Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 24-08-2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:7904 BR6398, AWB 09-1439

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 24-08-2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:7904 BR6398, AWB 09-1439

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 augustus 2011
Datum publicatie
31 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2011:BR6398
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09-1439

Inhoudsindicatie

Betreft afwijzing van verzoek om planschade wegens actieve risicoaanvaarding. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de boerderij onder algemene of bijzondere titel heeft verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank is de boerderij in het kader van de bedrijfsoverdracht aan eiser verzocht en geleverd. Nu sprake is van een verkrijging onder bijzondere titel, kan de voorzienbaarheid worden tegengeworpen. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09/1439

Uitspraak van de meervoudige kamer van 24 augustus 2011

inzake

[eiser],

te [plaats],

eiser,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode,

verweerder,

gemachtigde J.A.F.M. van Vorstenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2008 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van planschade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verband houdend met de aanleg van de A-50 afgewezen.

Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 maart 2009 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 23 april 2009 beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 16 april 2010, waar eiser is verschenen in persoon en verweerder is verschenen bij gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting geschorst.

De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van 31 maart 2011, waar eiser is verschenen in persoon en verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of verweerders besluit van 10 maart 2009 in rechte kan standhouden.

2. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

3. Het verzoek om vergoeding van planschade dateert van 2 mei 2005. In het verzoek is aangegeven dat door de aanleg van de A-50 en met name door het afsluiten van de fietsverbinding met het centrum van Sint-Oedenrode de onroerende zaak van eiser, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna ook: de boerderij), in waarde is gedaald.

4. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek advies ingewonnen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam (SAOZ). Uit het advies van de SAOZ van juni 2008 blijkt het volgende.

5. Eiser heeft bij akte van 28 april 1997 de eigendom verkregen van de boerderij met ligboxenstal, zeugenstal, loods, mestsilo, vloerplaat/sleufsilo, erfverharding, ondergrond, erf, wegen en cultuurgrond, staande en gelegen aan en nabij [adres] te [plaats]. In het gebied ten westen van de onroerende zaak van eiser is een deel van het tracé van de nieuwe rijksweg A-50 aangelegd. In casu dienen de mogelijkheden van het bestemmingsplan “Buitengebied” te worden vergeleken met die van het bestemmingsplan “Sint-Oedenrode A-50”, dat op 30 oktober 1997 is vastgesteld, op 19 mei 1998 grotendeels is goedgekeurd en op 9 december 1998 in werking is getreden (peildatum). De SAOZ concludeert -beknopt geformuleerd- dat eiser als gevolg van de realisatie van de A-50 en bijbehorende voorzieningen in een nadeliger positie is komen te verkeren. Echter er is sprake van actieve risicoaanvaarding. Aan de realisatie van de A-50 en de daarbij behorende aansluiting op het bestaande wegennet is een zeer lange reeks van omstandigheden vooraf gegaan. Eiser was voor de aankoop in april 1997 op de hoogte van de aankomende ontwikkelingen. Dat de eigendomsverkrijging in casu heeft plaatsgevonden in het kader van een bedrijfsoverdracht doet aan het voorgaande niet af. Er is immers sprake geweest van een verkrijging “onder bijzondere titel” (in tegenstelling tot een verkrijging “onder algemene titel” bij bijvoorbeeld een verkrijging uit een nalatenschap). Familierechtelijke aspecten zijn voor de onderhavige beoordeling volgens de SAOZ evenmin relevant. De SAOZ adviseert het verzoek van eiser om vergoeding van schade af te wijzen.

6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanleg van de A-50 voor eiser weliswaar heeft geleid tot een nadeliger positie, maar dat aan een onderzoek naar de waardevermindering die daarvan mogelijk het gevolg is, niet wordt toegekomen omdat aan de aankoop van het familiebedrijf door eiser in april 1997, een reeks van ontwikkelingen is vooraf gegaan waaruit blijkt dat eiser op de hoogte was van de aanleg van voornoemde snelweg. Door tot aankoop van het familiebedrijf over te gaan, heeft eiser het risico van een eventueel direct planologisch nadeel als gevolg van die aanleg aanvaard. Dat de eigendomsverkrijging heeft plaatsgevonden binnen de familie, is volgens verweerder niet relevant, omdat er geen sprake is geweest van verkrijging onder algemene titel maar onder bijzondere titel.

7. Eiser heeft zich in beroep –zakelijk weergegeven– op het standpunt gesteld dat de overname in familieverband heeft plaatsgevonden en dat hem om die reden geen risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Uit het advies van de SAOZ blijkt volgens eiser op geen enkele wijze in welke mate de hinder van geluid-, stank-, licht- en/of trilhinder of luchtverontreiniging (stofhinder) zijn toegenomen. Volgens eiser volgt uit jurisprudentie dat er een specifiek onderzoek gericht op onderhavige locatie had moeten worden uitgevoerd, met als doel het inzichtelijk maken wat de consequenties van de toename van de hinder van met name fijnstof zijn.

8. Op grond van artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde ten tijde hier relevant, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voorzover blijkt dat deze ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

9. Van toepassing is voorts de “Procedureverordening planschadevergoeding gemeente Sint-Oedenrode d.d. 24 april 1997”. Bij besluit van 27 oktober 2007 heeft de raad van verweerders gemeente de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op verzoeken om planschadevergoeding die voor 1 september 1995 zijn ingediend, gedelegeerd aan verweerder.

10. Ter zitting van 16 april 2010 is het onderzoek geschorst in afwachting van nadere stukken van eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat de boerderij in familieverband is overgenomen.

11. Op 25 april 2010 zijn van eiser –voor zover hier relevant– de volgende stukken ontvangen:

- Testament van [vader van eiser] van 6 november 1981, waarin erflater in essentie alle tot zijn nalatenschap behorende zaken heeft toebedeeld aan [moeder van eiser] (moeder van eiser).

- Akte van 28 april 1997 waarin de bedrijfsoverdracht van [moeder van eiser] aan eiser heeft plaatsgevonden.

12. Bij brief van 8 september 2010 heeft verweerder gereageerd op de door eiser overgelegde stukken. Daarbij is verwezen naar een nader advies van SAOZ van 1 september 2010, dat als bijlage is bijgevoegd. De SAOZ concludeert dat de stukken geen aanleiding geven voor een herziening van het standpunt in haar rapport van 10 juni 2008 dat de aanleg van de A-50 voor eiser voorzienbaar was. De onderbouwing behelst samengevat het volgende. Van de overgelegde stukken is alleen de akte van 28 april 1997 (bedrijfsoverdracht) relevant. De “akte van levering” van gelijke datum betreft een ander object (het woonhuis van eisers moeder) waarbij eiser niet was betrokken en voorts blijkt uit het testament geen specifieke toedeling van onroerende zaken uit de nalatenschap aan eiser. De bedrijfsoverdracht in eerstgenoemde akte aan eiser door zijn moeder wordt aangemerkt als een verkrijging onder bijzondere titel, nu eiser daarbij, wegens overbedeling, een bedrag van fl. 716.475,00 heeft moeten voldoen. Uit de akte van 28 april 1997 (bedrijfsoverdracht) kan worden opgemaakt dat per 1 januari 1995 de economische eigendomsoverdracht door de vader van eiser aan de maatschap heeft plaatsgevonden. Voor eiser, die één van de twee vennoten van deze maatschap was, was de nadelige planologische ontwikkeling, waarop het planschadeverzoek is gebaseerd, dan ook al geruime tijd voorzienbaar.

13. Verweerder heeft met verwijzing naar het nadere advies van de SAOZ zijn standpunt gehandhaafd dat eiser het bedrijf aan de [adres] heeft verkregen onder bijzondere titel en dat hij ten tijde van de eigendomsoverdracht van dit bedrijf al geruime tijd op de hoogte was van de aanleg van de A-50.

14. De rechtbank overweegt als volgt.

15. De door eiser gestelde schade bestaat uit vermogensschade als gevolg van een waardedaling van de bij eiser in eigendom zijnde boerderij. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een planologische verslechtering. Vaststaat dat deze planologische verslechtering niet voorzienbaar was op het moment van de eigendomsverkrijging door de vader van eiser. De planologische verslechtering was echter wel voorzienbaar ten tijde van de eigendomsverkrijging door eiser in 1997. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de boerderij onder algemene titel of –zoals verweerder heeft gesteld– bijzondere titel heeft verkregen. In dat laatste geval kan eiser worden tegengeworpen dat de planologische verslechtering voor eiser op het moment van verkrijging voorzienbaar was en dat om die reden de daaruit voortvloeiende schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.

16. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser en zijn vader op 9 december 1995 een maatschap zijn aangegaan. Eisers vader heeft hierbij het economisch belang van de boerderij ingebracht. Eisers vader en moeder zijn eigenaar gebleven van de boerderij. De inbreng van het economisch belang van de boerderij is niet van belang voor het antwoord op de vraag of sprake is van aanvaarding van het risico van planologische verslechtering. Het gaat immers niet om bedrijfsschade, maar om waardevermindering van de boerderij. Dit is schade die door de eigenaar van de boerderij wordt geleden. Daarom is van belang wanneer en op welke wijze eiser het eigendom van de boerderij heeft verkregen.

17. Op 21 februari 1996 is eisers vader overleden. In zijn testament van 6 november 1981 heeft hij met toepassing van artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek (oud) alle tot zijn nalatenschap behorende zaken toegedeeld aan eisers moeder. Hiertoe behoort onder meer de boerderij. Hij heeft aan ieder van zijn kinderen een geldvordering ten laste van de moeder toegedeeld, overeenkomend met de waarde van hun erfdeel. Hieruit volgt dat eisers moeder na het overlijden van haar echtgenoot volledig eigenaresse is geworden van de boerderij. Tussen eisers moeder en de kinderen is geen gemeenschap ontstaan ter zake van de boerderij. Eiser heeft de boerderij dus niet verkregen op grond van de verdeling van de nalatenschap van zijn vader.

18. Uit de akte van 28 april 1997 (bedrijfsoverdracht) volgt dat eisers moeder de boerderij in het kader van de bedrijfsoverdracht heeft toegedeeld en geleverd aan eiser onder de verplichting voor eiser om een bedrag aan haar uit te keren wegens overbedeling. In dit bedrag is een overnamesom van fl. 671.000,- voor de boerderij begrepen. Hieruit volgt dat eisers moeder de boerderij in het kader van de bedrijfsoverdracht aan eiser heeft verkocht en geleverd. Eiser heeft derhalve de boerderij onder bijzondere titel verkregen.

19. Nu sprake is van een verkrijging onder bijzondere titel, kan de voorzienbaarheid van de planologische verslechtering ten tijde van die verkrijging aan eiser worden tegengeworpen. De omstandigheid dat de eigendomsverkrijging in familieverband heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af. Verweerder kan worden gevolgd in de redenering dat sprake is van actieve risicoaanvaarding. De door eiser geleden schade komt om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet hierop kon nader onderzoek naar de schadefactoren achterwege blijven. Hetgeen eiser terzake heeft aangevoerd behoeft om die reden geen bespreking.

20. Op grond van vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat eisers verzoek om vergoeding van planschade terecht en op goede gronden is afgewezen. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor vernietiging, kan het bestreden besluit in rechte standhouden en zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

21. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet worden vergoed.

22. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mr. D.J. Hutten en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden: