Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 18-06-2012, BW8124, 01/839074-12

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 18-06-2012, BW8124, 01/839074-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 juni 2012
Datum publicatie
20 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2012:BW8124
Zaaknummer
01/839074-12

Inhoudsindicatie

Voor het samen met anderen overvallen van drie juweliers, waarbij een alarmpistool is gebruikt, wordt verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector Strafrecht

Parketnummer: 01/839074-12

Datum uitspraak: 18 juni 2012

Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],

wonende te [woonplaats], [adres],

thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 04 juni 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 mei 2012. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

Hij op of omstreeks 9 december 2011,te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid sieraden (waaronder horloges, armbanden en ringen, met een totale waarde van ongeveer 28.000 euro) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3],

gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren

en/of

Hij op of omstreeks 9 december 2011, te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid sieraden (waaronder horloges, armbanden en ringen, met een totale waarde van ongeveer 28.000 euro) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):

- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de toonbank heeft gelegd en/of vervolgens in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] die op dat moment achter de toonbank stond, (meermalen) heeft gezegd "kluis open maken" en/of "geen gekke dingen doen" althans woorden van gelijke strekking en/of (vervolgens);

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat zij moest(en) meelopen naar de kluis en/of (vervolgens) naar de kassa terwijl verdachte op dat/die moment(en) het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn rechterhand hield en/of (vervolgens)

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij de vitrinekast moest openen, terwijl verdachte op dat moment een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterhand hield en/of (vervolgens)

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat zij in de achterruimte moest(en) gaan staan, terwijl verdachte op dat moment het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn rechterhand hield

(artikel 312/317 Wetboek van Strafrecht)

2.

Hij op of omstreeks 25 januari 2012, te Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid sieraden en/of een hoeveelheid geld (totaal bedrag ongeveer 55.00 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of juwelier [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren

en/of

Hij op of omstreeks 25 januari 2012, te Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid sieraden en/of een hoeveelheid geld (totaal bedrag ongeveer 55.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):

- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] heeft/hebben gericht en/of daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd "waar is de kluis, breng me naar de kluis, we willen geld" althans woorden van gelijke strekking

(artikel 312/317 Wetboek van Strafrecht)

3.

hij in of omstreeks de periode van 09 december 2011 tot en met 4 maart 2012 te Eindhoven en/of Weert en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een alarm- c.q. gaspistool (merk Voltran, Blow Magnum 2000), voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)

4.

hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2012 tot en met 4 maart 2012 te Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het tezamen en in vereniging met een ander of anderen te plegen misdrijf te weten een diefstal met geweld in vereniging en/of een

afpersing met geweld in vereniging, opzettelijk (een) voorwerp(en) en/of (een) informatiedrager(s), te weten

- een wapen (te weten een alarm- c.q. startpistool, merk Voltran, Blow Magnum) en/of;

- een of meer bescheiden met daarop vermeld namen en adressen van (een) juwelier(s) en/of (een) goudsmid(-smeden) en/of;

- een hoeveelheid kledingstukken (onder meer een baseball-petje en/of handschoenen en/of een sjaal) en/of;

- een tas met tie-rips bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;

(artikel 46 Wetboek van Strafrecht)

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overweging omtrent het bewijs.

Ten aanzien van feit 1:

Aan verdachte is onder meer tenlastegelegd diefstal in vereniging voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [slachtoffer 1], die op dat moment achter de toonbank stond, heeft gehouden.

Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte het imitatiewapen slechts heeft willen tonen en dat hij dit imitatiewapen niet op voornoemde slachtoffers heeft gericht.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat op de afbeelding op pagina 357 van het eindproces-verbaal duidelijk is te zien dat verdachte het wapen richt op een persoon die achter de toonbank staat.

Ter terechtzitting zijn de video-opnamen die betrekking hebben op het tenlastegelegde feit

getoond. Weliswaar heeft de rechtbank waargenomen dat de hand met daarin het wapen een vloeiende beweging maakt van (vanuit verdachtes perspectief) rechts naar links, maar uit deze video-opnamen blijkt onomstotelijk dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van het slachtoffer [slachtoffer 1] houdt.

Verdachte heeft verklaard dat het wapen dat is aangetroffen bij de doorzoeking in Spijkenisse bij de overval is gebruikt. Uit het relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] op pagina 195 van het eindproces-verbaal blijkt dat voornoemd wapen een alarm- c.q. startpistool betreft.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gehouden.

Ten aanzien van feit 3:

Aan verdachte is onder meer tenlastegelegd het voorhanden hebben van een alarm- c.q. gaspistool in de periode van 09 december 2011 tot en met 04 maart 2012.

De raadsman heeft aangevoerd dat het wapen niet bij verdachte thuis is aangetroffen maar bij zijn halfbroer in Spijkenisse. Verdachte beschikte niet over een sleutel van de woning van zijn halfbroer. De raadsman stelt dat verdachte het wapen daarom niet voorhanden heeft gehad, omdat hij afhankelijk was van zijn halfbroer om over het wapen te beschikken. De raadsman heeft de rechtbank mitsdien verzocht om verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken.

Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode het wapen voorhanden heeft gehad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte in voornoemde periode over het wapen heeft kunnen beschikken, aangezien verdachte immers zelf heeft verklaard dat hij op 09 december 2011 en 25 januari 2012 de overvallen heeft gepleegd met behulp van voormeld wapen.

De raadsman heeft miskend dat in het tenlastegelegde feit 3 ook als pleegplaatsen zijn opgenomen Eindhoven en Weert, de plaatsen waar de overvallen met voornoemd wapen plaatsvonden.

Ten aanzien van de pleegplaats Rotterdam (waaronder de rechtbank begrijpt het voorhanden hebben van het wapen in de woning van verdachtes halfbroer in Spijkenisse - waartegen het verweer van de raadsman zich richt en waartoe het verweer beperkt is) hanteert de raadsman een criterium van voorhanden hebben dat niet in lijn is met de jurisprudentie ten aanzien van voorhanden hebben als bedoeld in de Wet wapens en munitie.

Voor voorhanden hebben is aanwezigheid van het wapen, een machtsrelatie tussen dader en wapen en een bewustheid van de dader vereist, maar ook voldoende.

Van bewustheid is, gelet op de verklaring van verdachte dat hij het wapen aan zijn halfbroer had gegeven, sprake. Ook de vereiste machtsrelatie kan worden bewezen. Verdachte heeft met behulp van het wapen twee overvallen gepleegd, waarna hij het wapen zelf aan zijn halfbroer heeft gegeven. Verdachte verklaart hierover: "hij heeft het wapen ook alleen maar bewaard voor mij". Voor aanwezigheid tenslotte, is niet vereist dat het wapen in de onmiddellijke nabijheid van de dader verkeert. Waar het wapen zich bevindt, is in eerste instantie niet van belang. Wel is van belang dat de dader over het wapen kan beschikken. Verdachte kon, indien hij dat wilde, over het wapen beschikken door naar zijn halfbroer te gaan of zijn halfbroer om het wapen te vragen. Deze had het immers slechts voor verdachte in bewaring.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 09 december 2011 tot en met 04 maart 2011 het wapen voornoemd tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad.

Ten aanzien van feit 4:

Door de raadsman is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 4 is tenlastegelegd aangezien het delictsbestanddeel "voorhanden hebben" niet kan worden bewezen doordat verdachte volledig afhankelijk was van zijn stiefbroer om over de in de tenlastelegging genoemde goederen te beschikken.

De raadsman heeft voorts bepleit dat er geen sprake was van voorbereiding van een misdrijf ingevolge artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien verdachte opzet op de voorbereidingshandelingen noch op het eventuele misdrijf zelf zou hebben gehad.

De raadsman heeft hiertoe ondermeer aangevoerd dat de bescheiden met daarop de namen en adressen van de juweliers, bedoeld waren voor de halfbroer van verdachte, genaamd [naam halfbroer]. [naam halfbroer] zou zelf bezig zijn met de voorbereiding van een overval.

Van de zijde van de verdediging is tevens gesteld dat verdachte niet voornemens was een derde overval te plegen, maar dat hij juist medeverdachte [verdachte 2] er van wilde weerhouden om nog een overval te plegen.

Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode voormelde goederen voorhanden heeft gehad. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 3 is overwogen ten aanzien van het wapen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in voornoemde periode over het wapen, maar ook over de betreffende andere goederen - met uitzondering van de tie rips - heeft kunnen beschikken.

De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte enige wetenschap had van de aanwezigheid van tie-rips, althans dat deze bestemd waren tot het begaan van een misdrijf, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.

De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het wapen en de overige aangetroffen en aan verdachte toe te rekenen goederen naar zijn halfbroer heeft gebracht met het doel dat deze goederen door zijn halfbroer weggegooid zouden worden niet aannemelijk. Dit is ook in strijd met verdachtes eigen verklaring dat hij het wapen in bewaring heeft gegeven.

De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier geen aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat [naam halfbroer] voornoemd zelf een overval met behulp van de aangetroffen goederen zou beramen.

Uit het tapgesprek d.d. 03 maart 2012 tussen verdachte en [verdachte 2] blijkt dat verdachte over de eerdere overvallen spreekt en zegt: "ik wil er nog eentje, maar die ga ik alleen doen".

Uit het tapgesprek d.d. 01 maart 2012 tussen verdachte en zijn halfbroer blijkt dat verdachte zegt: "Het is morgen? Vrijdag toch? Dan moet ik het weekend naar je toe komen want ik moet dat volgende week gedaan hebben."

[getuige 1] heeft op 07 maart 2012 bij de politie verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd om op zoek te gaan naar een goudsmid aan de oostkant van Nederland.

De partner van verdachte, genaamd [partner verdachte] , heeft op 19 maart 2012 bij de politie verklaard dat verdachte ergens in februari 2012 tegen haar zou hebben gezegd dat hij een derde overval wilde plegen.

Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij wilde voorkomen dat [verdachte 2] nog een overval zou plegen en dat hij deze met het verhaal van een derde overval slechts tevreden wilde stellen, volstrekt ongeloofwaardig.

De rechtbank overweegt dat het wapen, de bescheiden met daarop vermeld namen en adressen van juweliers en de kledingstukken, te weten een baseball-petje, handschoenen en een sjaal, voorbereidingsmiddelen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm, in hun gezamenlijkheid beoordeeld op hun bestemming, kennelijk bestemd zijn tot het begaan van een overval op een juwelier. Het zijn immers goederen die gebruikt kunnen worden bij een overval, gedeeltelijk eerder daadwerkelijk gebruikt zijn, terwijl verdachte, gelet op de tapgesprekken en de hiervoor genoemde verklaringen het misdadig doel had een derde overval te plegen en daartoe het plan maakte om de goederen op te komen halen.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 29 januari 2012 tot en met 04 maart 2012 die hierna onder feit 4 te noemen goederen ter voorbereiding van het plegen van een overval voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:

1.

op 9 december 2011, te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden (waaronder horloges, armbanden en ringen, met een totale waarde van ongeveer 28.000 euro) en een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader:

- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] die op dat moment achter de toonbank stond heeft gehouden en heeft gezegd "kluis

open maken" en "geen gekke dingen doen" althans woorden van gelijke strekking en;

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij moesten meelopen naar de kluis en naar de kassa terwijl verdachte op die momenten een op een vuurwapen

gelijkend voorwerp, in zijn rechterhand hield en

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij de vitrinekast moest openen, terwijl verdachte op dat moment een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterhand hield en

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij in de achterruimte moest(en) gaan staan, terwijl verdachte op dat moment een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn rechterhand hield.

2.

op 25 januari 2012 te Weert tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken

en

op 25 januari 2012 te Weert, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid sieraden en een hoeveelheid geld toebehorende aan die [slachtoffer 4], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader:

- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] heeft gericht en daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 4] heeft gezegd "waar is de kluis, breng me naar de kluis, we willen geld" althans woorden van gelijke strekking.

3.

in de periode van 09 december 2011 tot en met 4 maart 2012 te Eindhoven en Weert en Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een alarm- c.q. gaspistool (merk Voltran, Blow Magnum 2000), voorhanden heeft gehad.

4.

in de periode van 29 januari 2012 tot en met 4 maart 2012 te Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf te weten een diefstal met geweld en/of een afpersing met geweld, opzettelijk voorwerpen, te weten - een wapen (te weten een alarm- c.q. startpistool, merk Voltran, Blow Magnum) en;

- bescheiden met daarop vermeld namen en adressen van juweliers en/of goudsmeden en;

- een hoeveelheid kledingstukken (onder meer een baseball-petje en handschoenen en een sjaal) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren geëist met aftrek van voorarrest.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:

- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een tweetal overvallen waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Deze overvallen zijn, gelet op de dreiging die daarvan uitgaat, zeer traumatisch geweest voor de slachtoffers daarvan en hebben grote gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht. Dat de gedragingen van verdachte zijn slachtoffers daadwerkelijk hebben getraumatiseerd, blijkt wel uit de afgelegde slachtofferverklaringen. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan een grote hoeveelheid sieraden/juwelen en geld te komen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.;

- verdachte heeft voorbereidingen getroffen voor een derde overval.

Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het voordeel van verdachte:

- verdachte heeft vanaf het begin met de politie meegewerkt en hij heeft direct na zijn aanhouding openheid van zaken gegeven ten aanzien van de twee overvallen die hij tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd;

- verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven in te zien welk leed hij de slachtoffers heeft aangedaan.

De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Weliswaar heeft de raadsman van verdachte om matiging van de gevorderde schadevergoeding verzocht omdat de aangehaalde, in de ogen van de benadeelde partij vergelijkbare zaken, niet vergelijkbaar zijn, maar de rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening, omdat zij van oordeel is dat de gevorderde immateriële schade aannemelijk is

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].

Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman van verdachte om matiging van de gevorderde schadevergoeding verzocht omdat de aangehaalde, in de ogen van de benadeelde partij vergelijkbare zaken, niet vergelijkbaar zijn.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat de gevorderde immateriële schade aannemelijk is.

De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade meer schade wil verhalen dan reeds door de verzekeraar is uitgekeerd, terwijl uit niets blijkt dat de uitkering lager uitvalt dan de daadwerkelijke schade.

Daarmee miskent de raadsman de als bijlage bij de vordering gevoegde brief van de verzekeraar waaruit blijkt dat er sprake is van onderverzekering en waaruit de daadwerkelijk vastgestelde schade blijkt. De vordering van de benadeelde partij is hiermee niet in tegenspraak.

De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan; en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 46, 57, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:

diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

T.a.v. feit 2:

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

en

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

T.a.v. feit 3:

Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

T.a.v. feit 4:

voorbereiding van diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de dader daartoe opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft.

en/of

voorbereiding van afpersing, terwijl de dader daartoe opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:

Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. feit 1:

Maatregel van schadevergoeding van EUR 2500,00 subsidiair 35 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 2500,= (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.

De toepassing van genoemde vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 2500,= (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te weten immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.

T.a.v. feit 2:

Maatregel van schadevergoeding van EUR 15813,59 subsidiair 114 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], van een bedrag van EUR 15813,59 (zegge: vijftienduizendachthonderddertien euro en negenenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 114 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1702 ,= immateriële schadevergoeding en EUR 14111,59 materiële schadevergoeding.

Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.

De toepassing van genoemde vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 15813,59 (zegge: vijftienduizendachthonderddertien euro en negenenvijftig eurocent), te weten EUR 1702 ,= immateriële schadevergoeding en EUR 14111,59 materiële schadevergoeding.

Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.

Ten aanzien van het beslag:

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: van het voorwerp zoals vermeld onder nummer 12 van de aan dit vonnis gehechte lijst van

inbeslaggenomen voorwerpen.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: van de voorwerpen zoals vermeld onder nummer 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13 en 14 van de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. M.J. Smit, voorzitter,

mr. N.M. Spelt en mr. C.A. Mandemakers, leden,

in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,

en is uitgesproken op 18 juni 2012.

Mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.