Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:16302 BB2856, AWB 06/30937, 06/30941

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:16302 BB2856, AWB 06/30937, 06/30941

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 augustus 2007
Datum publicatie
5 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2856
Zaaknummer
AWB 06/30937, 06/30941
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2023], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2023] art. 16, Vreemdelingenbesluit 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024], Vreemdelingenbesluit 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.30

Inhoudsindicatie

Notitie “Wijziging toelatingscriteria migranten als ondernemer” van de minister van Economische Zaken / standstill-bepaling Aanvullend Protocol Associatieovereenkomst EEG-Turkije

De minister van Economische Zaken heeft de rechtbank desgevraagd toegelicht dat zijn notitie “Wijziging toelatingscriteria migranten als ondernemer” van 1 mei 2006 inderdaad nieuwe toelatingscriteria beschrijft, die bestemd zullen zijn voor alle vreemdelingen die in Nederland als zelfstandige een beroep willen uitoefenen of een bedrijf willen starten. De notitie zal moeten leiden tot de zogenaamde Zelfstandigenregeling en aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000. De minister heeft echter voorts aangegeven dat de Zelfstandigenregeling nog niet in de Staatscourant is gepubliceerd. Verweerder heeft evenmin een besluit tot wijziging van het beleid, neergelegd in B5/7.7 en B5/7.8 Vc, bekend gemaakt. De Tweede Kamer is hiervan op de hoogte gebracht. Daarmee is het nieuwe systeem voor de beoordeling of met de bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend nog niet in werking getreden en kan de notitie van de minister van Economische Zaken van 1 mei 2006 niet anders worden opgevat dan een beleidsvoornemen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte het ten tijde van het bestreden besluit geldende beleid, neergelegd in B5/7.7 en B5/7.8 Vc, heeft toegepast. Er is daarom evenmin grond voor het oordeel dat verweerder er niet van heeft kunnen afzien de aanvraag van eiser voor te leggen voor advies aan de minister van Economische Zaken. Dat de inwerkingtreding van het nieuwe beleid is uitgesteld om organisatorische redenen en daarom niet voor risico van eiser behoort te komen, zoals eisers hebben aangevoerd, kan daaraan niet af doen. Verweerder is niet gehouden beleidsvoornemens reeds voor inwerkingtreding van een te verwachten beleidswijziging toe te passen. Er is daarnaast geen grond voor het oordeel dat het huidige toelatingsbeleid voor arbeid als zelfstandige, waarbij bedrijfsactiviteiten zijn aangewezen waarvoor wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk economisch belang wordt gediend, op dit punt in strijd is met de standstill-bepaling van het Aanvullende Protocol van de Associatie-overeenkomst EEG-Turkije.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer:

AWB 06 / 30937

AWB 06 / 30941

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 augustus 2007

in de zaak van:

[Eiser],

geboren op [geboortedatum] 1967, van Turkse nationaliteit,

eiser, en

[Eiseres],

geboren op [geboortedatum] 1973, van Turkse nationaliteit,

eiseres,

mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen:

[kind 1], geboren op [geboortedatum] 1994,

[kind 2], geboren op [geboortedatum] 1998,

[kind 3], geboren op [geboortedatum] 2002,

allen van Turkse nationaliteit,

gemachtigde: mr. V. Küçükerbil, advocaat te 's-Gravenhage,

tegen:

de staatssecretaris van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te

’s-Gravenhage.

1. Procesverloop

1.1 Eiser heeft op 18 november 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel arbeid als zelfstandige. Eiseres heeft op diezelfde datum een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel verblijf bij echtgenoot. Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 27 januari 2005 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 17 februari 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij afzonderlijke besluiten van 26 augustus 2005 ongegrond verklaard. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft verweerder de besluiten van 26 augustus 2005 ingetrokken. Bij afzonderlijke besluiten van 24 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

1.2 Eisers hebben tegen de besluiten van 24 mei 2006 op 26 juni 2006 beroep ingesteld. Zij hebben op diezelfde datum gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij uitspraak van 2 februari 2007 (AWB 06/30940 en 06/30942) verweerder verboden eisers uit Nederland te (doen) verwijderen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.

1.3 Verweerder heeft verwezen naar zijn verweerschrift van 15 december 2006, ingediend naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening.

1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 april 2007. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

1.5 De rechtbank heeft het onderzoek op 2 mei 2007 heropend. Bij brief van 31 mei 2007 heeft de rechtbank vragen gesteld aan de minister van Economische Zaken. De minister heeft bij brief van 9 juli 2007 deze vragen beantwoord. Verweerder heeft bij brief van 26 juli 2007 op de antwoorden van de minister van Economische Zaken gereageerd. Eisers hebben bij brief van 10 augustus 2007 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens met instemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1 In beroep toetst de rechtbank de bestreden besluiten aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.

2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

2.3 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend.

2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B5/7.7 Vc (voorheen genummerd: B5/9 Vc) is bepaald dat met de bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang moet worden gediend. Om te beoordelen of wordt voldaan aan die voorwaarde vraagt verweerder advies aan de minister van Economische Zaken, met uitzondering van de bedrijfsactiviteiten onder B5/7.8 Vc en verder genoemd (circulaire van de minister van Economische Zaken van 4 november 1992, DMO/DCM/AM92081647).

In B5/7.8.3 en B5/7.8.4 Vc (voorheen genummerd: B5/9.1.4 en B5/9.1.5 Vc) is bepaald dat met bedrijfsactiviteiten van (onder meer) grillrooms, koffie- en eethuizen en Turkse en Marokkaanse bakkerijen en winkels in deegspecialiteiten geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Deze aanvragen hoeven derhalve niet voor advies aan de minister van Economische Zaken te worden voorgelegd.

2.5 Niet in geschil is dat eiser mede-eigenaar is van Restaurant UC Kardesler en Cafetaria Hollands Spoor en dat zijn bedrijfsactiviteiten bestaan uit een grillroom, een cafetaria en een Turkse bakkerij.

2.6 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het beleid, neergelegd in B5/7.8 Vc, omdat met de bedrijfsactiviteiten van eiser geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend en voorts omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.

Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen wegens het ontbreken van een mvv en omdat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van haar echtgenoot bij wie zij verblijf beoogt, is afgewezen.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.7 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte het beleid heeft toegepast zoals neergelegd in B5/7.8 Vc, inhoudend dat voor de bedrijfsactiviteiten waarvoor eiser verblijf beoogt, wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend zonder dat daartoe advies hoeft te worden gevraagd aan de minister van Economische Zaken. Eisers hebben daartoe verwezen naar de brief van de minister van Economische Zaken aan de Voorzitter van de Staten-Generaal van 1 mei 2006 (Kamerstuk 2005-2006, 29696, nr. 3) waarbij de minister de notitie “Wijzigingen toelatingscriteria migranten als zelfstandig ondernemer” openbaar heeft gemaakt. Op grond hiervan moet volgens eisers worden geconcludeerd dat de minister van Economische Zaken met ingang van de datum van de brief niet langer specifieke bedrijfsactiviteiten uitsluit van het wezenlijk Nederlands economisch belang, maar elke bedrijfsactiviteit individueel zal beoordelen volgens in de notitie neergelegde nieuwe criteria.

2.8 Verweerder heeft ter zitting daartegen ingebracht dat de notitie van de minister van Economische Zaken niet heeft geleid tot aanpassing van het beleid in de Vreemdelingencirculaire voor zover daarin bedrijfsactiviteiten zijn aangewezen waarvoor geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt aangenomen. Dit beleid is thans en was ten tijde van het bestreden besluit daarom van toepassing op de aanvraag van eiser.

2.9 De minister van Economische Zaken heeft de rechtbank desgevraagd toegelicht dat zijn notitie van 1 mei 2006 inderdaad nieuwe toelatingscriteria beschrijft, die bestemd zullen zijn voor alle vreemdelingen die in Nederland als zelfstandige een beroep willen uitoefenen of een bedrijf willen starten. Deze nieuwe aanpak past volgens de minister in het beleid dat wordt gevoerd in het kader van kennismigranten waarbij de nadruk ligt op de meerwaarde in hoogwaardige kennis die de migrant inbrengt. Daartoe zal elke individuele zaak langs de lat van een nieuw puntensysteem worden gelegd. De verwachting is dat de te behalen scores op de diverse onderdelen van het puntensysteem (waaronder opleiding, ervaring en innovatie) zullen resulteren in een zodanige selectie van de aanvragen dat alleen die bedrijfsactiviteiten worden toegelaten die door hun hoge kennisniveau, innovatie en gedegen onderbouwing van de plannen een wezenlijke bijdrage leveren aan het Nederlands economisch belang, ongeacht de sector waartoe de bedrijfsactiviteit behoort. De notitie zal moeten leiden tot de zogenaamde Zelfstandigenregeling en aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000.

2.10 De minister heeft echter voorts aangegeven dat de Zelfstandigenregeling nog niet in de Staatscourant is gepubliceerd. Verweerder heeft evenmin een besluit tot wijziging van het beleid, neergelegd in B5/7.7 en B5/7.8 Vc bekend gemaakt. De Tweede Kamer is hiervan op de hoogte gebracht. Daarmee is het nieuwe systeem voor de beoordeling of met de bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend nog niet in werking getreden en kan de notitie van de minister van Economische Zaken van 1 mei 2006 niet anders worden opgevat dan een beleidsvoornemen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte het ten tijde van het bestreden besluit geldende beleid, neergelegd in B5/7.7 en B5/7.8 Vc, heeft toegepast. Er is daarom evenmin grond voor het oordeel dat verweerder er niet van heeft kunnen afzien de aanvraag van eiser voor te leggen voor advies aan de minister van Economische Zaken. Dat de inwerkingtreding van het nieuwe beleid is uitgesteld om organisatorische redenen en daarom niet voor risico van eiser behoort te komen, zoals eisers hebben aangevoerd, kan daaraan niet af doen. Verweerder is niet gehouden beleidsvoornemens reeds voor inwerkingtreding van een te verwachten beleidswijziging toe te passen.

2.11 Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat het categoriaal uitsluiten van de bedrijfsactiviteiten waarvoor eiser verblijf beoogt in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (Aanvullend Protocol), omdat het gaat om een nieuwe beperking sinds de inwerkingtreding van de standstill-bepaling op 1 januari 1973. Ingevolge artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol voeren de Overeenkomstsluitende Partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.

2.12 Zoals ook volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2004 (200307900/1, LJN AO8112, JV 2004/189) en 20 mei 2005 (200410256/1, LJN AT6747, JV 2005/261) werd reeds op 1 januari 1973 de eis gesteld van een wezenlijk Nederlands belang zoals thans in artikel 3.30, eerste lid, Vb en werd dat belang slechts aanwezig geacht indien de vreemdeling met de door hem beoogde bedrijfsactiviteit een positieve bijdrage leverde aan de Nederlandse economie. Het beleid, neergelegd in B5/7.7 Vc, waaronder de vermelding van bedrijfsactiviteiten waarvoor wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend, geeft geen grond voor het oordeel dat bij de beoordeling of met de aanwezigheid van een vreemdeling die hier te lande arbeid als zelfstandige wil verrichten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, thans strengere voorwaarden worden gesteld dan op 1 januari 1973 gebeurde. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het huidige toelatingsbeleid voor arbeid als zelfstandige op dit punt in strijd is met de standstill-bepaling.

2.13 Hetgeen eisers hebben aangevoerd biedt geen grond voor een ander oordeel. Dat de bedrijfsactiviteiten waarvoor eiser verblijf beoogt op 1 januari 1973 nog niet categorisch werden aangewezen als bedrijfsactiviteiten waarvoor wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend, brengt niet zonder meer mee dat thans sprake is van een nieuwe beperking van de toelatingsvoorwaarden. De toepassing van het criterium dat sprake moet zijn van een wezenlijk Nederlands economisch belang is immers per definitie afhankelijk van de Nederlandse economische situatie in een bepaalde tijdsperiode. Ook overigens hebben eisers geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet voor de bedrijfsactiviteiten van eiser het beleiduitgangspunt heeft kunnen hanteren dat daarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend.

2.14 Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de bedrijfsactiviteiten van eiser geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat daarom niet wordt voldaan aan het vereiste in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

2.15 Verweerder heeft de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw tevens afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Nu gelet op het voorgaande er geen grond is voor het oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de afwijzingsgrond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw en deze afwijzingsgrond het bestreden besluit zelfstandig kan dragen, behoeft hetgeen eisers hebben aangevoerd tegen de afwijzing op grond van het mvv-vereiste, geen bespreking.

2.16 Er is daarnaast geen grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft genomen door de aanvraag in eerste instantie alleen af te wijzen op grond van het mvv-vereiste en vervolgens na intrekking van het besluit op bezwaar in het thans bestreden besluit tevens de aanvraag af te wijzen op inhoudelijke gronden. Indien verweerder in de loop van de procedure tot de conclusie komt dat de afwijzing van de aanvraag op grond van het mvv-vereiste mogelijk geen stand houdt, is er geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat verweerder het besluit intrekt en een nieuw besluit neemt waarin de aanvraag ook op andere grond wordt afgewezen. Evenmin is gebleken dat eisers door deze handelwijze in dit geval onevenredig in hun procesbelang zijn geschaad.

2.17 Nu het bestreden besluit ten aanzien van eiser in beroep stand zal houden, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres en haar minderjarige kinderen ten onrechte heeft afgewezen, nu de beroepsgronden tegen het besluit ten aanzien van eiseres afhankelijk zijn van de gronden tegen het besluit ten aanzien van eiser.

2.18 De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.

2.19 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, voorzitter, en mr. J.P. Smit en mr. R.H.G. Odink, leden van de meervoudige kamer en op 27 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit, griffier.

Afschrift verzonden op:

Coll:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.