Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-02-2004, AQ1719, AWB 04/5865 e.v.

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-02-2004, AQ1719, AWB 04/5865 e.v.

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 februari 2004
Datum publicatie
13 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ1719
Zaaknummer
AWB 04/5865 e.v.

Inhoudsindicatie

Herhaalde aanvraag / nova / categoriaal beschermingsbeleid.

De minister heeft de aanvraag van een Afghaanse familie, Sikhs, afgewezen met een verwijzing naar een eerder genomen afwijzend besluit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gesteld. De vraag is of op voorhand kan worden uitgesloten dat de aan de herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde documenten over de algemene positie van Sikhs in Afghanistan kunnen afdoen aan het eerdere in rechte onaantastbare besluit voorzover een vergunning op de d-grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 is geweigerd. De rechtbank constateert dat de documenten relevant zijn voor een beoordeling op de d-grond en dat bij het eerdere besluit niet expliciet de positie van Sikhs bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, Awb en heeft de aanvragen ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. Beroep gegrond, afwijzing verzoek.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Nevenzittingsplaats Arnhem

Vreemdelingenkamer

Voorzieningenrechter

Registratienummers: AWB 04/5865 en AWB 04/5871 (verzoek)

AWB 04/5863 en AWB 04/5869 (beroep)

Datum uitspraak: 25 februari 2004

Uitspraak

ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

in de zaken van

A,

geboren op [...] 1971,

B,

geboren op [...] 1972,

beiden van Afghaanse nationaliteit,

verzoekers,

gemachtigde mr. R.I.R. Denz,

tegen

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. Y. Kalden,

ambtenaar in dienst van de IND.

Het procesverloop

Op 4 februari 2004 hebben verzoekers aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluiten van 7 februari 2004 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Deze besluiten zijn bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel.

Verzoekers hebben daartegen op 7 februari 2004 beroep ingesteld. Verzoekers is medegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mogen afwachten.

Bij verzoekschrift van 7 februari 2004 hebben verzoekers verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.

Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 februari 2004. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onder-zoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.

3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten — de motivering waarop deze besluiten berusten daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvragen in een aanmeldcentrum mochten worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvragen verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.

4. Op 8 oktober 2002 hebben verzoekers ook aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluiten van 11 oktober 2002 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Die besluiten staan na de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 februari 2003 in rechte vast. Onderhavige aanvragen zijn derhalve nieuwe aanvragen in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Verzoekers zijn dan ook gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

5. Verweerder heeft de aanvragen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluiten afgewezen, omdat hij van oordeel is dat verzoekers geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb hebben vermeld.

6. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bij hun aanvragen hebben vermeld. Daartoe hebben zij verwezen naar bijlagen 7 en 10 van het rapport van gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden, waaruit een verslechtering van de situatie van Sikhs in Afghanistan blijkt. Die informatie vindt bevestiging in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van november 2003.

7. Ter beoordeling staat of verzoekers aan onderhavige aanvragen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.

8. Verzoekers hebben meerdere documenten aan hun aanvragen ten grondslag gelegd. Verweerder heeft die documenten beginnende bij “2” genummerd en als bijlagen gevoegd bij het rapport van gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden. De voorzieningenrechter zal die nummering aanhouden.

9. Voor zover de documenten zijn gesteld in een andere taal dan het Engels, ongedateerd zijn, dan wel dateren van vóór 11 oktober 2002 kunnen zij gelet op het voorgaande niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat van de documenten die in een andere taal dan het Engels zijn gesteld geen vertaling is overgelegd. Reeds omdat zij zodoende niet kunnen worden gedateerd kunnen zij, gelet op rechtsoverweging 2.5 van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 oktober 2001, JV 2002/6, niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

10. De enkele omstandigheid dat de overige documenten (genummerd als 5, 6, 7, 7.2, 9, 10, 10.1, 11, 13, 16, 16.1, 16.2, 17, 19, 20, 20.1, 20.2, 20.3, 20.4, 20.5, 20.6, 20.7 en 20.8) in het Engels zijn gesteld vormt onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat zij niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat verweerder die documenten, gelet op de bestreden besluiten en het verhandelde ter zitting, inhoudelijk heeft beoordeeld op de aanwezigheid van zulke feiten en omstandigheden. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat de afwezigheid van een vertaling van de stukken in het Engels niet aan verzoekers wordt tegengeworpen. Ter verdere beoordeling staat derhalve of op voorhand uitgesloten is dat de inhoud van de overige documenten kan afdoen aan de eerdere besluiten en de overwegingen waarop die besluiten rusten.

11. Niet in geschil is dat de overige documenten, zoals hierboven aangeduid, geen informatie bevatten die op verzoekers persoonlijk betrekking heeft. De in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000, genoemde inwilligingsgronden zijn individueel bepaald. Daarom is op voorhand uitgesloten dat de inhoud van die documenten kan afdoen aan de eerdere besluiten en de overwegingen waarop zij rusten, voor zover die besluiten ertoe strekken een vergunning op die inwilliginsgronden te onthouden. Indien de asielrelazen van verzoekers en de motivering van de eerdere afwijzende besluiten worden bezien in het licht van de algemene informatie over Sikhs zoals die uit de overige documenten blijkt, bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel.

12. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat niet op voorhand uitgesloten is dat de inhoud van voornoemde documenten kan afdoen aan de eerdere besluiten tot het onthouden van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 en de overwegingen waarop dat onderdeel van de eerdere besluiten rust. Daartoe is het volgende redengevend.

13. De eerdere besluiten zijn ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 gemotiveerd met een beroep op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van 19 augustus 2002 en de brief van verweerder aan de tweede kamer van 9 september 2002. De rechter stelt vast dat het ambtsbericht noch de brief specifieke informatie bevat over de situatie van Sikhs in Afghanistan.

14. In document 7 spreekt de UNHCR haar bezorgdheid uit over de situatie van Sikhs in Afghanistan. In de tweede alinea van de brief staat: “We also articulate UNHCR’s considered opinion that as non-Muslim religious minorities in Afghanistan, Sikhs and Hindus are particularly susceptible to persecution in the sense of de 1951 convention.”

Document nummer 10 bevat informatie van een Afghaanse gemeen-schap in Engeland. In de derde alinea van de brief staat: “Three Sikh asylum seekers, who were forcibly returned by the UK, were forced to seek shelter in a Sikh Temple in Kabul, as they had nowhere to go. They were vulnerable as potential targets of persecution as distinct ethnic minority and the local authorities were unable to protect them.”

Uit document nummer 11 blijkt dat: “Afghanistan’s Hindus en Sikhs (...) say they continue to face prejudice and problems educating their children over a year after the collapse of the Islamic fundamentalist Taleban.”

Document nummer 20.8 maakt onderdeel uit van een brief van Human Rights Watch. Daarin staat: “(...) last week a grenade was thrown into a Sikh temple in Kabul. A prominent leader for the Sikh community in Kabul recently received anonymous threats on the telephone, telling him not to favour an secular government when he represents the community at the constitutional Loya jirga.”

Verzoekers hebben in beroep gewezen op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van november 2003. Op pagina 67 van dat ambtsbericht staat dat onder meer Sikhs, ook volgens de UNHCR, (mogelijk) het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen.

Op pagina 42 van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van april 2003 staat: ”Over de positie van Hindoes en Sikhs doen tegengestelde berichten de ronde. Zo meldden afgevaardigden van Hindoes en Sikhs naar de nood-Loya Jirga in juni 2002 dat zij niet langer onderdrukt werden en zich vrij voelden hun religie te praktiseren. (...) Daarentegen meldt het ‘Institute for War and Peace reporting’ dat Hindoes en Sikhs onder meer op scholen zouden worden gediscrimineerd.” Dit laatste bericht dateert van maart 2003.

15. De hierboven weergegeven passages uit de door verzoekers aan hun aanvragen ten grondslag gelegde documenten, in samenhang bezien met de hierboven weergegeven passages uit de ambtsberichten, leiden de rechter tot het oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de situatie van Sikhs in Afghanistan sedert 11 oktober 2002 zodanig is verslechterd dat die situatie aanleiding vormt voor het voeren van een beleid van categoriale bescherming van Afghaanse Sikhs. Het voorgaande laat onverlet dat de beslissing al dan niet een zodanig beleid te voeren tot de bevoegdheid van verweerder behoort.

16. Verweerder heeft derhalve ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb en heeft de aanvragen ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. Het beroep is dan ook gegrond. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verder bestaat aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.

17. Gelet op de beslissingen in beroep dient het verzoek te worden afgewezen.

18. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling, te weten: één punt voor het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en één punt voor het beroepschrift. Aangezien er van mag worden uitgegaan dat de gevraagde toevoegingen verleend zullen worden, dienen de vergoedingen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald te worden aan de griffier.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de besluiten van 7 februari 2004;

bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;

bepaalt dat verweerder verzoekers op doet nemen in een onderzoekscentrum en opvang doet verlenen gedurende de verdere behandeling van de aanvraagprocedure;

veroordeelt verweerder in de kosten van verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep ten bedrage van € 966,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats;

wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.E. Snijders en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2004 in tegenwoordigheid van mr. L.M. van den Berg als griffier.

de griffier? de voorzieningenrechter

w.g. van den Berg w.g. Snijders

Rechtsmiddel:

Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).

Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.

Voor eensluidend afschrift,

de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,

nevenzittingsplaats Arnhem,

Verzonden: 1 maart 2004