Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-03-2009, BH8906, AWB 08/149 , 08/150

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-03-2009, BH8906, AWB 08/149 , 08/150

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 maart 2009
Datum publicatie
30 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH8906
Zaaknummer
AWB 08/149 , 08/150

Inhoudsindicatie

Bip-bob problematiek vicieuze cirkel / geen verblijfsvergunning want geen bewijs van studieinschrijving / geen bewijs van studieinschrijving want geen verblijfsvergunning / ongegrond

De aanvraag van eiser is in de beschikking in primo getoetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur onder de beperking “studie Aviation aan de Hogeschool Amsterdam te Amsterdam”. In de beschikking op bezwaar toetst verweerder aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur onder de beperking “studie Bedrijfswiskunde aan de Hogeschool van Amsterdam te Amsterdam”.

De rechtbank overweegt dat het in zowel de beschikking in primo als in de beschikking op bezwaar gaat om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “het volgen van studie”, zoals opgenomen in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, van het Vb 2000. Bovendien betreft het in beide beschikkingen dezelfde onderwijsinstelling, namelijk de Hogeschool Amsterdam, en is op beide beschikkingen dezelfde regelgeving van toepassing, behalve dat er een inschrijving bij een andere studierichting vereist is. Nu geen sprake is van een geheel andere feitelijke en juridische grondslag, komt de rechtbank tot de slotsom dat de beschikking van 26 november 2007 wordt aangemerkt als een beschikking op bezwaar. Het beroep is dientengevolge ontvankelijk.

De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. Ter zitting is namens eiser nogmaals verduidelijkt dat het hier een vicieuze cirkel betreft en dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd: verweerder verleent hem geen verblijfsvergunning omdat hij geen bewijs van studie-inschrijving heeft en de onderwijsinstelling geeft hem geen bewijs van inschrijving omdat hij geen verblijfsvergunning heeft. De rechtbank geeft aan verweerder in overweging om, voor zover dit binnen zijn mogelijkheden ligt, deze problematiek met de betreffende onderwijsinstelling te bespreken. De rechtbank merkt hierbij op dat de bij de “Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs” aangesloten onderwijsinstellingen overeengekomen zijn zich te houden aan een aantal verplichtingen om studiemigratie naar Nederland in goede banen te leiden. Een verblijfsvergunning onder de beperking “het volgen van een studie” staat daarin niet als voorwaarde genoemd.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

zittinghoudende te Amsterdam

enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken

voorzieningenrechter

Uitspraak

artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

reg. nrs.: AWB 08/149 en AWB 08/150

V-nr: [V nummer]

inzake:

eiser [naam eiser], geboren [geboortedatum] in 1984, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser/verzoeker,

gemachtigde: mr. J.A. de Jonge, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie: verweerder,

gemachtigde: mr. E. Lamfers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.

I. PROCESVERLOOP

1. Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 april 2006 tot verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “studie Aviation aan de Hogeschool Amsterdam te Amsterdam” afgewezen. Bij bezwaarschrift van 10 oktober 2006 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eiser is op 6 november 2007 gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 26 november 2007 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen moet verlaten.

2. Op 27 december 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Volgens het bestreden besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van 27 december 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

4. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

II. FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN

1. Eiser is op 14 juni 2003 Nederland ingereisd voor een studie.

2. Eiser had van 3 juli 2003 tot 3 juli 2004 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “aanvullende examens met het oog op studie HBO te Diemen”.

3. Eiser had van 4 juli 2004 tot 4 juli 2005 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “studie Aviation aan de Hogeschool Amsterdam te Amsterdam”.

4. Laatstgenoemde vergunning is verlengd tot 4 juli 2006 onder de beperking “studie Bedrijfswiskunde aan de Hogeschool van Amsterdam te Amsterdam.”

III. STANDPUNTEN PARTIJEN

1. Verweerder heeft zich - zakelijk weergegeven - op het volgende standpunt gesteld. In het bestreden besluit is eiser gevolgd in de stelling dat van eiser onder de geschetste omstandigheden niet meer mag worden verwacht dan het tijdig indienen van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die is verleend voor het verblijfsdoel dat correspondeert met de studierichting die eiser daadwerkelijk volgt. Derhalve is de aanvraag in de bestreden beschikking getoetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning onder de beperking “studie Bedrijfswiskunde aan de Hogeschool van Amsterdam te Amsterdam”. De verlenging wordt geweigerd omdat eiser nimmer daadwerkelijk ingeschreven heeft gestaan voor de studie Bedrijfswiskunde. Eiser heeft zelf verklaard dat zijn definitieve inschrijving voor de studie Bedrijfswiskunde niet is geslaagd. Volgens verweerder is de stelling dat de onderwijsinstelling als voorwaarde voor inschrijving over een verblijfsvergunning met als beperking “het volgen van studie” moet beschikken, op geen enkele wijze onderbouwd en kan die stelling reeds daarom niet gevolgd worden. Bovendien doet dit niets af aan het gegeven dat verweerder op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), niet bevoegd is een verblijfsvergunning met als beperking “het volgen van studie” te verlenen aan een vreemdeling die niet met een door de bevoegde autoriteiten afgegeven schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat hij als student is of zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs.

2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden aangevoerd. Het bestreden besluit is onvoldoende daadkrachtig gemotiveerd. Ter toelichting stelt eiser dat hij niet aan de vereisten voor verlenging van zijn verblijfsvergunning kan voldoen. Eiser kan geen bewijs van inschrijving overleggen omdat hij geen verblijfsvergunning voor het volgen van een studie (meer) heeft. Hoewel slechts rechtmatig verblijf vereist is, zijn onderwijsinstellingen dermate bezorgd om niet voor studie toegelaten studenten in te schrijven, dat zij dit veiligheidshalve weigeren. Verweerder kan niet aan de ene kant verlenging voor studie weigeren en aan de andere kant stellen dat de student moet bewijzen dat hij zich daardoor niet voor een studie kan inschrijven.

IV. OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.

2. Ingevolge artikel 18 onder f, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.

3. Ingevolge artikel 3.41 van het Vb 2000 eerste lid, aanhef en onder b kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het volgen van studie worden verleend aan de vreemdeling die met een door de bevoegde autoriteiten van de onder a bedoelde onderwijsinstelling afgegeven schriftelijke verklaring aantoont dat hij als student is of zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs.

4. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

5. Allereerst ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de beschikking van 26 november 2007 een beschikking op bezwaar of een beschikking in primo is, en daarmee samenhangend, of het beroep ontvankelijk is. De aanvraag van eiser tot het verlengen van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, werd ten tijde van de beschikking in primo van 20 september 2006 getoetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur onder de beperking “studie Aviation aan de Hogeschool Amsterdam te Amsterdam”. Ten tijde van de beschikking op bezwaar van 26 november 2008 volgt verweerder de stelling van eiser in bezwaar dat de aanvraag dient te worden getoetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur onder de beperking “studie Bedrijfswiskunde aan de Hogeschool van Amsterdam te Amsterdam”, omdat verweerder eerder de beperking van de verblijfsvergunning van eiser had gewijzigd nadat hij om verlenging had gevraagd. De rechtbank overweegt dat het in zowel de beschikking in primo als in de beschikking op bezwaar gaat om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “het volgen van studie”, zoals opgenomen in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, van het Vb 2000. Bovendien betreft het in beide beschikkingen dezelfde onderwijsinstelling, namelijk de Hogeschool Amsterdam, en is op beide beschikkingen dezelfde regelgeving van toepassing, behalve dat er een inschrijving bij een andere studierichting vereist is. Nu geen sprake is van een geheel andere feitelijke en juridische grondslag, komt de rechtbank tot de slotsom dat de beschikking van 26 november 2007 wordt aangemerkt als een beschikking op bezwaar. Het beroep is dientengevolge ontvankelijk.

6. Niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de beperking, verband houdend met het doel waarvoor hij wil verblijven, nu hij niet staat ingeschreven voor de studie Bedrijfswiskunde aan de Hogeschool van Amsterdam. Niet in geschil is dat daardoor niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b van het Vb 2000. Gelet op de redactie van genoemde bepaling dient aan deze voorwaarde te zijn voldaan om verweerder bevoegd te maken over te gaan tot verlening van de verblijfsvergunning. Simpeler gezegd: er moet eerst een bewijs van inschrijving zijn en dan pas kan de verblijfsvergunning worden verleend. Als niet aan de voorwaarde is voldaan, is verweerder niet bevoegd over te gaan tot vergunningverlening. Gelet hierop kan eisers stelling dat hij zich niet kon inschrijven voor de studie Bedrijfswiskunde aan de Hogeschool van Amsterdam omdat onderwijsinstellingen veiligheidshalve weigeren om voor studie toegelaten studenten in te schrijven zolang er nog geen geldige verblijfsvergunning is, eiser niet baten. Verweerder heeft terecht en op goede gronden in het bestreden besluit de weigering van de aanvraag gehandhaafd.

7. De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. Ter zitting is namens eiser nogmaals verduidelijkt dat het hier een vicieuze cirkel betreft en dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd: verweerder verleent hem geen verblijfsvergunning omdat hij geen bewijs van studie-inschrijving heeft en de onderwijsinstelling geeft hem geen bewijs van inschrijving omdat hij geen verblijfsvergunning heeft. De rechtbank geeft aan verweerder in overweging om, voor zover dit binnen zijn mogelijkheden ligt, deze problematiek met de betreffende onderwijsinstelling te bespreken. De rechtbank merkt hierbij op dat de bij de “Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs” aangesloten onderwijsinstellingen overeengekomen zijn zich te houden aan een aantal verplichtingen om studiemigratie naar Nederland in goede banen te leiden. Deze Gedragscode is een aanvulling op het bestaande wettelijke kader. De Hogeschool van Amsterdam is een van de deelnemende onderwijsinstellingen. In hoofdstuk 4 van de Gedragscode staan de voorwaarden voor toelating tot de onderwijsinstelling beschreven. Een verblijfsvergunning onder de beperking “het volgen van een studie” staat daarin niet als voorwaarde genoemd. De onderwijsinstelling moet ingevolge paragraaf 4.3 de student gemotiveerd toelating en/of inschrijving weigeren indien deze niet aan de door de onderwijsinstelling en/of de opleiding gestelde eisen voldoet, of indien de toelating niet past in het beleid van de onderwijsinstelling. Eiser wordt in overweging gegeven om het vorenstaande onder de aandacht van de Hogeschool Amsterdam te brengen. Wellicht dat daarmee de vicieuze cirkel doorbroken kan worden.

8. De conclusie is dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening

9. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorzieningen te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.

11. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.

V. BESLISSING

De rechtbank

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/00149

- verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/00150

- wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M Peperkamp, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2009.

De griffier

De voorzitter

Afschrift verzonden op:

Conc.: MP

Coll: MA

D: B

Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.