Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-03-2008, BC6647, 09/753618-07

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-03-2008, BC6647, 09/753618-07

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 maart 2008
Datum publicatie
13 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6647
Zaaknummer
09/753618-07

Inhoudsindicatie

Zie ook LJN BC6660. Verdachte was als medewerker van de thuiszorg werkzaam bij het hoog bejaarde slachtoffer. Uit hoofde van haar functie was haar bekend dat het slachtoffer een groot bedrag aan contant geld in huis had. Ook was zij goed op de hoogte van zijn omstandigheden, bijvoorbeeld dat er 's avonds nog iemand langs kwam om medicijnen aan het slachtoffer toe te dienen. Al deze informatie heeft zij aan haar medeverdachte doorgegeven om hem het plegen van de overval te vergemakkelijken en aldus heeft zij ernstig misbruik gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen. De rechtbank rekent het verdachte en haar mededader ernstig aan dat zij slechts aan hun eigen geldelijk gewin hebben gedacht en niet aan de gevolgen voor het slachtoffer. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Wettig en overtuigend bewezen diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Gevangenisstraf van 30 maanden onvoorwaardelijk met aftrek waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Proeftijd 2 jaar. Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt behandeling bij 'De Waag' en een budgetteringscursus.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

SECTOR STRAFRECHT

MEERVOUDIGE KAMER

(VERKORT VONNIS)

parketnummer 09/753618-07

's-Gravenhage, 12 maart 2008

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte 1],

geboren te [plaats] op [datum] 1958,

adres: [adres],

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid-Oost, Huis van Bewaring [...].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 december 2007 en 27 februari 2008.

De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. H.W. Bos-Hagens, advocaat te Noordwijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.

Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.

De officier van justitie, mr. B.J. Berton, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat zij zich houdt aan de aanwijzingen haar te geven door de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat zij een behandeling zal volgen bij 'De Waag' en het volgen van een budgetteringscursus.

De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 12000,- en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 12000,- subsidiair 90 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

De tenlastelegging.

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de rol van verdachte met betrekking tot het haar onder 1 primair ten laste gelegde het volgende. Bij het vervullen van de deelnemingsvorm medeplegen staat de bewuste, nauwe en volledige samenwerking als criterium centraal.

De rechtbank voert hiervoor de volgende omstandigheden aan.

De medeverdachte van verdachte is een haar goed bekende, illegaal in Nederland verblijvende, man die volgens haar voortdurend aanleiding gaf tot strubbelingen in haar gezin. Zij veronderstelde dat haar medeverdachte het land zou verlaten wanneer hij voldoende geld had. Zelf zat ze ook in geldnood. Zij heeft haar medeverdachte daarom verteld dat zij iemand kende die een aanzienlijk geldbedrag bij zich thuis bewaarde.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte op de dag van de overval tegen de medeverdachte heeft gezegd waar het slachtoffer woonde, waar het slachtoffer het geld in huis had liggen en op welk tijdstip de medeverdachte het slachtoffer het beste kon benaderen, zodat er geen thuiszorgmedewerkers in de woning van het slachtoffer aanwezig waren. Verdachte heeft voorts tegen de medeverdachte gezegd dat hij diende aan te bellen en tegen het slachtoffer moest zeggen dat hij voor de kleinzoon van het slachtoffer kwam.

Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat haar medeverdachte de overval daadwerkelijk zou plegen. Uit haar relaas blijkt echter, dat zij de kans daarop aanwezige achtte en die kans heeft zij aanvaard. Haar opzet was er naar het oordeel van de rechtbank op gericht dat de medeverdachte tot handelen zou overgaan, want als hij het geld had, kon hij vertrekken. Zonder haar zou de overval niet zijn gepleegd en zonder haar nauwkeurige aanwijzingen zou de kans van slagen veel kleiner zijn geweest. Zij heeft haar medeverdachte voorts aan handschoenen geholpen en meegedeeld in de buit. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte zo intensief is geweest, dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.

De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte was als medewerker van de thuiszorg werkzaam bij het hoog bejaarde slachtoffer. Zij omschrijft hem als een eenzame man, die buiten zijn kleinzoon en de thuishulp geen contacten had. Uit hoofde van haar functie was haar bekend dat het slachtoffer een groot bedrag aan contant geld in huis had. Ook was zij goed op de hoogte van zijn omstandigheden, bijvoorbeeld dat er 's avonds nog iemand langs kwam om medicijnen aan het slachtoffer toe te dienen. Al deze informatie heeft zij aan haar medeverdachte doorgegeven om hem het plegen van de overval te vergemakkelijken en aldus heeft zij ernstig misbruik gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen.

De rechtbank rekent het verdachte en haar mededader ernstig aan dat zij slechts aan hun eigen geldelijk gewin hebben gedacht en niet aan de gevolgen voor het slachtoffer.

Naar de ervaring leert kampen de slachtoffers van voornoemde feiten in psychisch opzicht nog geruime tijd met de gevolgen daarvan. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.

Het feit heeft daarnaast grote maatschappelijke onrust teweeggebracht. Feiten als het onderhavige versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van onrust en onveiligheid.

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, waarbij zij eveneens gedurende haar werkzaamheden het in haar gestelde vertrouwen heeft beschaamd.

De rechtbank heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, d.d. 20 november 2007.

De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport, d.d. 8 februari 2008, betreffende het psychologisch onderzoek van verdachte, opgesteld en op 8 februari 2008 ondertekend door drs. J.H.A.M. Kobussen MBA, klinisch psycholoog - psychotherapeut. Blijkens dit rapport zijn de copingsvaardigheden van betrokkene gebrekkig. Ze is geneigd om problemen zelf op te lossen en geen hulp bij anderen te zoeken. Bij betrokkene is sprake van een slechte begrenzing. Ze wil voor iedereen klaar staan en kan haar gezin moeilijk iets weigeren en ze gaat daar op een dwangmatige manier mee om. Onderzochte is enigszins naïef. Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde niet lijdende aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Geadviseerd wordt betrokkene volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Een budgetteringtraining zou haar kunnen helpen. Daarnaast zou ambulante behandeling, bijvoorbeeld bij De Waag, haar copingsvaardigheden kunnen versterken. Gedacht wordt aan een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat zou inhouden het volgen van een budgetteringtraining en ambulante therapie.

De rechtbank neemt voornoemde conclusie uit bovenstaande rapport over en maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.

Op dit bijzonder ernstige feit dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

In de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze mede naar voren komen uit voornoemde rapportages, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar beneden toe af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte teneinde haar verplicht te kunnen laten begeleiden door een hulpverleningsinstantie- een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Stichting Reclassering Nederland.

De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding.

De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de vordering onvoldoende is bepaald.

Hoewel de vordering van de benadeelde partij niet eenduidig is, daar blijkens de vordering door [slachtoffer] een bedrag van fl. 1800,- is gevorderd en blijkens de toelichting van Slachtofferhulp Nederland een bedrag van € 15000,- is gevorderd, kan de materiële schade worden geschat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een medewerker van Slachtofferhulp de benadeelde heeft gesproken en zijn bedoeling duidelijk heeft weergegeven.

De rechtbank is op basis van de verklaring van [verdachte 2] van oordeel dat de benadeelde partij in elk geval tot een bedrag van € 9350,- schade heeft geleden. [verdachte 2] heeft verklaard dat hij het geld na de overval heeft geteld. Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het bewezenverklaarde.

Uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte reeds een bedrag van € 3000,- heeft terugbetaald aan de benadeelde partij.

Gezien de civielrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte voor het gehele gestolen bedrag kan daarmee niet worden volstaan.

De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6350,-.

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.

Schadevergoedingsmaatregel.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6350,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

primair

DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN 30 MAANDEN;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

in verzekering gesteld op : 6 september 2007

in voorlopige hechtenis gesteld op: 7 september 2007

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden;

dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt dat:

- veroordeelde een behandeling zal volgen bij 'De Waag' en

- veroordeelde een budgetteringscursus zal volgen;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], [adres] een bedrag van € 6350,-;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6350,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];

bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 61 dagen;

bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. Poustochkine, voorzitter,

Eisses en Pabbruwe, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. B.J. Dekker, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2008.

mr. Pabbruwe is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.