Home

Rechtbank Rotterdam, 10-09-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7970, 8305185 CV EXPL 20-426

Rechtbank Rotterdam, 10-09-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7970, 8305185 CV EXPL 20-426

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
10 september 2020
Datum publicatie
15 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:7970
Zaaknummer
8305185 CV EXPL 20-426

Inhoudsindicatie

Arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieverplichting. Loondoorbetalingsverplichting na ziekmelding. Bewijs opgedragen aan werkgever dat arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege is geëindigd.

Uitspraak

zaaknummer: 8305185 CV EXPL 20-426

uitspraak: 10 september 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser in conventie,

verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,

gemachtigde: mr. I. van Baaren,

tegen:

[gedaagde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,

gemachtigde: mr. A. Robustella.

Partijen zullen hierna ‘ [gedaagde in conventie/eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] ’ en ‘ [eiser in conventie/verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] ’ worden genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties van 21 januari 2020;

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in (voorwaardelijke) reconventie met productie;

- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie met producties;

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in (voorwaardelijke) reconventie;

- de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie met producties.

1.2.

De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1.

[eiser] en [gedaagde] hebben op 13 juni 2019 een schriftelijke overeenkomst gesloten, getiteld ‘Oproepcontract voor bepaalde tijd’ (hierna: het oproepcontract). Het oproepcontract vermeldt in artikel 1 dat [eiser] , die in het oproepcontract wordt aangeduid als ‘oproepkracht’, met ingang van 13 juni voor bepaalde tijd in dienst treedt van ‘werkgever’ in de functie van lasser. De duur en de einddatum van de overeenkomst worden in het oproepcontract niet vermeld. Artikel 3 bepaalt dat de werkgever alleen dan gehouden is de oproepkracht op te roepen en te werk te stellen, indien en voor zover er sprake is van extra werkaanbod, waarvoor de oproepkracht in aanmerking komt. Artikel 4 bepaalt dat de oproepkracht verplicht is aan een oproep door de werkgever gehoor te geven. In artikel 5 is bepaald dat het bruto uurloon € 17,80 exclusief 8% vakantietoeslag bedraagt.

2.2.

Bij ondertekening van het oproepcontract heeft [eiser] , die destijds een uitkering krachtens de Ziektewet ontving, aangegeven dat hij herstellende is van een operatie in verband met het carpaal tunnel syndroom en dat hij telefonisch met het UWV had besproken dat hij, indien hij wegens ziekte zou uitvallen, kon terugvallen op een Ziektewetuitkering.

2.3.

[eiser] is door [gedaagde] van 13 juni 2019 tot en met 17 juli 2019 als lasser tewerkgesteld op een project te Utrecht.

2.4.

Op 18 juli 2019 heeft [eiser] zich ziekgemeld bij [gedaagde] . Op 15 augustus 2019 heeft [gedaagde] de ziekmelding doorgeleid naar het UWV. [eiser] heeft bij het UWV een Ziektewetuitkering aangevraagd met ingang van 18 juli 2019.

2.5.

[eiser] heeft sinds 18 juli 2019 geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verricht. [gedaagde] heeft [eiser] na 17 juli 2019 geen loon meer betaald.

2.6.

Bij besluit van 9 september 2019 heeft het UWV geweigerd om [eiser] met ingang van 18 juli 2019 een Ziektewetuitkering te verstrekken.

2.7.

Zowel [eiser] als [gedaagde] heeft tegen het besluit van het UWV van 9 september 2019 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift van [gedaagde] van 3 oktober 2019 vermeldt, voor zover hier van belang:

“Het UWV heeft op 17 juni 2019 telefonisch aan de heer [eiser] laten weten dat als het werken niet gaat lukken hij weer kon terugvallen in de ziektewet.”

2.8.

Het bezwaarschrift van [eiser] van 11 oktober 2019 vermeldt, voor zover hier van belang:

“Ik ben op 13 juni 2019 bij een andere bedrijf T & T Technisch Personeel in dienst getreden. Heb 2 dagen geprobeerd om te werken. En daarna heb ik op 17 juni mij beter gemeld, met het afspraak, als het niet gaat dat ik terug kan vallen in de ziektewet.”

2.9.

Het UWV heeft bij besluiten van 29 oktober 2019 het bezwaar van [eiser] respectievelijk [gedaagde] ongegrond verklaard en haar beslissing gehandhaafd dat [eiser] geen recht heeft op een Ziektewetuitkering omdat op [gedaagde] de verplichting rust om aan [eiser] bij ziekte loon door te betalen.

2.10.

Het besluit van 29 oktober 2019 houdende een beslissing op het bezwaar van [gedaagde] vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Uw werknemer heeft op 13 juni 2019 een oproepcontract getekend met [gedaagde] , vertegenwoordigd door [naam persoon] . In het oproepcontract wordt als ingangsdatum 13 juni genoemd. Het oproepcontract wordt omschreven als zijnde voor bepaalde tijd. Echter de duur is niet aangegeven. In het oproepcontract is opgenomen dat uw werknemer als oproepkracht verplicht is om aan een oproep gehoor te geven. Een cao is niet van toepassing. Uw werknemer heeft zich per 18 juli 2019 ziekgemeld. Uit de opgevraagde werkgeversverklaring blijkt dat u in de periode van 13 juni tot 18 juli 2019 uw werknemer totaal 11 keer heeft opgeroepen.

In het geval van uw werknemer dient iedere oproep te worden gezien als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat uw werknemer na de derde oproep voor onbepaalde tijd bij u in dienst is. Dat betekent ook dat uw werknemer tijdens ziekte recht heeft op het doorbetalen van het loon. Uw werknemer heeft per 18 juli 2019 daarmee geen recht op een Ziektewetuitkering.

U stelt dat op 17 juni 2019 telefonisch aan uw werknemer is aangegeven dat als het werken niet lukt, hij weer kan terugvallen op de Ziektewet. Dit is echter niet gebleken. Op 17 juni 2019 heeft de partner van uw werknemer telefonisch contact opgenomen met UWV om uw werknemer hersteld te melden. Daarbij zijn geen toezeggingen gedaan dat bij een nieuwe ziekmelding opnieuw recht bestaat op Ziektewetuitkering.”

2.11.

[eiser] heeft bij beroepschrift van 5 november 2019 beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank tegen de beslissing van het UWV van 29 oktober 2019.

2.12.

Bij brief van 5 november 2019 is namens [eiser] bij [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon vanaf de datum van ziekmelding.

2.13.

[gedaagde] heeft bij brief van haar gemachtigde van 2 december 2019 de aanspraak afgewezen. [gedaagde] schrijft dat partijen een oproepcontract voor bepaalde tijd hebben gesloten dat kwalificeert als een arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) met uitgestelde prestatieplicht. De oproep om met ingang van 13 juni 2019 werkzaamheden te verrichten is op 17 juli 2019 geëindigd in verband met een door [eiser] aangekondigde vakantie in Turkije. Op het moment van de ziekmelding (18 juli 2019) was [eiser] niet opnieuw opgeroepen om werkzaamheden voor [gedaagde] te verrichten. [gedaagde] schrijft onder die omstandigheden niet verplicht te zijn tot betaling van loon tijdens ziekte.

2.14.

[eiser] ontvangt momenteel een bijstandsuitkering.

3. Het geschil

3.1.

[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, tot:

a. betaling van het achterstallig loon van 40 uur per week tegen een uurloon van € 17,80 bruto, in ieder geval vanaf 18 juli 2019 tot en met 12 januari 2020, in totaal € 18.048,50 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente;

b. het verstrekken van de specificaties van de te betalen salarisbedragen op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft na betekening van het vonnis;

c. betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.170,-;

d. betaling van het gebruikelijke salaris, in ieder geval € 712,- bruto per week, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, vanaf 12 januari 2020 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst conform een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Tevens vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met [gedaagde] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten voor werkzaamheden als lasser vanaf 13 juni 2019. Uit hoofde daarvan is [eiser] op 13 juni 2019 gestart met zijn werkzaamheden voor [gedaagde] voor 40 uur per week tegen een bruto uurloon van € 17,80. De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd. Een bepaalde duur van de arbeidsovereenkomst en een einddatum zijn schriftelijk noch mondeling overeengekomen. Bovendien heeft het UWV het standpunt ingenomen dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, omdat [eiser] elf keer is opgeroepen.

Op 17 juli 2019 is [eiser] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden ziek geworden. [eiser] is op die dag in overleg met [gedaagde] met pijn in zijn hand naar huis gegaan met de mededeling dat hij op 18 juli 2019 naar de dokter zou gaan en (daarna) contact op zou nemen met [gedaagde] . Op 18 juli 2019 heeft de huisarts geadviseerd rust te nemen. [eiser] heeft zich vervolgens op 18 juli 2019, nogmaals, ziek gemeld bij [gedaagde] . [gedaagde] betaalt geen loon tijdens de ziekte van [eiser] . Op grond van artikel 7:629 BW heeft [eiser] gedurende arbeidsongeschiktheid recht op doorbetaling van loon. Het voor het eerst op 2 december 2019 door [gedaagde] ingenomen standpunt dat [eiser] ziek is geworden in een periode dat hij niet is opgeroepen, is onjuist. Het bruto weekloon van [eiser] bedraagt € 712,- exclusief vakantiegeld.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Zij beroept zich primair op niet-ontvankelijkheid van [eiser] op de grond dat [eiser] geen deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW heeft overgelegd, terwijl sprake is van een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW. [gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat [eiser] vanaf 18 juli 2019 arbeidsongeschikt is. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op de vernietigbaarheid van de arbeidsovereenkomst wegens dwaling. [gedaagde] stelt dat de arbeidsovereenkomst onder invloed van dwaling is tot stand gekomen en bij een juiste voorstelling van zaken niet door haar gesloten zou zijn. [eiser] heeft voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst onjuiste mededelingen gedaan. Meer subsidiair stelt [gedaagde] dat de arbeidsovereenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht. [eiser] heeft geen recht op doorbetaling van loon, omdat hij niet was opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden op 18 juli 2019 in verband met de omstandigheid dat [eiser] eerder te kennen had gegeven dat hij met ingang van die datum wegens een voorgenomen vakantie in Turkije niet beschikbaar zou zijn. Nog meer subsidiair stelt [gedaagde] dat zij in de arbeidsovereenkomst het bepaalde in artikel 7:628 lid 1 BW gedurende de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst heeft uitgesloten, zodat [eiser] niet eerder dan met ingang van 13 december 2019 in aanmerking komt voor doorbetaling van loon. Daarnaast stelt [gedaagde] dat met [eiser] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor de duur van zeven maanden is gesloten. De arbeidsovereenkomst is op 13 januari 2020 van rechtswege geëindigd, zodat een aanspraak op doorbetaling van loon slechts betrekking kan hebben op de periode van 14 december 2019 tot en met 13 januari 2020. Voor zover geoordeeld wordt dat er sprake is van een loondoorbetalingsverplichting, beroept [gedaagde] zich op het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 BW. [gedaagde] stelt dat de vordering dient te worden gematigd tot 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon. [gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat de wettelijke verhoging dient te worden afgewezen althans gematigd tot nihil op grond van de omstandigheid dat partijen als gevolg van de door [eiser] gedane mededelingen met betrekking tot het kunnen terugvallen op een Ziektewetuitkering zijn beland in een juridisch labyrint. [gedaagde] kan niet worden verweten uit onwil niet tot betaling van verschuldigd loon te zijn overgegaan. [gedaagde] stelt voorts dat geen grond bestaat voor het verbinden van een dwangsom aan de verplichting tot het verstrekken van loonspecificaties, omdat [gedaagde] die specificaties vrijwillig zal verstrekken. Ook voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten bestaat volgens [gedaagde] geen grond.

3.4.

Bij dupliek in conventie heeft [gedaagde] zich, voor het geval het beroep op dwaling niet wordt gehonoreerd, erop beroepen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] haar aanspreekt tot doorbetaling van loon.

in (voorwaardelijke) reconventie

3.5.

[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen partijen op 13 januari 2020 is geëindigd, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.

3.6.

[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen op 13 juni 2019 een arbeidsovereenkomst ‘Oproepcontract voor bepaalde tijd’ voor de duur van 7 maanden hebben gesloten, eindigend op 13 januari 2020. [eiseres] stelt dat partijen in het overleg voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst, mede gezien de fysieke gesteldheid van [verweerder] , voor de duur van zeven maanden wordt aangegaan. Abusievelijk is die afspraak niet expliciet in de arbeidsovereenkomst vastgelegd. [eiseres] stelt dat de arbeidsovereenkomst op 13 januari 2020 van rechtswege is geëindigd.

3.7.

[verweerder] voert verweer. Hij betwist dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zeven maanden hebben gesloten. [verweerder] stelt dat partijen nooit gesproken hebben over een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden, eindigend op 13 januari 2020.

4. De beoordeling

5. De beslissing