Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-02-2011, BP4582, 11/3024

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-02-2011, BP4582, 11/3024

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 februari 2011
Datum publicatie
15 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4582
Zaaknummer
11/3024

Inhoudsindicatie

‘(..) De rechtbank stelt vast dat de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de uitspraken van 28 juli 2004 (LJN AQ5731) en 28 november 2008 (LJN BG6196), volgt echter dat, voordat wordt toegekomen aan de vraag of een bepaling uit de richtlijn rechtstreekse werking heeft, eerst moet worden nagegaan of het van toepassing zijnde recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. Daarbij moet de nationale rechter, bij de toepassing van nationaal recht, dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken.

Gelet op dit toetsingskader beziet de rechtbank thans of de op grond van artikel

59 van de Vw 2000 aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde feiten deze maatregel kunnen dragen, in die zin dat deze voldoende aansluiten bij de tekst en de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn. (..)

In het voornoemde arrest van het HvJ van 30 november 2009 is in rechtsoverweging 70 overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de

Terugkeerrichtlijn en dat geen van de in die zaak aangevoerde omstandigheden op zichzelf een reden voor bewaring krachtens de bepalingen van Terugkeerrichtlijn vormt. De betreffende omstandigheden waren onder andere ‘het niet in bezit zijn van een geldig document, het niet beschikken over eigen bestaansmiddelen, het niet beschikken over een woning of middelen die de lidstaat daartoe verstrekt’.

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze rechtsoverweging niet slechts ziet op een langer dan zes of achttien maanden durende bewaring. Nu de betreffende omstandigheden overeenkomen met de hierboven genoemde aan eiser tegengeworpen gronden (a), (b) en (c), kunnen deze gronden niet in overeenstemming worden geacht met de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn en de maatregel derhalve niet dragen.

Wat betreft de resterende grond onder (d) ‘zich niet gemeld hebben bij de korpschef’, overweegt de rechtbank dat op deze grond alleen de maatregel niet kan rusten. (..)’

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer, enkelvoudig

Nevenzittingsplaats Rotterdam

Reg.nr : AWB 11/3024

V-nummer: [nummer]

Inzake: [naam], eiser,

gemachtigde mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam,

tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,

gemachtigde mr. P. Bosch.

I Procesverloop

1 Eiser stelt te zijn geboren op [dag en maand] 1978 en de Pakistaanse nationaliteit te bezitten.

2 Op 27 januari 2011 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van

25 januari 2011 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.

3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 februari 2011. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig T.J. Hussain, tolk Urdu.

II Overwegingen

1.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:

a) er risico op onderduiken bestaat, of

b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.

De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.

1.2 Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

1.3 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:

a. geen rechtmatig verblijf heeft;

b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h van de Vw 2000.

1.4 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.

2. Eiser heeft ter zitting - onder meer - aangevoerd dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Eiser is op grond van het belang van de openbare orde in bewaring gesteld. Dit is in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het Europese Hof van Justitie (HvJ) heeft in het arrest van 30 november 2009 in zaak no.

C-357-09 (LJN BK5471, Kadzoev) overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht of de voorbereiding van zijn terugkeer of verwijdering zal ontwijken of belemmeren. Gelet hierop dient de maatregel van bewaring onrechtmatig te worden geacht.

3 Verweerder heeft onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 11 januari 2011 (LJN BP2465) betoogd dat aan artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn geen rechtstreekse werking toekomt, nu deze bepaling niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is geformuleerd.

4 De rechtbank oordeelt als volgt.

4.1 De rechtbank stelt vast dat de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de uitspraken van 28 juli 2004 (LJN AQ5731) en 28 november 2008 (LJN BG6196), volgt echter dat, voordat wordt toegekomen aan de vraag of een bepaling uit de richtlijn rechtstreekse werking heeft, eerst moet worden nagegaan of het van toepassing zijnde recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. Daarbij moet de nationale rechter, bij de toepassing van nationaal recht, dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken.

4.2 Gelet op dit toetsingskader beziet de rechtbank thans of de op grond van artikel

59 van de Vw 2000 aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde feiten deze maatregel kunnen dragen, in die zin dat deze voldoende aansluiten bij de tekst en de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn.

4.3 Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen volgens verweerder blijkt uit de omstandigheid dat eiser:

(a) niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingbesluit 2000;

(b) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

(c) onvoldoende middelen van bestaan heeft;

(d) zich niet gemeld heeft bij de korpschef.

4.4 In het voornoemde arrest van het HvJ van 30 november 2009 is in rechtsoverweging 70 overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de

Terugkeerrichtlijn en dat geen van de in die zaak aangevoerde omstandigheden op zichzelf een reden voor bewaring krachtens de bepalingen van Terugkeerrichtlijn vormt. De betreffende omstandigheden waren onder andere ‘het niet in bezit zijn van een geldig document, het niet beschikken over eigen bestaansmiddelen, het niet beschikken over een woning of middelen die de lidstaat daartoe verstrekt’.

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze rechtsoverweging niet slechts ziet op een langer dan zes of achttien maanden durende bewaring. Nu de betreffende omstandigheden overeenkomen met de hierboven genoemde aan eiser tegengeworpen gronden (a), (b) en (c), kunnen deze gronden niet in overeenstemming worden geacht met de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn en de maatregel derhalve niet dragen.

Wat betreft de resterende grond onder (d) ‘zich niet gemeld hebben bij de korpschef’, overweegt de rechtbank dat op deze grond alleen de maatregel niet kan rusten.

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende gronden om de maatregel te dragen en is het beroep reeds hierom gegrond. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven derhalve geen verdere bespreking meer.

4.6 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf aanvang onrechtmatig is.

5 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van heden, 15 februari 2011.

6 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen, waarvan de hoogte als volgt is vastgesteld:

- voor 2 dagen onrechtmatige bewaring in een politiecel (van 25 januari 2011 tot 27 januari 2011): 2 x € 105,- = € 210,-;

- voor 18 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 27 januari 2011 tot 15 februari 2011): 19 x € 80,- = € 1.520,-.

Het totale bedrag aan schadevergoeding komt daarmee op € 1.730,-.

7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.

III Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

1 verklaart het beroep gegrond;

2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 januari 2011;

3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1730,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;

4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.

Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. N. Jallal, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 15 februari 2011.

Rechtsmiddel

Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.

Afschrift verzonden op: