Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2004, AQ6505, AWB 03/65553

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2004, AQ6505, AWB 03/65553

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 juli 2004
Datum publicatie
25 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ6505
Zaaknummer
AWB 03/65553

Inhoudsindicatie

Tibet / zorgvuldigheid onderzoek.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen blijk heeft gegeven van enig bronnenonderzoek naar de specifieke situatie van Tibetaanse monniken in Tibet. Bovendien heeft verweerder het ambtsbericht over China van 28 maart 2003 ten onrechte niet betrokken in de besluitvorming. Verweerder stelt dat in de bestreden beschikking weliswaar niet expliciet is verwezen naar algemene bronnen, maar dat de informatie uit deze bronnen wel in de bestreden beschikking meegenomen is. Aangezien de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas door verweerder niet is bestreden en zijn asielrelaas past in hetgeen uit algemene bronnen bekend is over de situatie in Tibet, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank kenbaar moeten toetsen aan deze algemene bronnen, meer in het bijzonder aan het ambtsbericht waarin de specifieke situatie van Tibetaanse monniken in Tibet is verwoord. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en onvoldoende gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat eiser in Tibet gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging dan wel bij uitzetting naar Tibet geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling waartegen artikel 3 EVRM beoogt te beschermen. Beroep gegrond.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Nevenzittingsplaats Arnhem

Vreemdelingenkamer

Registratienummer: Awb 03/65553

Datum uitspraak: 12 juli 2004

Uitspraak

ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

in de zaak van

A,

geboren op [...] 1965,

van Chinese nationaliteit,

eiser,

gemachtigde mr. E.C. Sluiter,

tegen

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. L.M. Strijbos,

ambtenaar in dienst van de IND.

Het procesverloop

Bij besluit van 20 november 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 25 november 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.

Op 17 december 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.

Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 juni 2004. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Peeters.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

2. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.

3. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Tibet. Eisers vader werd in het verleden verdacht van spionage, hetgeen het gezin in de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten heeft geplaatst. Eiser is zanger en in 1993 is hij van de muziekschool gestuurd omdat hij weigerde liederen te zingen over de eenheid van China en Tibet. Eiser is toen monnik geworden. Van de zijde van de Chinese autoriteiten heeft eiser eerst in 1996 problemen ondervonden nadat hij op een Chinees festival ter ere van het leger over de Dalai Lama had gezongen. Eiser is opgepakt, verhoord en gemarteld en heeft hiervoor ruim een jaar vastgezeten. Voor zijn vrijlating heeft eiser een verklaring moeten ondertekenen en er werd hem een zangverbod opgelegd.

In december 1999 heeft eiser met drie andere monniken gedemonstreerd voor de vrijheid van Tibet en hebben zij de muren van het politiebureau in B beklad met leuzen. Nadat Chinese militairen een (handschriften)onderzoek waren gestart naar de daders, zijn twee monniken opgepakt nadat hun handschrift was herkend. Eiser heeft samen met de andere monnik die betrokken was bij het bekladden van de muren, C, kunnen vluchten. Zij zijn, nadat zij bij eisers broer hebben gelogeerd en van daaruit gevlucht zijn voor de politie, uiteindelijk in het [...]klooster terechtgekomen, alwaar zij zijn ondergedoken. Op 1 augustus 2001 heeft eiser deelgenomen aan een demonstratie tegen het erkennen van de valse Panchen Lama en voor de Dalai Lama. De Chinese militairen hebben veel deelnemers opgepakt; eiser is samen met C en nog twee andere monniken gevlucht. C en eiser vervolgden hun vlucht naar Nepal en tijdens deze vlucht is C door de Chinese militairen doodgeschoten. Eiser is via Nepal naar Nederland gevlucht. Voorts is nog van belang dat eiser ook in Nederland uiting heeft gegeven aan zijn pro-Tibetaanse opvatting door in het openbaar als zanger op te treden.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. Aangezien er nimmer is gebleken van specifieke negatieve aandacht voor eiser als gevolg van de verdenkingen jegens zijn vader, is het niet aannemelijk dat eiser vanwege deze verdenkingen bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal staan. Het is evenmin aannemelijk dat eiser vanwege zijn weigering in 1993 om pro-Chinese liederen te zingen bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal staan. Eiser heeft immers naar aanleiding hiervan, afgezien van de omstandigheid dat hij van school is gestuurd, geen problemen met de Chinese autoriteiten ondervonden. Voor het zingen van pro-Tibetaanse liederen op een Chinees festival in 1996 heeft eiser reeds een straf uitgezeten en verder is niet gebleken van enige negatieve belangstelling hieromtrent. De gebeurtenissen tussen 1993 en 1996 zijn voor eiser geen aanleiding geweest om zijn land van herkomst te verlaten en tussen 1996 en 1999 heeft eiser zonder noemenswaardige problemen in zijn land van herkomst verbleven.

Het is verder niet aannemelijk dat eiser door middel van een handtekeningenonderzoek, dat door de Chinese autoriteiten is verricht, zou zijn herkend als dader van het bekladden van de muren van het politiebureau. Verweerder acht daartoe onder andere van belang dat eiser slechts van horen zeggen heeft dat twee van zijn collega’s naar aanleiding van dit onderzoek zijn gearresteerd. Eiser heeft vervolgens op basis van zijn eigen vermoedens geconcludeerd dat de aanwezigheid van politieagenten in het dorp van zijn broer, waar hij logeerde, in de nacht van 19 op 20 december 1999 iets te maken had met de verdenkingen van de autoriteiten jegens hem. Bovendien is in de periode van eisers verblijf in Lhasa tussen december 1999 en augustus 2001 niet gebleken van enige negatieve belangstelling van de autoriteiten voor eiser. Dat er een arrestatiebevel voor eiser zou zijn uitgevaardigd en dat eisers broer in zijn plaats zou zijn gearresteerd, is enkel gebaseerd op informatie van derden. Bovendien is het niet aannemelijk dat als er daadwerkelijk een arrestatiebevel uitgegaan is, eiser bijna twee jaar probleemloos in Lhasa heeft kunnen verblijven. Het is voorts niet aannemelijk dat eiser vanwege het bijwonen van een demonstratie op 1 augustus 1999 in de specifieke belangstelling zou staan. Er waren immers honderden mensen tijdens de demonstratie aanwezig en eiser is al tijdens deze demonstratie weggevlucht. Bovendien nam eiser slechts passief deel aan de demonstratie. Dat de autoriteiten eiser aan de hand van tijdens de demonstratie gemaakte videobeelden zouden hebben erkend, is slechts op vermoedens gebaseerd. Eiser concludeert uit de sirenes die nabij het klooster te horen waren, dat hij door de autoriteiten wordt gezocht. Er is echter niet gebleken van enig verband. Evenmin is gebleken van een verband tussen de gebeurtenissen tijdens de reis naar Nepal, waarbij C door de autoriteiten is doodgeschoten en de gebeurtenissen op 1 augustus 2001 in Lhasa.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle aspecten van het asielrelaas, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, zijn beoordeeld.

Eisers vrees dat hij naar aanleiding van openbare optredens in Nederland in de negatieve belangstelling van de Chinese autoriteiten is komen te staan, is enkel gebaseerd op vermoedens zodat hieraan geen waarde kan worden gehecht. Eiser heeft deze vermoedens immers niet aannemelijk gemaakt.

Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, sub c, van de Vw 2000.

5. Eiser stelt zich onder andere op het standpunt dat verweerder alle aspecten van eisers asielrelaas afzonderlijk heeft beoordeeld en dat verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven de cumulatie van omstandigheden in acht te hebben genomen, bezien tegen de achtergrondsituatie van Tibet. Eiser is van mening dat verweerder geheel voorbij lijkt te gaan aan de omstandigheid dat eiser een boeddhistische monnik is en door de politiek van de Chinese autoriteiten zodanig ernstig is beperkt in zijn godsdienstvrijheid, dat hij in de jaren voorafgaand aan zijn vertrek niet langer openlijk uiting kon geven aan zijn religieuze overtuiging en niet langer als monnik aan het kloosterleven kon deelnemen. Eiser refereert daarbij aan algemene informatie over Tibet afkomstig van onder andere Amnesty International, het UK Home Office en het US Departement of State en meent voorts dat de enkele algemene verwijzing van verweerder naar “de politieke en mensenrechtensituatie in China” geen blijk geeft van bronnenonderzoek naar de specifieke situatie in Tibet, zoals is omschreven in bijvoorbeeld het Algemeen Ambtsbericht China van de het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 maart 2003 (kenmerk DPV/AM-784116).

6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet betwist. Derhalve zal de rechtbank toetsen of verweerder op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het asielrelaas niet zwaarwegend genoeg is.

7. De rechtbank constateert dat uit voornoemd ambtsbericht over de situatie in China, meer in het bijzonder over de specifieke situatie in Tibet, blijkt dat de Chinese autoriteiten strikte controles handhaven op alle religieuze activiteiten en op de gang van zaken in tempels en kloosters. Het komt voor dat religieuze activiteiten, zoals festivals, door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of onafhankelijkheidsstreven. Hiertegen worden dan maatregelen genomen. Geregeld worden er door de overheid activiteiten verboden. Ook worden kloosters gesloten, worden monniken en nonnen opgepakt die beschuldigd worden van politieke gedragingen en tevens houdt de Chinese overheid lijsten bij van monniken en nonnen en controleert hun aantal.

Tevens blijkt uit het ambtsbericht dat iedere politieke activiteit in Tibet door de Chinese regering wordt onderdrukt, pro-onafhankelijkheidsactivisten vaak worden opgepakt en het streven naar autonomie voor Tibet van de Dalai Lama wordt door China geïnterpreteerd als een onafhankelijkheidsstrijd.

Eveneens is in het ambtsbericht vermeld dat de meeste gevangenen binnen Tibet die vastzitten wegens separatisme worden opgesloten in de Drapchi gevangenis in Lhasa, welk detentiecentrum een notoir slechte reputatie heeft met betrekking tot de behandeling van gevangenen. Ook in andere gevangenissen zou foltering een veel voorkomende praktijk zijn, aldus het ambtsbericht.

De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking, alsmede in het voornemen, geen blijk heeft gegeven van enig bronnenonderzoek naar de specifieke situatie van Tibetaanse monniken in Tibet en genoemd ambtsbericht ten onrechte niet heeft betrokken in de besluitvorming. Ter zitting stelt verweerder dat in de bestreden beschikking weliswaar niet expliciet is verwezen naar algemene bronnen, doch dat de informatie uit deze bronnen door verweerder wel in de bestreden beschikking meegenomen is. Aangezien de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas door verweerder niet is bestreden en zijn asielrelaas past in hetgeen uit algemene bronnen bekend is over de situatie in Tibet, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank kenbaar moeten toetsen aan deze algemene bronnen, meer in het bijzonder aan hetgeen in voornoemd ambtsbericht over de specifieke situatie in Tibet is verwoord.

Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en onvoldoende gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat eiser in Tibet gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging dan wel bij uitzetting naar Tibet geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling waartegen artikel 3 EVRM beoogt te beschermen.

8. Het beroep is derhalve gegrond wegens strijd met de zorgvuldigheid en schending van het motiveringsvereiste (artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen verweerder verder heeft overwogen en wat daar zijdens eiser tegen in is gebracht, behoeft, nu niet is gebleken dat eiser daar procesbelang bij heeft, derhalve geen verdere bespreking.

9. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

De beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het besluit van 20 november 2003 geheel;

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2004 in tegenwoordigheid van mr. P.G.A. Jansen als griffier.

de griffier? de rechter

w.g. Jansen w.g. Ackermans-Wijn

Voor eensluidend afschrift,

de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,

nevenzittingsplaats Arnhem,

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).

Verzonden: 13 juli 2004