Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2007, BB4048, AWB 07/30907, 07/30905

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2007, BB4048, AWB 07/30907, 07/30905

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 september 2007
Datum publicatie
25 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB4048
Zaaknummer
AWB 07/30907, 07/30905

Inhoudsindicatie

Herhaalde aanvraag / Noord-Irak / verslechterde veiligheidssituatie / categoriaal beschermingsbeleid / motivering

Verzoeker, afkomstig uit Noord-Irak, doet een herhaalde asielaanvraag en stelt zich op het standpunt dat verweerder aanleiding zou moeten zien om ook voor Noord-Irak een categoriaal beschermingsbeleid te voeren, gelet op de verslechterde veiligheidssituatie aldaar.

De voorzieningenrechter overweegt dat de ruime beoordelingsmarge van verweerder onverlet laat dat op verweerder bij het nemen van een beslissing over het al dan niet voeren van een categoriaal beschermingsbeleid een motiveringsplicht rust. Verweerder heeft onder verwijzing naar het ambtsbericht van juni 2007 en zoals neergelegd in WBV 2007/21 gesteld dat de situatie in Noord-Irak relatief veilig is, maar heeft dit niet nader gemotiveerd. Gelet op de door verzoeker overgelegde stukken van Amnesty International van 23 juli 2007 en de rapporten van de Sweizerische Flüchtlingshilfe van mei en juni 2007 bestond hiervoor wel aanleiding. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittinghoudende te Utrecht

Sector bestuursrecht

zaaknummers:

AWB 07/30907 BEPTDN (voorlopige voorziening)

AWB 07/30905 BEPTDN (beroepszaak)

uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 11 september 2007

inzake

[Verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1978, van Iraakse nationaliteit,

verzoeker,

gemachtigde: mr. S. Spans, advocaat te Utrecht,

tegen een besluit van

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.

gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.

Inleiding

1.1 Bij beslissing van 2 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 29 juni 2007 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Verzoeker heeft tegen deze beslissing beroep bij deze rechtbank ingesteld.

1.2 Ingevolge artikel 82, tweede lid, onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag niet opgeschort gedurende de periode dat het beroep aanhangig is. Bij verzoekschrift van 2 augustus 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 28 augustus 2007, waar verzoeker niet is verschenen. Verzoeker en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.

Overwegingen

Ten aanzien van de voorlopige voorziening

2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Ten aanzien van het beroep

2.3 In geschil is of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, gelegen in zijn psychische problemen als gevolg van de traumatische ervaringen die zich in Irak hebben voorgedaan. Voorts heeft hij gewezen op de verslechterde veiligheidssituatie in Noord-Irak.

2.4 Verweerder heeft de bestreden beschikking samengevat doen steunen op de overweging dat door verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht. Onder verwijzing naar de beschikking van 6 augustus 2004 waarbij een eerdere aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen, wordt de onderhavige aanvraag afgewezen.

2.5 Verzoeker bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat uit rapportages van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 22 mei 2007 en 25 juni 2007 blijkt dat de situatie in Noord-Irak ernstig is verslechterd. Dit is wel degelijk een rechtens relevant novum nu deze documenten dateren van na het peilmoment in de eerste asielprocedure en deze documenten bovendien voldoende concrete aanwijzingen bieden voor een heroverweging van het categoriale beschermingsbeleid voor Irakezen uit Noord-Irak. Uit de genoemde documenten blijkt voorts dat eiser gelet op zijn achtergrond en asielmotieven alsook zijn huidige psychische toestand moet worden beschouwd als behorend tot een bijzondere risicogroep. De SFH oordeelt in zijn rapport van 25 juni 2007 dat getraumatiseerde personen in geheel Irak risico’s lopen. Het had dan ook in de rede gelegen om nader onderzoek te doen naar de psychische toestand van eiser.

2.6 Door verzoeker zijn voornoemde rapporten van de SFH in de beroepsfase overgelegd. Voorts overlegt hij in beroep een brief van Amnesty International van 23 juli 2007, gericht aan verweerder.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

2.7 Bij de beoordeling van de onderhavige zaak gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten. Verzoeker heeft hier te lande op 5 december 2003 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen bij beschikking van 6 augustus 2004. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, bij uitspraak van 29 april 2005 ongegrond verklaard. Op 29 juni 2007 is de onderhavige aanvraag ingediend.

2.8 Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.

2.9 Ingevolge het bepaalde in artikel 4:6 Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

2.10 Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 4:6 Awb dient een belanghebbende die buiten het geval van bezwaar en beroep wenst dat een bestuursorgaan terugkomt van een onherroepelijke beslissing en daarvoor een nieuwe aanvraag indient, nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen die (a) bij de behandeling van de eerste aanvraag geen rol hebben kunnen spelen, en (b) van zodanig aard zijn dat zij tot een andere beslissing aanleiding kunnen geven.

2.11 Het bestuursorgaan is alsdan verplicht de betekenis daarvan te onderzoeken en zo het de (herhaalde) aanvraag niet kan inwilligen, te motiveren waarom de aangevoerde nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.

2.12 De rechtbank zal gelet op voormeld toetsingkader allereerst beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin. Daaronder moeten onder andere worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust (onder andere AbRS, 19 mei 2004, JV 2004/313).

2.13 Verzoeker heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij getraumatiseerd is door de gebeurtenissen in Irak. Aan deze gebeurtenissen is door verweerder in de eerste door verzoeker hier te lande gevoerde procedure evenwel geen geloof gehecht. Dit oordeel is door de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 29 april 2005 in rechte vast komen te staan. Gelet hierop heeft verweerder zich in de onderhavige procedure op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde psychische gevolgen van deze gebeurtenissen niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten of omstandigheden.

Verzoekers betoog in beroep dat niet zozeer relevant is wat de oorzaak is van zijn slechte psychische toestand, gelet op het rapport van de SFH van 25 juni 2007, waaruit blijkt dat getraumatiseerde personen in geheel Irak risico’s lopen, slaagt evenmin. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat verzoeker zijn gestelde slechte psychische toestand op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd, zodat dit beroep reeds hierom niet kan slagen.

2.14 Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat een beleid van categoriale bescherming is geïndiceerd voor Noord-Irak wegens de verslechterende veiligheidssituatie aldaar, overweegt de rechtbank dat de door verzoeker overgelegde stukken van de SFH en Amnesty International onder toepassing van artikel 83 Vw bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de stukken dateren van na verweerders eerdere beslissing van 6 augustus 2004. Zij konden derhalve niet eerder overgelegd worden en zijn in die zin aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden die rechtens relevant zijn.

De voorzieningenrechter is dan ook gehouden te onderzoeken of deze feiten en omstandigheden verweerder nopen tot heroverweging van zijn eerdere beslissing van 6 augustus 2004.

2.15 De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat verweerder bij de beslissing tot het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid een ruime beoordelingsmarge toekomt voor de beoordeling van de algehele situatie in het land van herkomst. Die aanwending kan slechts dan de toetsing in rechte niet doorstaan indien geoordeeld moet worden dat het besluit niet strookt met wettelijke voorschriften, dan wel verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Aangezien het oordeel van verweerder over de algehele situatie tot stand pleegt te komen in overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dient de rechter het desbetreffende oordeel in beginsel te respecteren.

2.16 In zijn verweerschrift heeft verweerder verwezen naar het laatst verschenen ambtsbericht van juni 2007 en zich op het standpunt gesteld dat hieruit blijkt dat de algemene situatie in Noord-Irak niet zodanig is dat een categoriaal beschermingsbeleid is geïndiceerd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de situatie in Noord-Irak, zoals verzoeker heeft gesteld, inderdaad is verslechterd, hetgeen ook is meegewogen in WBV 2007/21. Het ambtsbericht schetst dan ook geen ander beeld van de algemene situatie in Noord-Irak dan de door verzoeker overgelegde stukken, echter verweerder heeft hieraan een andere conclusie verbonden.

2.17 De ruime beoordelingsmarge die verweerder toekomt bij de beoordeling van de vraag of een categoriaal beschermingsbeleid geïndiceerd is laat onverlet dat op verweerder bij het nemen van een beslissing over het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid een motiveringsplicht rust. Verweerders conclusie is, zoals ook is vermeld in WBV 2007/21, dat Noord-Irak relatief veilig is. Verweerder heeft deze conclusie en het niet geïndiceerd zijn van een categoriaal beschermingsbeleid niet nader gemotiveerd, waartoe, gelet op de door verzoeker overgelegde stukken, te weten de brief van Amnesty International d.d. 23 juli 2007 en de rapporten van de SFH, bezien in samenhang met het ambtsbericht van juni 2007, naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel aanleiding bestond. Zo is in de brief van Amnesty International vermeld dat naar aanleiding van bomaanslagen in mei 2007 de Secretaris Generaal van de verenigde Naties heeft opgemerkt dat de situatie in Noord-Irak niet meer stabiel te noemen is. Voorts is in die brief vermeld, zoals ook in het ambtsbericht van juni 2007 op pagina 83 weergegeven, dat de UNHCR gedwongen terugkeer naar Irak ontraadt en staten oproept om personen afkomstig uit KRG-gebieden verblijf toe te staan op humanitaire gronden. Ook hetgeen in de brief van Amnesty International is vermeld over de vraag of de veiligheidsorganisaties in Noord-Irak bescherming (kunnen) bieden roept vragen op die verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de motivering dient te betrekken. Amnesty International wijst erop dat in het hele ambtsbericht van juni 2007, anders dan in het ambtsbericht van 2006, niet meer wordt gerept over relatief stabiele gebieden in Irak. Verder kan de voorzieningenrechter verweerders opmerking ter zitting dat het rapport van de SFH van mei 2007 moet zijn meegenomen in het ambtsbericht niet volgen, omdat dit stuk in het ambtsbericht niet is vermeld bij de geraadpleegde stukken.

2.18 Gelet op hetgeen in 2.16 is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.

Nogmaals ten aanzien van de voorlopige voorziening

2.19 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep

2.20 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

ten aanzien van het beroep:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen;

ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. ter Brugge, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2007, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Bressers als griffier.

de griffier

de rechter

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen voor wat betreft de gegrondverklaring van het beroep binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.

Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, Wet op de Raad van State geen hoger beroep open.

Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.