffer 1] in goede lichamelijke conditie uit het ziekenhuis ontslagen.

Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de buschauffeur met een mes te hebben gestoken. Uit het dossier blijkt dat het betreffende mes een koksmes betreft met een lemmet van 21,5 centimeter.

4.3.2 Bewijsoverwegingen

Voorbedachten rade

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 11 september 2009 de bus wilde nemen naar het station in Utrecht om met de trein naar de sociale dienst in Woerden te gaan. Hij had eerder die dag ruzie gehad met een medewerkster van de sociale dienst aldaar. Toen verdachte bij de bushalte stond te wachten, zag hij in zijn tas het mes zitten. Verdachte had die dag een tas bij zich, die hij naar eigen zeggen ruim een jaar niet had gebruikt en verdachte was vergeten dat het mes in die tas zat. Omdat verdachte de bus zou missen en daardoor ook zijn trein als hij het mes eerst weer naar huis zou brengen, heeft verdachte besloten te blijven wachten op de bus.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen of onvoldoende bewijsmiddelen om daaruit af te leiden dat de verdachte weloverwogen het mes bij zich heeft gestoken om iemand te doden.

Bij de bushalte stonden, samen met verdachte, twee meisjes te wachten op de bus. Verdachte heeft de meisjes aangesproken. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol. Op het moment dat de meisjes de bus instapten, hebben ze tegen de buschauffeur, [slachtoffer 1], gezegd dat verdachte hen lastigviel. In de bus is verdachte nogmaals naar de meisjes toe gegaan. Bij de halte op de Straatweg te Breukelen heeft de buschauffeur tegen de verdachte gezegd dat hij de bus moest verlaten. Verdachte gaf hieraan geen gehoor en nam weer plaats op zijn stoel. De buschauffeur gaf aan de politie te zullen bellen, als verdachte de bus niet zou verlaten. Verdachte bleef in de bus zitten. De buschauffeur is hierop weer naar zijn plek gelopen en heeft contact gezocht met de meldkamer om politie-ondersteuning te krijgen.

Op dat moment is verdachte naar voren gelopen en heeft hij de buschauffeur meermalen met een mes in zijn borststreek gestoken.

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op zijn zitplaats in de bus het mes heeft gepakt en hiermee naar voren is gelopen richting de buschauffeur. De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Op grond van dit gegeven is de officier van justitie van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.

De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte reeds op zijn zitplaats het mes heeft gepakt en hiermee naar voren is gelopen, richting de buschauffeur. Geen van de getuigen heeft uitdrukkelijk verklaard dat verdachte op zijn zitplaats het mes uit de tas heeft gepakt. Hiertegenover staan de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , die beiden verklaren dat verdachte met de tas naar de buschauffeur is gelopen en vervolgens uit deze tas het mes heeft gepakt. Deze verklaringen stroken met de verklaring van verdachte dat hij naar voren liep om te gaan praten, maar dat hij, op het moment dat hij bij de buschauffeur stond, de controle heeft verloren en het mes heeft gepakt.

De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en zal de verdachte daarom van dat feit vrijspreken.

Opzet

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake zou zijn van opzet. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een mes in zijn borststreek heeft gestoken.

De rechtbank overweegt dat het met een mes in de borst steken het risico meebrengt dat als gevolg van die steek vitale organen, die relatief dicht onder de huidoppervlakte in de borstholte liggen, worden geraakt. Het door verdachte gebruikte mes is van een zodanig formaat dat daarmee steken een grote kans oplevert dat vitale organen daadwerkelijk worden geraakt. De kans dat aangever door deze steken zou komen te overlijden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk te noemen. Deze kans is door verdachte, door aangever meermalen opzettelijk met een mes te steken, willens en wetens aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk, in de zin van voorwaardelijke opzet, het slachtoffer van het leven te beroven.

Ten aanzien van feit 2:

4.3.3 Bewijsmiddelen

Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 4 december 2008 werkzaam was als hoofdconducteur van de Nederlandse Spoorwegen en zich in de stationshal van Centraal Station Utrecht bevond. Aangever is in die stationshal meermalen door een man met een paraplu op zijn hoofd en zijn lichaam geslagen. Aangever heeft de man die hem heeft geslagen omschreven als een man met bruin golvend haar in een staart.

Verdachte wordt ter plaatse aangehouden en aangewezen door [slachtoffer 2] als zijnde man die hem zojuist had geslagen. Verdachte had een paraplu in zijn hand en gedroeg zich agressief. [slachtoffer 2] had een bult op zijn hoofd.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich niets meer te kunnen herinneren van het incident. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat hij destijds een paardenstaart had en dat hij op een bepaald moment een kapotte paraplu in zijn handen had. Verdachte had veel alcohol gedronken die dag.

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de heer [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een paraplu tegen het hoofd en het lichaam te slaan.

Uit het dossier is niet gebleken dat de heer [slachtoffer 2] een buitengewoon opsporingsambtenaar is, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

op 11 september 2009 te Breukelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen

misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (in de functie van buschauffeur) van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, die [slachtoffer 1] meermalen in de rechter thorax en/of de rechterbovenarm en /of de rechterschouder, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

2.

op 04 december 2008 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een

persoon, te weten [slachtoffer 2], hoofdconducteur van de Nederlandse

Spoorwegen, meermalen met kracht met een paraplu, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

ten aanzien van feit 1:

poging tot doodslag.

ten aanzien van feit 2:

mishandeling.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een op te leggen straf.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf. Verdachte heeft met een groot mes een buschauffeur tot driemaal toe in zijn borststreek gestoken als reactie op het verzoek om de bus te verlaten, vanwege het gedrag van verdachte. Dat het slachtoffer geen ernstiger verwondingen heeft opgelopen mag gezien de plaats van de steekwonden een wonder genoemd worden.

Het slachtoffer heeft lichamelijk letsel opgelopen, waarvan hij nog steeds last ondervindt, zoals is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring, welke ter terechtzitting van 17 mei 2010 is voorgehouden. De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.

In dit geval lijkt het slachtoffer zelf zich psychisch buiten verwachting goed te herstellen, maar zijn familie heeft ook onder het gebeurde geleden. Verdachte heeft bovendien met zijn handelwijze medepassagiers en omstanders schrik aangejaagd.

Het gaat om een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.

De gevolgen zijn beperkt gebleven, dankzij het alerte optreden van het slachtoffer.

Volgens de buschauffeur speelde het incident zich af nadat verdachte was aangezegd de bus te verlaten omdat hij meermalen meisjes lastigviel. Volgens de buschauffeur werd hij onverhoeds van opzij en van achteren aangevallen.

Verdachte geeft een enigszins andere lezing: hij zou de meisjes maar één keer hebben aangesproken, de buschauffeur wilde hem er ten onrechte uit de bus verwijderen, en heeft een vernederende opmerking gemaakt waardoor verdachte in een opwelling het mes pakte.

Deze lezing zou, aldus verdachte, hebben kunnen blijken uit de camerabeelden die niet bewaard zijn (welk verlorengaan verdachte overigens betwist).

De rechtbank acht de lezing van Schuitema zoals hiervoor aangegeven om verschillende redenen aannemelijk.

Maar ook als de rechtbank uit zou gaan van de lezing van de verdachte leidt dat niet tot een ander oordeel. Buschauffeurs, conducteurs en dergelijke trachten reizigers een goede, veilige en rustige reis te bieden. Dat kan meebrengen dat zij, om de één een goede reis te bieden, de ander een reis ontzeggen. Wanneer iemand zich niet kan vinden in een dergelijke beslissing, kan hij zich daar later over beklagen en/of een schadevergoeding vragen.

Een reactie zoals die van de verdachte is echter buitenproportioneel en reeds daarom niet acceptabel.

Het is ook onaanvaardbaar dat mensen die noodzakelijke diensten verlenen aan het publiek die service met gevaar voor eigen leven zouden moeten aanbieden.

Wanneer daartegen niets wordt ondernomen komt het openbaar vervoer tot stilstand.

Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een conducteur van de Nederlandse Spoorwegen. Ook hier is sprake geweest van een buitenproportionele agressie van de verdachte, terwijl het slachtoffer hiertoe geen enkele aanleiding gaf.

Hoewel de gevolgen van dit feit minder ernstig zijn, heeft verdachte ook dit slachtoffer pijn en letsel toegebracht.

Wat de persoon van de verdachte betreft overweegt de rechtbank als volgt.

Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt niet van enige geestesziekte of stoornis van de geestvermogens.

De rechtbank gaat er dus van uit dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.

Wel blijkt – eerst uit het laatste reclasseringsrapport met enige mate van zekerheid – dat er sprake is van psychologische factoren en trauma’s die verklaren dat de verdachte in een sociaal en emotioneel isolement verkeert: een vlucht uit Afghanistan en verlies van vrouw en kinderen.

Toch verklaren noch die voorgeschiedenis, noch het isolement dat verdachte deze feiten pleegt.

Aannemelijk is dat fors alcoholgebruik vóór deze feiten ontremmend heeft gewerkt,

Dat is echter geen excuus. Verdachte heeft immers wel schuld aan de keuze om (heel fors) te gaan drinken.

Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan het tenlastegelegde en wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden. Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van het onderzoek naar zijn geestvermogens, kan de reclassering geen strafadvies geven dat rekening houdt met de problematiek van verdachte. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

De duur van de op te leggen straf wijkt sterk af van de acht jaar gevangenisstraf die de officier van justitie heeft gevorderd. De officier heeft haar vordering echter gebaseerd op bewezenverklaring van poging tot moord en dat acht de rechtbank niet bewezen. De op de gronddelicten doodslag respectievelijk moord gestelde maximumstraf verschilt sterk (op doodslag staat maximaal 15 jaar, op moord levenslang), hetgeen een substantieel lagere straf dan geëist rechtvaardigt. Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De rechtbank heeft de straf mede gebaseerd op het feit dat de gevolgen van het onder 1 bewezenverklaarde feit uiteindelijk beperkt zijn gebleven (kort ziekenhuisverblijf, voorspoedig herstel, met werkhervatting), al is dat niet een verdienste van de verdachte geweest. Ten slotte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 250,- voor feit 2.

De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.

Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- verklaart niet bewezen, dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een een gevangenisstraf van 2 jaren en zes maanden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van

€ 250,-, ter zake van immateriële schade;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 250,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 mei 2010.