Rechtbank Rotterdam, 02-09-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7338, ROT-22_945
Rechtbank Rotterdam, 02-09-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7338, ROT-22_945
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 2 september 2022
- Datum publicatie
- 10 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2022:7338
- Zaaknummer
- ROT-22_945
Inhoudsindicatie
Veelprocedeerder. Misbruik van recht. Uitspraak zonder zitting. Verzoek om documenten in verband met de verhuizing van ex-partner en dochter naar België in 2013. Eiser heeft geen ouderlijk gezag. Eiser voert vele procedures zonder redelijk doel. Dat is ook in deze zaak het geval, nu het eiser alleen gaat om het verkrijgen van een vergoeding voor verletkosten en dus niet om het effectueren van een materieel recht.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/945
en
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 november 2021 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Inleiding 1. Eiser heeft bij brief van 17 mei 2021 aan verweerder verzocht om een kopieën van de brief van verweerder met kenmerk KBV140120 aan de Belgische autoriteiten en de verdere correspondentie in verband met de verhuizing van zijn ex-partner en zijn dochter naar België.
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat de brief en de overige gevraagde stukken betrekking hebben op een minderjarige, terwijl niet is gebleken dat eiser het ouderlijk gezag over die minderjarige uitoefent.
Op 9 juni 2021 heeft eiser tegen de afwijzing bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij verzocht om hem op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn proceskosten te vergoeden, of vier uur verletkosten (de helft van een regulier advocatentarief, te weten € 125,- per uur).
Bij de hoorzitting van 11 augustus 2021 over het bezwaar heeft eiser zijn verzoek toegelicht. Eiser heeft onder meer verklaard dat in 2013 zijn ex-partner met hun dochter naar België is verhuisd, dat Jeugdbescherming West destijds de omgangsregeling van eiser met zijn dochter niet is nagekomen en dat hij Jeugdbescherming West daarvoor aansprakelijk heeft gesteld. Ter hoorzitting heeft eiser erkend dat hij geen ouderlijk gezag heeft over zijn dochter en daarom geen recht heeft op kennisname van stukken waarin haar persoonsgegevens zijn verwerkt. Hij heeft verklaard dat zijn verzoek had moeten worden begrepen als het verstrekken van verwerkte gegevens over zijn eigen verzoek aan de Centrale Autoriteit destijds om internationale omgang met [Naam]. Verder heeft hij benadrukt dat hij verletkosten voor het ingestelde bezwaar wil ontvangen, die hij alsnog zal onderbouwen.
In zijn brieven van 11 en 12 augustus 2021 heeft eiser aangegeven dat zijn verletkosten moeten worden gesteld op het forfaitair bedrag van deskundige rechtsbijstand van € 534,- dan wel vier uren op basis van de helft van een regulier advocatentarief. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar een rechtszaak uit 2018 waarin hij een procespartij zou hebben bijgestaan.
Nadat verweerder bij brief van 19 augustus 2021 aan eiser had meegedeeld dat een nieuw primair besluit zal worden genomen, heeft eiser bij brief van 28 augustus 2021 zijn bezwaar van 9 juni 2021 ingetrokken. Eiser heeft zijn verzoek om vergoeding van verletkosten in verband met dat bezwaar gehandhaafd.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de afwijzing om inzage te geven in het dossier van eisers dochter gehandhaafd, en daarnaast eiser inzage gegeven in de over hemzelf verwerkte gegevens voor zover kennisneming niet de belangen van derden schaadt. Verweerder heeft eisers verzoek om vergoeding van verletkosten afgewezen.
Bij brief van 8 december 2021 heeft eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat niet duidelijk is gemaakt welke gegevens niet zijn verstrekt en dat ten onrechte geen vergoeding van verletkosten is toegekend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van 8 december 2021 ongegrond verklaard. Het geven van nader inzicht in welke gegevens niet zijn verstrekt, is volgens verweerder niet mogelijk omdat daarmee alsnog inzicht zou worden geven in de gegevens van derden die nu juist met de weigering dienen te worden beschermd. De verletkosten worden niet vergoed omdat eiser niet heeft onderbouwd dat hij verletkosten heeft gemaakt.
In beroep komt eiser uitsluitend op tegen de weigering van verweerder zijn verletkosten te vergoeden.
Beoordeling van het beroep 2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat sprake is van misbruik van recht. De handelwijze en het procedeergedrag van eiser hebben al in diverse eerdere procedures tot het oordeel geleid dat eiser misbruik van recht maakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 5 november 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9821). Eiser voert vele procedures zonder redelijk doel. Dat is ook in deze zaak het geval, nu het eiser alleen gaat om het verkrijgen van een vergoeding voor verletkosten en dus niet om het effectueren van een materieel recht. Eiser voldoet echter niet aan de voorwaarden voor vergoeding van verletkosten. Ondanks het feit dat verweerder eiser hiertoe meerdere keren uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, heeft eiser namelijk in het geheel niet toegelicht en onderbouwd dat hij daadwerkelijk verletkosten heeft gemaakt. Dat geen sprake is van verletkosten, vindt voorts steun in het feit dat eiser is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht. Ook in diverse eerdere uitspraken is geoordeeld dat eiser geen recht heeft op vergoeding van verletkosten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1070). Het herhaaldelijk voeren van procedures en het instellen van rechtsmiddelen in evident kansloze zaken, zoals het onderhavige beroep, getuigt van misbruik van recht.
Conclusie 4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 september 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: