Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 18-10-2010, BO4097, 219543 KG ZA 10-696

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 18-10-2010, BO4097, 219543 KG ZA 10-696

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 oktober 2010
Datum publicatie
16 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2010:BO4097
Formele relaties
Zaaknummer
219543 KG ZA 10-696
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 821

Inhoudsindicatie

Executiegeschil in kort geding. Verzoek tot echtscheiding ingediend binnen 4 weken na beschikking voorlopige voorzieningen. Na verloop van de 4-wekentermijn wordt een nieuw verzoek tot echtscheiding ingediend en wordt het oorspronkelijke verzoek ingetrokken. Gelet op de strekking van artikel 821 Rv heeft de beschikking voorlopige voorzieningen daardoor niet haar kracht verloren. Onvoldoende aannemelijk is daarom dat die beschikking niet meer kan worden geëxecuteerd en dat uit kracht daarvan gelegde executoriale beslagen onrechtmatig zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 219543 / KG ZA 10-696

Vonnis in kort geding van 18 oktober 2010

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. A.W. Braam te Maren-Kessel,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de mondelinge behandeling

- de pleitnota van de vrouw.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Partijen zijn echtelieden van elkaar. Zij hebben samen twee thans nog minderjarige kinderen. De relatie tussen partijen is inmiddels geëindigd. Vooruitlopend op de echtscheiding heeft de vrouw de rechtbank verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.

2.2. Bij beschikking van 16 juni 2010 heeft de rechtbank op het verzoek beslist en onder meer bepaald dat de man met ingang van die datum voorlopig aan de vrouw dient de betalen een bedrag van € 487,-- per kind per maand aan kinderalimentatie en een bedrag van € 4.500,-- aan partneralimentatie per maand. Voorts is een voorlopige regeling vastgesteld ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen. Het verzoek van de vrouw met betrekking tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is door de rechtbank pro forma aangehouden in afwachting van de uitkomst van mediation.

2.3. Nadat de mediation tussen partijen voortijdig was geëindigd hebben zij de rechtbank verzocht een definitieve beslissing te nemen omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

2.4. De vrouw heeft vervolgens een verzoek tot echtscheiding ingediend, welk verzoek op 13 juli 2010 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.

2.5. Bij brief van 19 juli 2010 heeft de rechtbank de ontvangst en inschrijving van het verzoekschrift bevestigd en is de vrouw in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 13 augustus 2010 een betekeningsexploot aan de rechtbank te overleggen.

2.6. Op 2 augustus 2010 heeft de vrouw een nieuwe verzoek tot echtscheiding aan de rechtbank toegestuurd. Het verzoekschrift is op 9 augustus 2010 aan de man betekend.

2.7. Op 6 augustus 2010 heeft de vrouw het eerste verzoek tot echtscheiding ingetrokken.

2.8. Bij beschikking van 21 juli 2010 heeft de rechtbank beslist dat de bij beschikking van 16 juni 2010 voorlopig vastgestelde regeling wordt gehandhaafd voor de duur van de echtscheidingsprocedure en zijn partijen voor de definitieve regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na de echtscheiding verwezen naar de bodemprocedure.

2.9. Op respectievelijk 3 en 23 september 2010 heeft de vrouw ten laste van de man uit kracht van de beschikking van de rechtbank d.d. 16 juni 2010 executoriaal derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V., [X] Holding B.V. en [Y] Transport Brabant B.V. op banktegoeden en aandelen.

3. Het geschil

3.1. De man vordert, samengevat:

- de vrouw te veroordelen tot de opheffing van de door de vrouw uit kracht van de beschikking van 16 juni 2010 gelegde beslagen op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag;

- de vrouw te verbieden op basis van de beschikkingen voorlopige voorzieningen van 16 juni 2010 en 21 juli 2010 beslagen te leggen op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag;

- de vrouw te veroordelen in de proceskosten.

3.2. De man legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.

De door de vrouw gelegde beslagen zijn onrechtmatig. De beschikking van 16 juni 2010 heeft haar rechtskracht op 14 juli 2010 verloren omdat de vrouw niet tijdig een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend.

Indien de vrouw toch tijdig een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, dan is dat niet tijdig aan de man betekend en is sprake van nietigheid.

Het ligt in de lijn der verwaching dat de vrouw wederom onrechtmatig beslagen zal leggen ten laste van de man. Derhalve is een verbod daarop gerechtvaardigd, te meer nu de belangen van de vrouw afdoende beschermd zijn door de mogelijkheid om nieuwe voorlopige voorzieningen te vragen.

3.3. De vrouw voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.

De beschikking van 16 juni 2010 heeft haar rechtskracht niet verloren. De vrouw heeft namelijk op 13 juli 2010 en daarmee tijdig, een verzoek tot echtscheiding ingediend.

Voorts heeft de rechtbank in haar beschikking van 21 juli 2010 bepaald dat de inhoud van de beschikking van 16 juni 2010 onverkort van toepassing is, zodat laatstgenoemde beschikking op dat moment nog rechtskracht had.

4. De beoordeling

4.1. Kern van dit kort geding is de vraag of de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 juni 2010, uit hoofde waarvan de vrouw ten laste van de man diverse executoriale beslagen heeft gelegd, haar rechtskracht heeft verloren. In het vierde lid van artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bepaald dat een beschikking houdende voorlopige voorzieningen die is gegeven voordat een verzoek tot echtscheiding is gedaan, haar kracht verliest indien niet binnen vier weken na haar dagtekening een verzoek tot echtscheiding is gedaan. Strekking van die bepaling is te voorkomen dan een voorlopige voorziening dermate langdurig van kracht blijft dat deze daarmee haar voorlopige karakter verliest.

4.2. Vast staat dat de vrouw op 13 juli 2010 en daarmee binnen vier weken na 16 juni 2010, een verzoek tot echtscheiding bij de griffie van rechtbank heeft ingediend. De vrouw heeft dat verzoek weliswaar vervolgens weer ingetrokken, maar had vóór die intrekking reeds een vervangend verzoekschrift ingediend en heeft dat verzoekschrift vervolgens ook aan de man betekend. Gelet op het feit dat dit verzoekschrift thans aanhangig is en dus concreet zicht bestaat op een echtscheidingsbeschikking en het feit dat binnen vier weken na de beschikking van 16 juli 2010 een, zij het inmiddels weer ingetrokken, verzoekschrift is ingediend, heeft die beschikking gelet op de hierboven genoemde strekking van artikel 821 lid 4 Rv, naar het voorlopig oordeel van de rechter haar kracht niet verloren.

4.3. Nu tevens vaststaat dat het vervangende verzoekschrift tot echtscheiding binnen twee weken na indiening bij de rechtbank aan de man is betekend, zoals is voorgeschreven in artikel 816 lid 1 BW, is naar het oordeel van de rechter geen sprake van een gebrek dat nietigheid van het verzoekschrift met zich brengt.

4.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de beschikking van 16 juni 2010 (en daarmee ook die van 21 juli 2010) haar kracht heeft verloren en om die reden niet meer door de vrouw zou kunnen worden geëxecuteerd. Daarmee is evenmin voldoende aannemelijk dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn. De vorderingen van de man zullen daarom worden afgewezen.

4.5. Gelet op het feit dat partijen echtelieden van elkaar zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2010.