Home

Rechtbank Rotterdam, 30-08-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11470, C/10/608727 / FA RK 20-9298

Rechtbank Rotterdam, 30-08-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11470, C/10/608727 / FA RK 20-9298

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
30 augustus 2021
Datum publicatie
24 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:11470
Zaaknummer
C/10/608727 / FA RK 20-9298

Inhoudsindicatie

verzoek tot vervangende toestemming verhuizing afgewezen, omdat de minderjarige in de huidige woonplaats geaard is. Zij heeft er haar andere ouder, haar school en sociale contacten.

Uitspraak

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/608727 / FA RK 20-9298

Beschikking van 30 augustus 2021 betreffende vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW

in de zaak van:

[naam vrouw 1] , hierna: [naam vrouw 1],

wonende te [woonplaats vrouw 1],

advocaat mr. M. Bredius te Gorinchem,

t e g e n

[naam vrouw 2] , hierna: [naam vrouw 2],

wonende te [woonplaats vrouw 2],

advocaat mr. L.H. Steehouwer-Mollema te Giessenburg.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het verzoekschrift met bijlagen van [naam vrouw 1], ingekomen op 27 november 2020;

-

het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op

11 juni 2021;

- het bericht met bijlagen van [naam vrouw 1] van 14 juni 2021.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021. Daarbij zijn verschenen:

-

[naam vrouw 1], bijgestaan door haar advocaat;

-

[naam vrouw 2], bijgestaan door haar advocaat;

-

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de GI), vertegenwoordigd door [naam 1];

-

de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 2].

2. De vaststaande feiten

2.1.

Het huwelijk van partijen is op 10 januari 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2016 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:

-

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1];

-

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2010 te [geboorteplaats kind 2].

2.3.

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

2.4.

Partijen hebben geen ouderschapsplan opgesteld.

2.5.

[naam kind 1] heeft zijn hoofdverblijf bij [naam vrouw 2]. Er vindt geen contact tussen [naam kind 1] en [naam vrouw 1] plaats.

2.6.

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2019 is door de kinderrechter de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) gewijzigd. Op grond van die beschikking woont [naam kind 2] volledig bij [naam vrouw 1] en verblijft zij éénmaal per twee weken een weekend bij [naam vrouw 2] (vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur). [naam vrouw 1] zorgt voor het brengen en halen van [naam kind 2].

2.7.

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2019 is door de kinderrechter de zorgregeling gewijzigd voor het verblijf van [naam kind 2] tijdens de vakantie- en feestdagen en is bepaald dat de ouder bij wie [naam kind 2] verblijft volgens de zorgregeling, verantwoordelijk is voor het organiseren van opvang van [naam kind 2] bij onvoorziene omstandigheden.

2.8.

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2020 is het verzoek van [naam vrouw 1] tot het verlenen van vervangende toestemming om met [naam kind 2] naar Afferden te verhuizen en haar daar in te schrijven op een school, afgewezen.

3. De beoordeling

3.1.

Kindgesprek

3.1.1.

[naam vrouw 1] heeft de rechtbank verzocht [naam kind 2] op te roepen voor een kindgesprek.

Het uitgangspunt is dat minderjarigen vanaf twaalf jaar in de gelegenheid worden gesteld hun mening bij de rechtbank kenbaar te maken. [naam kind 2] was ten tijde van de mondelinge behandeling net elf jaar geworden. Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling ziet de rechtbank geen aanleiding om, in afwijking van voormeld uitgangspunt, met [naam kind 2] te spreken, temeer omdat [naam kind 2] bij de psycholoog van het Coachend Paard (hierna: CP) heeft aangegeven dat ze blij is dat ze niet zelf in de rechtszaal hoeft te spreken, dat ze lekker in haar vel zit en dat ze geen voorkeur heeft voor wat de rechtbank gaat beslissen over de verhuizing.

3.2.

Verzoeken tot verhuizing, inschrijvingen, hoofdverblijf en zorgregeling

3.2.1.

[naam vrouw 1] verzoekt haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen om met [naam kind 2] naar Afferden te verhuizen en haar daar in de Basisregistratie Personen te laten inschrijven. Tevens verzoekt zij vervangende toestemming om [naam kind 2] in de loop van 2022 in te schrijven op een middelbare school te Afferden, waarbij het – inmiddels ook voor [naam vrouw 1] – de bedoeling is dat [naam kind 2] groep acht op haar huidige basisschool zal afmaken en vanaf het schooljaar 2022/2023 naar een middelbare school in de regio van Afferden gaat. [naam vrouw 1] stelt dat sinds de beschikking van 3 juni 2020 sprake is van een wijziging van omstandigheden.

3.2.2.

[naam vrouw 2] voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt het hoofdverblijf van [naam kind 2] bij haar te bepalen, met vaststelling van een zorgregeling tussen [naam vrouw 1] en [naam kind 2]. Indien de vervangende toestemming tot verhuizing wordt verleend, verzoekt zij de huidige zorgregeling te wijzigen.

3.2.3.

Uitgangspunt is dat partijen zich houden aan een beschikking van de rechtbank, in dit geval de uitspraak van 3 juni 2020. Om van dit uitgangspunt af te wijken is in ieder geval vereist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waarvoor de rechtbank wat betreft de in geschil zijnde zorgregeling verwijst naar de artikelen 1:253a en 1:377e BW.

3.2.4.

Als verzoekende partij rust op [naam vrouw 1] de plicht om te stellen, en bij betwisting door [naam vrouw 2], nader te onderbouwen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.

[naam vrouw 1] verwijst naar de email van de GI van 29 oktober 2020 waarin de GI aangeeft in het belang van [naam kind 2] een heroverweging te hebben gemaakt ten aanzien het eerder ingenomen standpunt omtrent verhuizen. De GI heeft geconstateerd dat [naam kind 2] meer klem zit dan voor de beschikking van de rechtbank van 3 juni 2020 en dat haar spanning verminderd moet worden om toe te komen aan een leeftijdsadequate ontwikkeling. Omdat [naam kind 2] een leven opbouwt in Afferden en zij zelf vanuit dit gegeven aangeeft naar Afferden te willen verhuizen, acht de GI het in het belang van [naam kind 2] dat [naam vrouw 1] en [naam kind 2] kunnen verhuizen naar Afferden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI na het verlopen van de ondertoezichtstelling op 3 februari 2021 niet meer bij het gezin is betrokken en niet over recente informatie beschikt. Ook kan de GI geen toelichting geven op feiten, omstandigheden en op waarnemingen die ten grondslag liggen aan het gewijzigde standpunt van de GI van oktober 2020. [naam vrouw 2] heeft daarentegen onweersproken gesteld dat uit de stukken niet blijkt dat [naam kind 2] een sociaal leven in Afferden heeft opgebouwd. Bij het voorgaande heeft de rechtbank nog buiten beschouwing gelaten of voormeld standpunt van de GI onzorgvuldig tot stand is gekomen, zoals [naam vrouw 2] onderbouwd stelt.

Verder wijst [naam vrouw 1] nog op een verslag van CP van 3 november 2020, waaruit blijkt dat [naam kind 2] tegenover haar coach heeft verklaard dat ze boos is omdat ze niet heeft mogen verhuizen van de rechter, maar uit de recente informatie van CP blijkt dat deze informatie achterhaald is. Uit de email van CP van 3 juni 2021 blijkt namelijk dat [naam kind 2] inmiddels lekker in haar vel zit bij beide moeders, dat ze geen voorkeur heeft voor wat de rechtbank gaat beslissen over de verhuizing en dat ze blij is groep acht op haar huidige school af te maken. Voor de periode na de basisschool heeft ze geen idee of ze liever wil verhuizen of in Hardinxveld wil blijven wonen. Wel geeft ze aan naar middelbare scholen in de buurt van haar huidige woonplaats te willen gaan kijken.

Gelet op het vorenstaande onderbouwt [naam vrouw 1] onvoldoende dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en zal de rechtbank haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing afwijzen.

Omdat [naam vrouw 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven niet te verhuizen als haar verzoek wordt afgewezen, doet zich niet de situatie voor waar [naam vrouw 2] haar verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [naam kind 2] op baseert. Gelet hierop wordt dit verzoek van [naam vrouw 2] ook afgewezen.

De overige verzoeken van [naam vrouw 1] en het voorwaardelijk verzoek van [naam vrouw 2] behoeven gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.

3.2.5.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam vrouw 1], in tegenstelling tot [naam kind 2], niet geaard is in de regio Hardinxveld-Giessendam. Zij stelt hier niets te hebben. [naam vrouw 1] wil graag weer wonen in de regio waar zij geboren is en waar haar familie woont. De rechtbank geeft [naam vrouw 1] in overweging om, in het belang van [naam kind 2], alles in het werk te stellen om te zorgen dat haar toekomstperspectief meer in de regio komt te liggen waar [naam kind 2] zich fijn voelt en haar sociale leven heeft opgebouwd. Bijvoorbeeld door haar partner vaker daar te laten verblijven en/of – bijvoorbeeld – door betrokken te raken bij een sportvereniging waar [naam kind 2] lid van zou kunnen worden.

In elk geval is er de mogelijkheid om vaker bij haar partner in Afferden te verblijven door de verdeling van de zorgtaken te heroverwegen met [naam vrouw 2].

De rechtbank geeft partijen in overweging hierover in gesprek te gaan. Het is immers in het belang van [naam kind 2] dat een situatie wordt gecreëerd waarin [naam kind 2] en haar beide moeders gelukkig kunnen zijn.

3.3.

Proceskosten

3.3.1.

Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4. De beslissing