Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-05-2006, AX4370, AWB 06/17418

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-05-2006, AX4370, AWB 06/17418

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 mei 2006
Datum publicatie
1 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AX4370
Zaaknummer
AWB 06/17418

Inhoudsindicatie

Vrijheidsbeperkende maatregel / artikel 54 en 56 Vw 2000 / meewerken aan terugkeer.

Aan de vreemdeling is op 23 maart 2006 een maatregel opgelegd op grond van artikel 54 en 56 Vw 2000. Daarbij is de vreemdeling opgedragen zich met ingang van 19 mei 2006 op te houden in de gemeente Vlagtwedde en zich eenmaal per dag te melden bij de vreemdelingenpolitie op het uitzetcentrum aldaar. De vreemdeling heeft in beroep gesteld dat de maatregel ontijdig is opgelegd, nu niet op voorhand kan worden gesteld dat hij onvoldoende meewerkt aan zijn terugkeer. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom reeds op 23 maart 2006 op voorhand al duidelijk was dat eiser de daaropvolgende acht weken onvoldoende zou meewerken aan zijn terugkeer. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder de maatregel direct na afloop van het eerste verstrekgesprek heeft opgelegd, terwijl verweerder geen concrete redenen heeft aangedragen op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel dient te komen dat een dergelijke maatregel reeds aanstonds is geïndiceerd. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat eiser in het geheel geen activiteiten heeft verricht. Voor eiser is een tweede vertrekgesprek gepland op 27 april 2006. Hoewel de rechtbank het niet ondenkbaar acht dat de maatregel onder omstandigheden reeds voor het verstrijken van de acht weken kan worden opgelegd, is de rechtbank, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat op moment van opleggen van de maatregel op 23 maart 2006 niet aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer

Zaaknummer: Awb 06/17418

Uitspraak op het beroep tegen de maatregel op grond van artikel 54 en 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:

[vreemdeling],

geboren op [geboortedatum],

van Eritreese nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer],

eiser,

gemachtigde: mr. M.M. Volwerk, advocaat te Rotterdam.

1. Ontstaan en loop van het geschil

1.1. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft bij beschikking van 23 maart 2006 aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 56 Vw 2000 opgelegd. Daarbij is hem opgedragen zich met ingang van 19 mei 2006 op te houden in de gemeente Vlagtwedde, dan wel in de gemeente Vught. Tevens is eiser een maatregel van toezicht in de zin van artikel 54 Vw 2000 opgelegd, in die zin dat hij zich éénmaal per dag dient te melden bij de vreemdelingenpolitie op het uitzetcentrum aldaar.

1.2. Hiertegen heeft eiser op 7 april 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.

1.4. Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 21 april 2006. Aldaar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.M.I. Eleveld, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. D.A. Riezebos.

2. Rechtsoverwegingen

2.1. In dit geding dient beoordeeld te worden of de bestreden beschikking toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.

2.2. Ingevolge artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 kan door verweerder, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.

2.3. Ingevolge artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid Vw 2000, bestaan uit:

a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of

b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.

2.4. Doel van de maatregel is, blijkens het door verweerder in hoofdstuk A5/5.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) gevoerde beleid, de overheid in staat te stellen vreemdelingen die niet dan wel niet langer rechtmatig in Nederland verblijven uit te zetten.

2.5. Ingevolge artikel 54, tweede lid, Vw 2000 kan verweerder, in gevallen waarin hij zulks in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen.

2.6. Verweerder heeft aan eiser de maatregel ex artikel 54 en 56 Vw 2000 opgelegd omdat het belang van de openbare orde zulks vordert. Daarbij is volgens verweerder van belang dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten.

2.7. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat, nu hij verplicht is in de gemeente Vlagtwedde, dan wel in de gemeente Vugt te verblijven en zich tevens eenmaal daags dient te melden, aan hem feitelijk een maatregel is opgelegd, als bedoeld in artikel 57 Vw 2000. Verweerder heeft artikel 54 en 56 Vw 2000 derhalve gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verleend. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn stelling verwezen naar een drietal uitspraken van 15 september 2005, 6 maart 2006 en van 29 december 2005 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch. Daarnaast is eiser van mening dat het besluit onvoldoende bepaald is, nu zowel naar de gemeente Vlagtwedde als naar de gemeente Vught wordt verwezen. Tenslotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het besluit ontijdig is genomen nu eiser op 27 april 2006 nog is uitgenodigd voor een vervolggesprek. Er kan niet geconcludeerd worden dat eiser niet, dan wel onvoldoende meewerkt. Eiser wil wel contact op nemen met familie, maar dit is niet mogelijk omdat zijn ouders zijn overleden. Wel heeft hij zijn oude school schriftelijk benaderd.

2.8. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat artikel 57 Vw 2000 niet van toepassing is, nu dit artikel ziet op vreemdelingen welke een procedure op grond van artikel 28 Vw 2000 hebben doorlopen. Bij eiser is dit niet het geval, nu er tevens sprake is geweest van een reguliere procedure. De maatregel is bedoeld om eiser extra inspanningen te laten verrichten om documenten te verkrijgen. Verweerder heeft een inschatting gemaakt ten aanzien van de mate waarin eiser meewerkt en mee zal gaan werken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser weliswaar stelt dat hij alle medewerking wil verlenen, doch zijn pogingen daartoe tot niets leiden. Daarbij komt dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht. De maatregel is dan ook terecht op grond van artikel 54 en 65 Vw 2000 opgelegd.

2.9. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de maatregel niet reeds onrechtmatig is omdat deze feitelijk een uitwerking als bedoeld in artikel 57 Vw 2000 zou hebben. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 september 2005 en 6 maart 2006, niet zien op gelijke gevallen als onderhavige zaak en reeds daarom kan het beroep van eiser, onder verwijzing naar deze uitspraken, niet slagen. Immers, de rechtbank s’-Hertogenbosch heeft in voornoemde uitspraken weliswaar geoordeeld dat het opleggen van de maatregelen van toezicht van artikel 54 en 56 Vw 2000 onrechtmatig is, omdat deze combinatie tot gevolg heeft dat de vreemdelingen zich moet ophouden in het Vertrekcentrum. Echter, in voornoemde zaken was aan de desbetreffende vreemdeling een tweemaal daagse meldplicht opgelegd. In onderhavige zaak is eiser, overeenkomstig het gestelde in artikel 54, tweede lid, Vw 2000, een individuele verplichting opgelegd zich eenmaal per dag te melden bij de vreemdelingenpolitie op het Vertrekcentrum. In de door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 december 2005 is aan eiser eveneens een verplichting opgelegd om zich eenmaal per dag te melden. De rechtbank echter anders dan deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van oordeel dat verweerder met dit besluit, artikel 54 en 56 Vw 2000 niet heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bestemd. De rechtbank acht het besluit dan ook niet in strijd met artikel 3:3 Awb.

2.10. Het feit dat in de maatregel staat opgenomen dat eiser met ingang van 19 mei 2006 verplicht wordt te verblijven in de gemeente Vlagtwedde, dan wel in de gemeente Vught, maakt, naar het oordeel van de rechtbank, het besluit niet onvoldoende bepaald. Blijkbaar heeft eiser een keus waar hij wil verblijven en waar hij zich moet melden, in Vlagtwedde of in Vught.

2.11. Ten aanzien van het door eiser gestelde, dat de maatregel ontijdig is opgelegd, nu niet op voorhand kan worden gesteld dat hij onvoldoende meewerkt aan zijn terugkeer, oordeelt de rechtbank als volgt. In het kader van het project Terugkeer heeft een vreemdeling een gemaximeerde termijn om zelf zijn vertrek te regelen. Uit het rapport van het vertrekgesprek van eiser van 23 maart 2006 blijkt dat deze termijn voor eiser acht weken bedraagt. Voorafgaand aan dat gesprek heeft eiser op 1 maart 2006 een terugkeergesprek gehad, waarbij de ambtenaar aan het eind van het gesprek constateert dat eiser weigert mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten om terug te kunnen keren naar het land van herkomst. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat een maatregel kan worden opgelegd indien het traject niet leidt tot vertrek van de vreemdeling. Vervolgens wordt per individueel geval bekeken welke maatregel mogelijk en geïndiceerd is. In het geval van eiser is verweerder reeds op 23 maart 2006 tot de conclusie gekomen, dat de maatregel op grond van artikel 54 en 56 Vw 2000 geïndiceerd is, nu eiser onvoldoende meewerkt aan het verkrijgen van documenten. Verweerder komt hiertoe omdat eiser geen contact heeft opgenomen met zijn familie om zo documenten te verkrijgen en weliswaar de ambassade van Ethiopie en Eritrea heeft bezocht, doch dit niet heeft geleid tot afgifte van documenten. Daarnaast heeft eiser zich niet gehouden aan zijn vertrekplicht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom reeds op 23 maart 2006, op voorhand al duidelijk was dat eiser de daaropvolgende acht weken onvoldoende zou meewerken aan zijn terugkeer. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder de maatregel direct na afloop van het eerste verstrekgesprek heeft opgelegd, terwijl verweerder, ook ter zitting, geen concrete redenen heeft aangedragen op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel dient te komen dat een dergelijke maatregel, reeds aanstonds is geïndiceerd. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat eiser in het geheel geen activiteiten heeft verricht. Zo heeft eiser in het eerste vertrekgesprek van 23 maart 2006 aangegeven dat hij bij de ambassade van Eritrea is geweest. Tevens is hij bij het IOM geweest. Op aangeven van verweerder is eiser tevens naar de Ethiopische ambassade geweest. Daarnaast is een tweede vertrekgesprek gepland op 27 april 2006. Hoewel de rechtbank het niet ondenkbaar acht dat de maatregel onder omstandigheden reeds voor het verstrijken van de acht weken kan worden opgelegd, is de rechtbank, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat op moment van opleggen van de maatregel op 23 maart 2006 niet aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beschikking, waarbij in het belang van de openbare orde de vrijheid van beweging van eiser is beperkt en aan eiser een individuele meldplicht is opgelegd, derhalve toetsing in rechte niet doorstaan.

2.13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

2.14. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de beschikking van 23 maart 2006;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 644,- onder verwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen.

Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.J. Tinga als griffier op 10 mei 2006.

Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open (artikel 84, aanhef en onder a Vw 2000).

Afschrift verzonden: