Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-02-2002, AD9731, AWB 01/27037

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-02-2002, AD9731, AWB 01/27037

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 februari 2002
Datum publicatie
1 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9731
Zaaknummer
AWB 01/27037
Relevante informatie
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] art. 3a

Inhoudsindicatie

Opvang / overplaatsing / bevoegdheid vreemdelingenrechter.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers zijn overgeplaatst naar een ander asielzoekerscentrum. De bevoegdheid tot plaatsing dan wel overplaatsing van asielzoekers is in artikel 7 Rva opgedragen aan het COA. Na overplaatsing worden de verstrekkingen van artikel 5, eerste lid, Rva, ingevolge artikel 7, tweede lid, Rva, in het andere centrum ontvangen. De opvangvoorzieningen worden niet stopgezet en de aanspraak op de voorzieningen blijft in volle omvang bestaan.

De overplaatsing op grond van artikel 7 Rva wordt onderscheiden van het geheel of gedeeltelijk onthouden van verstrekkingen op grond van artikel 6 Rva. Zowel blijkens de tekst van artikel 7 Rva, als de bedoeling van de regelgever, leidt de overplaatsing op grond van artikel 7 Rva niet tot beëindiging van de verstrekkingen op grond van de Rva.

Gelet hierop is artikel 3a Wet COA niet van toepassing op de bestreden beslissing, nu dat artikel ziet op besluiten of handelingen in het kader van het onthouden of beëindigen van verstrekkingen. Tegen een beslissing tot overplaatsing kan derhalve niet op grond van artikel 71 Vw 2000 beroep worden ingesteld bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage.

Aangezien verweerder geen bestuursorgaan, genoemd in artikel 8:7, eerste lid, Awb is, is ingevolge het tweede lid van dat artikel de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. De rechtbank ’s-Gravenhage kan derhalve, ook niet in de hoedanigheid van algemene bestuursrechter, bevoegd worden.

Aangezien de rechtbank niet bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, verklaart de voorzieningenrechter zich met toepassing van artikel 8:84, tweede lid, onder a, Awb, onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:84

van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr : AWB 01/27037 VRWET

Inzake : A en B, verzoekers,

gemachtigde, drs. F.W. King, rechtskundig adviseur te Leiden,

tegen : Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,

verweerder, gemachtigde mr. R. van Duffelen.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1. Verzoekers, geboren op respectievelijk [...] 1975 en [...] 1977, bezitten de Armeense nationaliteit. Bij schrijven van 9 mei 2001 heeft verweerder verzoekers meegedeeld dat zij met ingang van 9 mei 2001 worden overgeplaatst van AZC locatie, C, te D naar locatie „E“ te D. Tegen deze beslissing hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend.

2. Bij schrijven van 29 mei 2001 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoekers wederom opvang zal worden verleend in het AZC locatie C te D.

3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot afwijzing van de voorlopige voorziening.

4. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 januari 2002. Verzoekers en verweerder hebben zich daar doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

II. OVERWEGINGEN

1. Ingevolge het op 1 januari 2002 inwerking getreden artikel 2 van hoofdstuk 7 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Stb. 2001 584) wordt bij verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening de president aangeduid als de voorzieningenrechter.

Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet de vreemdelingenkamer van de rechtbank ’s Gravenhage bevoegd is van het geschil kennis te nemen, maar de algemene bestuursrechter. Verweerder voert daartoe aan dat, blijkens de memorie van toelichting op artikel 3a van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers (Wet Coa), deze bepaling uitsluitend beroep op de vreemdelingenrechter mogelijk maakt indien het besluit of de handeling het gevolg is van een beslissing op een asielaanvraag op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), anders gezegd, verband houdt met de van rechtswege intredende gevolgen van een (niet) inwilligende beschikking op de aanvraag. In het geval de verstrekkingen los van een besluit op de asielaanvraag geheel of gedeeltelijk worden onthouden of beëindigd, bij voorbeeld bij overtreding van huisregels, blijven de mogelijkheden van rechtsbescherming ongewijzigd. Aangezien de bestreden beslissing is gebaseerd op artikel 7 Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva) en op geen enkele wijze het gevolg is van een beslissing op grond van de Vw 2000, is de vreemdelingenrechter terzake niet bevoegd. Gelet hierop is de algemene bestuursrechter bevoegd. Nu verzoekers in D verblijven is – gelet op artikel 8:7, tweede lid, Awb - in dit geval de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevoegd van het verzoek kennis te nemen, aldus verweerder.

3. Verzoekers zijn van mening dat de vreemdelingenkamer van de rechtbank ’s Gravenhage bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Het betreft, aldus verzoekers, een geschil in het kader van de beëindiging van de opvang, zodat artikel 3a Wet Coa van toepassing is. Verzoekers verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de vreemdelingenkamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 2 augustus 2001 (JV 2001, 274).

4. Wettelijk kader.

Artikel 3a Wet Coa:

1. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.

2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 worden handelingen van het orgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn op die beschikking van toepassing.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 82 van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing.

Artikel 5, eerste lid, Rva:

1. De opvang in een opvangcentrum omvat in elk geval de volgende verstrekkingen:

a. onderdak;

b. een wekelijkse financiële toelage;

...

Artikel 6, eerste lid, onder d Rva:

De in artikel 5, eerste lid, bedoelde verstrekkingen kunnen geheel of gedeeltelijk aan een asielzoeker worden onthouden indien de asielzoeker:

…...

d. overlast bezorgt aan asielzoekers die in het zelfde centrum verblijven, aan

personen die werkzaam zijn in het centrum of aan omwonenden.

Artikel 7 Rva:

1. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers bepaalt in welk centrum een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een ander centrum over te plaatsen.

2. Na overplaatsing van een asielzoeker naar een ander centrum worden de in artikel 5, eerste lid, bedoelde verstrekkingen in dit andere centrum aangeboden.

5. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers zijn overgeplaatst naar een ander AZC. De bevoegdheid tot plaatsing dan wel overplaatsing van asielzoekers is in artikel 7 Rva opgedragen aan het Coa. Na overplaatsing worden de verstrekkingen van artikel 5, eerste lid, Rva, ingevolge artikel 7, tweede lid, Rva, in het andere centrum aangeboden. In de toelichting op de Rva (Staatscourant 1997, nr. 246) wordt in het algemene gedeelte het volgende opgemerkt:

„In artikel 7 is onderscheid aangebracht tussen de plaatsing van een asielzoeker in een centrum en de overplaatsing van de asielzoeker naar een ander centrum. De mededeling (aanzegging) aan de asielzoeker dat hij de opvangvoorzieningen in een ander opvangcentrum krijgt aangeboden, en aldus wordt overgeplaatst wordt niet als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt aangezien de aanzegging slechts tot gevolg heeft dat de opvangvoorzieningen op een andere plaats worden aangeboden.“

De toelichting op artikel 7 vermeldt onder meer het volgende:

„Een plaatsingsbesluit is een beschikking in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld conform de artikelen 8:1 en 7:1 van de Awb. Het beschikkingskarakter van het besluit vloeit mede voort uit het feit dat het besluit beoogt het recht op de verstrekkingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Rva, in te laten gaan, dit ongeacht de plaats (het centrum) waar de verstrekkingen worden aangeboden. (…) De beslissing van het Coa tot overplaatsing (met andere woorden, de aanzegging aan de asielzoeker om naar een ander opvangcentrum te gaan) brengt mee dat vanaf de in deze beslissing genoemde datum de in artikel 5 bedoelde verstrekkingen niet meer in het eerste centrum worden aangeboden maar in het andere. Alleen in dit andere centrum zal de betrokken asielzoeker de verstrekkingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, kunnen ontvangen. Feitelijk betekent de beslissing tot overplaatsing niet meer dan dat de asielzoeker de verstrekkingen niet meer in het eerste centrum toegekend krijgt. De opvangvoorzieningen worden aldus niet stopgezet en zijn aanspraak op de voorzieningen blijft in volle omvang bestaan. Een afzonderlijke beslissing tot beëindiging behoeft hier dan ook niet aan ten grondslag te liggen.“

De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat de overplaatsing op grond van artikel 7 Rva wordt onderscheiden van het geheel of gedeeltelijk onthouden van verstrekkingen op grond van artikel 6 Rva. De nadere uitwerking van artikel 6 sub c en d Rva is te vinden in het Reglement Onthouding Verstrekkingen (Rov). Buiten de gronden en gevallen omschreven in het Rov is in geval van overlast door de asielzoeker geen onthouding van voorzieningen mogelijk, aldus de toelichting op artikel 6 Rva. Op grond van het Rov zijn elf, in zwaarte oplopende strafmaatregelen mogelijk, die het inhouden van de financiële toelage betreffen, dan wel het inhouden van alle Rva-verstrekkingen. De overplaatsing naar een ander centrum behoort niet tot deze maatregelen. In hoofdstuk 7 van het Rov wordt de verhouding tussen de diverse strafmaatregelen op grond van het Rov en de overplaatsing op grond van artikel 7 Rva uiteengezet. Hieruit blijkt duidelijk dat de overplaatsing wordt onderscheiden van de strafmaatregelen, ook al kan de overplaatsing zijn grond vinden in overlast die de asielzoeker heeft veroorzaakt en zal de overplaatsing door de asielzoeker als straf kunnen worden ervaren.

Uit voorgaande kan worden geconcludeerd dat, zowel blijkens de tekst van artikel 7 Rva, als de bedoeling van de regelgever, de overplaatsing op grond van artikel 7 Rva niet leidt tot beëindiging van de verstrekkingen op grond van de Rva.

Gelet hierop is artikel 3a van de Wet Coa niet van toepassing op de bestreden beslissing, nu dat artikel ziet op besluiten of handelingen in het kader van het onthouden of beëindigen van verstrekkingen. Tegen een beslissing tot overplaatsing kan derhalve niet op grond van artikel 71 Vw 2000 beroep worden ingesteld bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank ’s Gravenhage. Voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 2 augustus 2001, leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak betreft een geval waarin sprake was van een beëindiging van verstrekkingen op grond van de Rva. In het onderhavige geval is dat niet aan de orde.

6. Met betrekking tot de bevoegdheid van de algemene bestuursrechter overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aangezien verweerder geen bestuursorgaan, genoemd in artikel 8:7, eerste lid, Awb is, is ingevolge het tweede lid van dat artikel de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Verzoekers verblijven in het AZC „E“ in D, waarnaar zij zijn overgeplaatst. Indien zij tegen een besluit op bezwaar, waarbij de beslissing tot overplaatsing wordt gehandhaafd, beroep instellen, zullen zij nog steeds daar verblijven, althans is dat het centrum waarin zij door verweerder zijn geplaatst. Gelet hierop zal alsdan dat centrum als hun woonplaats in de zin van artikel 8:7, tweede lid, Awb moeten worden aangemerkt en zal de rechtbank Amsterdam bevoegd zijn van een eventueel beroep tegen een besluit op bezwaar kennis te nemen.

De rechtbank ’s-Gravenhage kan derhalve, ook niet in de hoedanigheid van algemene bestuursrechter, bevoegd worden.

7. Aangezien de rechtbank niet bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, verklaart de voorzieningenrechter zich met toepassing van artikel 8:84, tweede lid, onder a, Awb, onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.

8. Het verzoekschrift zal worden doorgezonden naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart zich onbevoegd.

IV. RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Aldus gedaan door mr. E. Dijt, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2002, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. van Ooijen.

Afschrift verzonden op: