Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-03-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9234 ECLI:NL:RBSGR:2008:4968 ECLI:NL:RBSGR:2008:6356 BD0956, AWB 07/13422

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-03-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9234 ECLI:NL:RBSGR:2008:4968 ECLI:NL:RBSGR:2008:6356 BD0956, AWB 07/13422

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 maart 2008
Datum publicatie
7 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD0956
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/13422

Inhoudsindicatie

Associatiebesluit 1/80 / standstill-bepaling / aanscherping beleid na eerdere versoepeling

Anders dan verweerder heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de aanscherping van het beleid, na de eerdere versoepeling daarvan in 1985, een nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80, die in situaties waarin deze bepaling van toepassing is, buiten toepassing dient te worden gelaten. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest Tum & Dari en de ambtshalve bij de rechtbank bekende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2008 in de zaak 200409217/1-A, (Günes) (LJN BC6595) waarin ten aanzien van de in artikel 41, eerste lid, van het Protocol bij de Associatie-overeenkomst neergelegde standstill-bepaling eenzelfde redenering is gevolgd. Aan de in artikel 41, eerste lid, van het Protocol en artikel 13 van Besluit 1/80 neergelegde standstill-bepalingen dient dezelfde betekenis te worden gehecht (zie het arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in zaak C 317/01, C 369/01, Abatay & Sahin, JV 2004, 2). Gezien het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte niet getoetst aan het beleid zoals dat in 1985 gold. Reeds hierom is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, Awb.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage

sector bestuursrecht

vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr : AWB 07/13422 BEPTDN

Inzake:

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam,

tegen:

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. P. Zweedijk, ambtenaar ten departemente.

I. PROCESVERLOOP

Eiser, geboren op [geboortedatum] 1976, bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft naar eigen zeggen sedert 21 mei 2002 als vreemdeling in Nederland.

Eiser is op 19 november 2002 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenote [naam echtgenote]”, met een geldigheidsduur van 22 mei 2002 tot 22 mei 2003, laatstelijk verlengd tot 24 september 2006.

Op 13 december 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning in “arbeid in loondienst”.

Op 7 juni 2006 heeft eiser een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning ingediend.

Bij beschikking van 4 september 2006 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 12 april 2004 en zijn de aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur en wijziging van de beperking afgewezen.

Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.

Op 13 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Bij schrijven van 26 maart 2007 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 februari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.M. de Jonge, tolk in de Turkse taal.

II. OVERWEGINGEN

1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.

2. Eiser is op [trouwdatum] 2001 gehuwd. De relatie is op [datum] 2004 feitelijk verbroken en op [datum] 2004 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgelijke stand.

Niet in geschil is dat eiser geen aanspraak kan maken op voortgezet verblijf hier te lande op grond van het ten tijde van het bestreden besluit geldende nationale recht omdat het huwelijk geen drie jaren heeft standgehouden. Voorts is niet in geschil dat eiser sinds hij in Nederland verblijft arbeid in loondienst heeft verricht bij diverse werkgevers, maar dat hij niet voldoet aan de voorwaarden om op grond van artikel 6 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije (hierna: Besluit 1/80) voor voortgezet verblijf in aanmerking te komen.

3. In beroep heeft eiser betoogd dat het beleid met betrekking tot voortgezet verblijf na de verbreking van het huwelijk, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, in strijd is met de in artikel 13 van Besluit 1/80 vervatte standstill-bepaling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij op grond van de wet- en regelgeving zoals die van toepassing was op 1 december 1980, de datum van inwerkingtreding van Besluit 1/80, voor voortgezet verblijf in aanmerking kon komen, zonder dat het huwelijk drie jaar had standgehouden. Volgens eiser geldt de eis dat een huwelijk drie jaren stand moet houden sinds de wijziging van de Vreemdelingenwet in 1994 en moet deze aanscherping worden aangemerkt als een nieuwe beperking, hetgeen in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80. Eiser meent dan ook dat de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning getoetst had dienen te worden aan de wet- en regelgeving zoals die van toepassing was op 1 december 1980. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 omdat die gunstiger bepalingen zou bevatten dan de Vc 2000. Ten slotte stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet op zijn bezwaren heeft gehoord.

4. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt gesteld dat eiser niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt.

5. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het beleid met betrekking tot voortgezet verblijf in 1985 is versoepeld ten opzichte van het in 1980 geldende beleid. Volgens eiser zou hij op basis van het in 1985 geldende beleid voor vergunningverlening in aanmerking komen. Eiser meent dan ook dat de latere aanscherping van dit beleid in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80. Eiser heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 20 september 2007 in zaak C-16/05, Tum & Dari tegen Secretary of State for the Home Department (JV 2007/494; hierna: het arrest Tum & Dari).

Verweerder heeft desgevraagd bevestigd dat het beleid in 1985 is versoepeld en in 1994 is aangescherpt. Volgens verweerder is van strijd met artikel 13 van Besluit 1/80 evenwel geen sprake omdat de aanscherping geen verslechtering is ten opzichte van het beleid zoals dat op 1 december 1980 gold. Verweerder heeft de aanvraag om die reden niet aan het in 1985 geldende beleid getoetst.

6. Ingevolge artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.

7. Anders dan verweerder heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de aanscherping van het beleid, na de eerdere versoepeling daarvan in 1985, een nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80, die in situaties waarin deze bepaling van toepassing is, buiten toepassing dient te worden gelaten. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest Tum & Dari en de ambtshalve bij de rechtbank bekende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2008 in de zaak 200409217/1-A, (Günes), www.raadvanstate.nl, waarin ten aanzien van de in artikel 41, eerste lid, van het Protocol bij de Associatie-overeenkomst neergelegde standstill-bepaling eenzelfde redenering is gevolgd. Aan de in artikel 41, eerste lid, van het Protocol en artikel 13 van Besluit 1/80 neergelegde standstill-bepalingen dient dezelfde betekenis te worden gehecht (zie het arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in zaak C 317/01, C 369/01, Abatay & Sahin, JV 2004, 2).

8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte niet getoetst aan het beleid zoals dat in 1985 gold.

Reeds hierom is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.

9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--. Daarbij is 1 punt toegekend voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) en een waarde per punt van € 322,--.

III. BESLISSING

De rechtbank ’s-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit;

3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten aan eiser dienen te worden vergoed;

5. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,-- vergoedt.

Aldus gedaan door mr. B. Bastein en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2008, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Powell, griffier.

RECHTSMIDDEL

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.

Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

afschrift verzonden op: