Rechtbank Rotterdam, 18-03-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3381, 9431940 / CV EXPL 21-29732
Rechtbank Rotterdam, 18-03-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3381, 9431940 / CV EXPL 21-29732
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 18 maart 2022
- Datum publicatie
- 10 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2022:3381
- Zaaknummer
- 9431940 / CV EXPL 21-29732
Inhoudsindicatie
Loonvordering. Pensioenafdracht. In het midden kan blijven of de opleidingsovereenkomst als een studiekostenbeding heeft te gelden. Verrekening opleidingskosten onterecht. Artikel 7:632 lid 1 BW.
Uitspraak
zaaknummer: 9431940 / CV EXPL 21-29732
uitspraak: 18 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A] (hierna: [persoon A] ),
wonende in [woonplaats A] ,
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. D.E. van der Wiel te Zoetermeer,
tegen
[persoon B] h.o.d.n. [rijschool B] (hierna: [rijschool B] ),
wonende in [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. H.M. Hueting te Brielle.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- -
-
het exploot van dagvaarding van 3 september 2021, met producties 1 tot en met 13;
- -
-
de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 3;
- -
-
het tussenvonnis van 10 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- -
-
de conclusie van antwoord in reconventie;
- -
-
de akte houdende wijziging eis in conventie.
De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [persoon A] in persoon verschenen, vergezeld van zijn vriendin en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [rijschool B] is mevrouw [persoon B] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [rijschool B] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
Op 3 december 2019 heeft [persoon A] een opleidingsovereenkomst met [rijschool B] gesloten. Die opleidingsovereenkomst houdt - voor zover van belang - het volgende in:
“(…) Artikel 2 Dienstverband
Indien en zodra cursist de door Hr&t vooraf aangegeven diploma’s heeft behaald of de daaraan verbonden examens met goed gevolg heeft afgelegd, zal Hr&t met cursist een dienstverband aangaan. Met het tekenen van de opleidingsovereenkomst verklaart cursist, na het behalen van de opleiding, in dienst te komen om de terugverdienstregeling als in artikel 4.1 beschreven te starten. (…)
Artikel 3 Vergoeding opleidingskosten
Hr&t betaald op voorschotbasis de kosten van de opleiding. De vordering van Hr&t die hierdoor op de cursist ontstaat, wordt omgezet in een lening van Hr&t aan cursist. (…)
Als de cursist de opleiding volledig heeft afgerond en in bezit is van alle nodigde bescheiden zal de cursist in dienst komen bij Hr&t. Dit zal gebeuren door middel van een half jaar contract met opzeg termijn van 1 maand. Streven is om de inhouding van de opleidingskosten te verrekenen in deze genoemde periode met als start bij de eerst volgende salarisbetaling en de daarna volgende periode’s. (…)
Artikel 4 Terugverdienregeling
Cursist is gehouden om de opleidingskosten volledig aan Hr&t terug te betalen. Door na het behalen van de in artikel 1 genoemde opleiding voor Hr&t te werken kan de cursist de lening geheel terug betalen. (…)”.
[persoon A] is op 10 februari 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst bij [rijschool B] in dienst getreden in de functie vrachtwagenchauffeur voor 24 uur per week tegen een uurloon van € 11,86 bruto.
Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft [persoon A] de arbeidsovereenkomst opgezegd.
Bij brief van 8 februari 2021, die uitsluitend per e-mail is verstuurd, heeft de gemachtigde van [rijschool B] - voor zover van belang - het volgende aan [persoon A] bericht:
“(…) Cliënt stelde mij ter hand uw e-mail d.d. 19 januari 2021, waarin u aangeeft uw arbeidscontract te willen opzeggen. Hierbij bevestig ik namens cliënt dat de opzegging in goede orde is ontvangen en dat op uw verzoek uw arbeidsovereenkomst eindigt op 1 maart 2021.
Naast uw arbeidsovereenkomst heeft u met cliënt ook een opleidingsovereenkomst gesloten. U heeft de opleiding Rijopleiding C, CE, code 95, nascholing code 95 gevolgd en met goed gevolg afgerond. Deze opleiding is op basis van een voorschot door cliënt voldaan. Deze vordering is omgezet in een lening aan u. Deze lening wordt maandelijks door u ingelost door middel van een verrekening met uw salaris.
In de opleidingsovereenkomst is overeengekomen dat u de opleidingskosten (€ 12.473,55) van voornoemde opleiding volledig aan cliënt dient terug te betalen. Namens cliënt geef ik hierbij aan dat zij het nog openstaande deel (€ 7.323,55) van de opleidingskosten volledig zal verrekenen met het door u nog te ontvangen loon over de maand januari en februari 2021.
Daar de verwachting is dat de opleidingskosten door verrekening met uw loon niet volledig voldaan kunnen worden en uw arbeidsovereenkomst op 1 maart 2021 eindigt dient u derhalve uiterlijk op 1 maart 2021 het restant aan opleidingskosten aan cliënt te voldoen. Cliënt zal alsdan aan u een specificatie verstrekken van de nog openstaande vordering. (…)”.
Bij brief van 11 februari 2021, die per e-mail is verzonden, heeft de gemachtigde van [persoon A] - voor zover van belang - het volgende aan de gemachtigde van [rijschool B] bericht:
“(…) Met verbazing heeft cliënt kennisgenomen van uw brief. In die brief vordert u namens uw cliënte terugbetaling van de studiekosten van in totaal € 12.476,55, waarop nog zou openstaan een bedrag van € 7.323,55.
Cliënt betwist de verschuldigdheid en gaat niet akkoord met verrekening. (…)
Voor zover de opleidingsovereenkomst, waarnaar u refereert tevens is aan te merken als een studiekostenbeding, is dit beding nietig.
Artikel 3 van de opleidingsovereenkomst spreekt over opleidingskosten. De kosten worden niet gespecificeerd. Het is volstrekt onduidelijk welke kosten daaronder vallen en hoeveel de kosten überhaupt bedragen. Cliënt leest pas voor het eerst in uw brief om welke bedragen het zou gaan, doch ontbreekt iedere onderbouwing/specificatie. Die is hem nimmer medegedeeld.
De opleidingsovereenkomst voldoet niet aan de eisen van een studiekostenbeding en is derhalve nietig. Ik verwijs in dat kader naar het arrest van de Hoge Raad Muller/Van Opzeeland (HR 10 juni 1983, NJ 1983, 796), waarin voorwaarden zijn gesteld voor een studiekostenbeding. (…)”.
Op 31 juli 2021 heeft gerechtsdeurwaarder De Best & Partners op verzoek van [naam bedrijf] . (hierna: [naam bedrijf] ) uit krachte van een executoriale titel van 11 juni 2019 inzake [naam bedrijf] enerzijds en [persoon A] anderzijds executoriaal derdenbeslag onder [rijschool B] gelegd.
3. De vordering in conventie
[persoon A] vordert na wijziging van eis om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [rijschool B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van het brutoloon ten bedrage van € 2.459,29 tegen behoorlijk bewijs van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;
II. [rijschool B] te veroordelen tot betaling van primair € 8.700,00 netto, althans € 5.150,00 netto, dan wel subsidiair voor recht te verklaren dat [persoon A] ten minste maandelijks het minimumloon (€ 1.008,00) moest ontvangen);
III. [rijschool B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ten bedrage van € 3.804,64 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van betaling;
IV. [rijschool B] te veroordelen tot betaling van € 3.564,09 ter vergoeding van de schade ten gevolge van het niet afdragen van loon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
V. [rijschool B] te gelasten om binnen veertien dagen na dit vonnis een eindafrekening op te stellen en de eindafrekening aan [persoon A] te voldoen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [rijschool B] met het verstrekken van de eindafrekening in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;
VI. [rijschool B] primair te veroordelen tot pensioenafdracht aan het pensioenfonds over de periode van het dienstverband en om een lumpsum te verstrekken ter dekking van gemiste pensioenafdrachten conform een opgave van het pensioenfonds en te veroordelen tot afgifte van een betalingsbewijs van de pensioenafdrachten aan het pensioenfonds tot aan einde dienstverband, één en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [rijschool B] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00, dan wel subsidiair [rijschool B] te veroordelen om aan [persoon A] een vergoeding te betalen ter dekking van zijn gemiste pensioenafdracht over de periode van februari 2020 tot 1 maart 2021;
VII. [rijschool B] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.119,01 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;
met veroordeling van [rijschool B] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en de nakosten.
Aan zijn vordering legt [persoon A] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
[rijschool B] is nog loon aan [persoon A] verschuldigd over de maanden januari en februari 2021. Bij gebreke van salarisstroken wordt het loon geschat op € 2.459,29 bruto (acht weken x 24 uur per week x € 11,86 bruto x 8% vakantiebijslag).
[persoon A] betwist de verschuldigdheid van de studiekosten. In de arbeidsovereenkomst is geen studiekostenbeding opgenomen. Voor zover [rijschool B] van mening is dat de opleidingsovereenkomst een studiekostenbeding is, voldoet die overeenkomst niet aan de eisen van een studiekostenbeding. In dit verband verwijst [persoon A] naar een arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 (NJ 1983, 796). Er is in de opleidingsovereenkomst geen enkel bedrag en geen glijdende schaal opgenomen, waarbij de terugbetalingsverplichting naar evenredigheid vermindert met het voortduren van de arbeidsovereenkomst. Feitelijk is sprake van een carte blanche. De opleidingsovereenkomst is dan ook nietig, zodat [rijschool B] geen studiekosten mocht inhouden, dan wel verrekenen. [rijschool B] moet de ten onrechte ingehouden, dan wel verrekende studiekosten dan ook aan [persoon A] betalen. [rijschool B] heeft verder nog een aantal andere nettobedragen ten onrechte op het loon van [persoon A] ingehouden. In totaal heeft [rijschool B] ten onrechte een bedrag van € 8.700,00 netto ingehouden, zodat [rijschool B] moet worden veroordeeld om dit bedrag nog aan [persoon A] te betalen.
[persoon A] maakt aanspraak op de wettelijke verhoging over het totaal van de voornoemde bedragen (€ 7.609,29). De verschuldigde wettelijke verhoging bedraagt € 3.804,64 bruto.
De gerechtsdeurwaarder die loonbeslag onder [rijschool B] heeft gelegd, heeft nooit een verklaring derdenbeslag of een bedrag van [rijschool B] ontvangen. Het niet afdragen van loon aan de deurwaarder is een wanprestatie van [rijschool B] , althans een onrechtmatige daad. [rijschool B] is aansprakelijk voor de schade die [persoon A] ten gevolge hiervan heeft geleden. De schade stelt [persoon A] op de hoogte van het loonbeslag à € 3.564,09.
[rijschool B] heeft in strijd met de arbeidsovereenkomst wel pensioen op het salaris van [persoon A] ingehouden, maar geen pensioen aan het pensioenfonds afgedragen. [rijschool B] moet daarom worden veroordeeld om [persoon A] aan te melden bij het pensioenfonds vervoer en om met terugwerkende kracht de premies af te dragen. [rijschool B] moet [persoon A] daarbij dezelfde opbouw garanderen in het geval dat er direct was afgedragen, zodat [rijschool B] een extra storting moet verrichten.
De gemachtigde van [persoon A] heeft buiten rechte pogingen ondernomen om voldoening van de vordering te verkrijgen. Daartoe heeft die gemachtigde meerdere sommaties en e-mail verstuurd. [rijschool B] is dan ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.119,01 inclusief btw aan [persoon A] verschuldigd.