Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-08-2007, BC0660, AWB 07/26025

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-08-2007, BC0660, AWB 07/26025

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 augustus 2007
Datum publicatie
20 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0660
Zaaknummer
AWB 07/26025

Inhoudsindicatie

In bewaring genomen paspoort / verzoek tot teruggave / belangenafweging

Verzoeker heeft de Colombianse nationaliteit. Zijn paspoort is op grond van artikel 52 Vw in bewaring genomen. Verzoeker heeft verweerder verzocht om teruggave van zijn paspoort, hetgeen telefonisch is geweigerd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het paspoort van verzoeker in bewaring is genomen op grond van artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, Vb, namelijk met het oog op de uitzetting van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gezien het feit dat verzoeker naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2007 niet zal worden uitgezet tot vier weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, uitzetting van verzoeker thans nog niet aan de orde is en dat onduidelijk is wanneer daarin wijziging optreedt. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven wanneer een beslissing op het bezwaar van verzoeker te verwachten valt. Bij deze stand van zaken, mede bezien in het licht van voornoemde regelgeving, kan niet worden geoordeeld dat het belang van verweerder prevaleert boven het belang dat verzoeker thans heeft om zijn paspoort te kunnen gebruiken voor identificatie in Nederland en voor familiebezoek in het buitenland.

De voorzieningenrechter zal derhalve het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen het in bewaring genomen paspoort onmiddellijk aan verzoeker terug te geven.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 07 / 26025

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2007

in de zaak van:

[Verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1981, van Colombiaanse nationaliteit,

verzoeker,

gemachtigde: mr. P.B. Weenink, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de staatssecretaris van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.

1. Procesverloop

1.1 Verweerder heeft op 6 juni 2007 het Colombiaanse paspoort van verzoeker in bewaring genomen op grond van artikel 52 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 10 juni 2007 heeft verzoeker verzocht het paspoort aan hem terug te geven. Zowel op 19 juni 2007 als op 20 juni 2007 heeft verweerder (telefonisch) geweigerd dit paspoort terug te geven. Verzoeker heeft tegen deze handelingen op 25 juni 2007 bezwaar gemaakt.

1.2 Verzoeker heeft tevens op 25 juni 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt om teruggave van zijn in bewaring genomen paspoort.

1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

2. Overwegingen

2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker heeft op 25 augustus 2006 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van ”gezinshereniging bij ouder(s) [ouders]”, in “voortgezet verblijf”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 juni 2007 afgewezen en verzoeker is tevens bij dit besluit ongewenst verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 25 juni 2007 bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Op 16 april 2007 is de voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat de voorzieningenrechter verweerder verboden heeft verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat hij heeft beslist op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring (AWB 07 / 5737). Verweerder heeft thans nog niet beslist op dit bezwaar.

2.3 Verweerder heeft, zoals blijkt uit het formulier “model M101”, het paspoort van verzoeker tijdelijk in bewaring genomen op grond van artikel 4:23 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

2.4 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de inbewaringneming onrechtmatig is wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het belang van de staat weegt niet op tegen het belang van verzoeker om zijn paspoort te kunnen gebruiken, onder andere voor identificatie in Nederland en voor reizen naar het buitenland, aangezien zijn broer en zus in Spanje wonen. Zowel het beleid als de jurisprudentie geven geen basis voor (voordurende) inbewaringneming.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

2.5 Tussen partijen is niet in geschil en de voorzieningenrechter is van oordeel dat het in bewaring nemen van het paspoort van verzoeker en de weigering het paspoort aan hem terug te geven handelingen zijn van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, die op grond van artikel 72, derde lid, Vw met een beschikking gelijkgesteld worden. Hieruit vloeit voort dat verzoeker tegen deze handelingen bezwaar kan maken.

2.6 Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.

2.7 Artikel 52 Vw luidt:

1. De ambtenaren, belast met de grensbewaking, en de ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld.

2. Het reis- of identiteitspapier wordt aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met de grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

2.8 Artikel 4.23 Vb luidt:

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, nemen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring:

a. voorzover zulks nodig is voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in artikel 4.45, of voor het stellen van een aantekening als bedoeld in artikel 2.24 tot en met artikel 4.35;

b. indien de persoon ter vaststelling van zijn identiteit is staande gehouden en niet aanstonds blijkt dat het hem is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt hem, met toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen;

c. gedurende de tijd dat de persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, of

d. voorzover zulks nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet.

2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt het reis- of identiteitspapier aan de persoon teruggegeven, indien hij aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee (Kmar) de gegevens heeft verstrekt die deze in het belang van de toepassing van de Wet vraagt, tenzij er uit anderen hoofde gronden aanwezig zijn om het document in bewaring te houden.

2.9 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepalingen vastgesteld. In A3/5.3.2 Vc (“Gevallen waarin tijdelijke bewaring geoorloofd is”) is het volgende bepaald:

In bepaalde gevallen zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument van een persoon in bewaring te nemen. Bij inname van het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument dient aan de vreemdeling een ontvangstbewijs te worden verstrekt (zie model M101).

Het in bewaring nemen van het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument kan op grond van artikel 4.23 Vb in de onderstaande gevallen plaatsvinden:

- het in bewaring nemen van het document is tijdelijk nodig voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in Afdeling 5.2 van de Awb, met name artikel 5.17 (zie A3/7.3.8).

Voor het toepassen van deze maatregel bestaat aanleiding indien een vreemdeling niet de vereiste medewerking aan het verkrijgen van de gevraagde gegevens verleent, met name indien hij weigert het paspoort, of ander identiteitspapier dat hij in zijn bezit heeft, daartoe aan de controlerende ambtenaar te overhandigen.

Voorts kan een grensoverschrijdingsdocument tijdelijk in bewaring worden genomen als in het document een aantekening moet worden gesteld omtrent verwijdering of ongewenstverklaring en de vreemdeling weigert het document voor dat doel te overhandigen;

- bij een controle blijkt niet aanstonds dat het de vreemdeling is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt, of het is – gelet op de omstandigheden – minder gewenst, hem met toepassing van artikel 50, derde lid, Vw naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen (zie A3/3.5).

De controlerende ambtenaar kan het identiteitbewijs van de vreemdeling dan tijdelijk in bewaring nemen en hem mededelen, dat hij zich voor het verstrekken van nadere gegevens terzake en voor het eventueel terugverkrijgen van het document bij de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet vervoegen (zie artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder b, Vb);

- de vreemdeling is rechtens zijn vrijheid ontnomen hetzij met het oog op een tegen hem ingestelde strafvervolging, of wegens het ondergaan van een vrijheidsstraf, hetzij met toepassing van artikel 59 Vw (zie artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder c, Vb);

- voor zover dat nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten van de vreemdeling (zie artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, Vb).

In deze gevallen dient de begeleidende ambtenaar de desbetreffende documenten bij het verlaten van Nederland te overhandigen aan de vreemdeling zelf of aan een ambtenaar van de KMar door wiens tussenkomst de vreemdeling aan de buitenlandse autoriteiten wordt overgegeven.

2.10 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het paspoort van verzoeker in bewaring is genomen op grond van artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, Vb, namelijk met het oog op de uitzetting van verzoeker.

2.11 De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gezien het feit dat verzoeker naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2007 niet zal worden uitgezet tot vier weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, uitzetting van verzoeker thans nog niet aan de orde is en dat onduidelijk is wanneer daarin wijziging optreedt. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven wanneer een beslissing op het bezwaar van verzoeker te verwachten valt. Bij deze stand van zaken, mede bezien in het licht van voornoemde regelgeving, kan niet worden geoordeeld dat het belang van verweerder prevaleert boven het belang dat verzoeker thans heeft om zijn paspoort te kunnen gebruiken voor identificatie in Nederland en voor familiebezoek in het buitenland.

2.12 De voorzieningenrechter zal derhalve het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen het in bewaring genomen paspoort onmiddellijk aan verzoeker terug te geven.

2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

2.14 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

3.2 draagt verweerder op het in bewaring genomen paspoort onmiddellijk aan verzoeker terug te geven.

3.3 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen;

3.4 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 143,- aan verzoeker vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzieningenrechter, en op 9 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier.

afschrift verzonden op:

Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.