Home

Rechtbank Rotterdam, 15-03-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:2159, 7276305

Rechtbank Rotterdam, 15-03-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:2159, 7276305

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
15 maart 2019
Datum publicatie
5 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2019:2159
Zaaknummer
7276305

Inhoudsindicatie

Werknemer heeft werkgever opzettelijk schade toegebracht door betalingsconstructie op te zetten om werkgever te bewegen betalingen te doen waarvoor geen grondslag bestond; toewijzing schadevergoedingsvordering, waaronder deel van gestelde onderzoekskosten

Uitspraak

zaaknummer: 7276305 \ CV EXPL 18-44203

uitspraak: 15 maart 2019

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

de naamloze vennootschap

Havenbedrijf Rotterdam N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres,

gemachtigden: mr. P.J. Huys en mr. R. van der Stap, advocaten te Rotterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Nieuwegein,

gedaagde,

gemachtigde: mr. J. Nagtegaal.

Partijen worden hierna aangeduid als “Havenbedrijf” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:

-

het exploot van dagvaarding van 2 oktober 2018, met producties

-

de conclusie van antwoord, met één productie;

-

de bij brief d.d. 28 november 2018 in het geding gebrachte producties aan de zijde van Havenbedrijf;

-

de bij brief van 7 december 2018 in het geding gebrachte productie aan de zijde van [gedaagde] ;

-

de akte bezwaar tegen akte overlegging nadere producties bewijsstukken tevens houdende toelichting aan de zijde van [gedaagde] ;

-

de brief d.d. 6 december 2018 aan de zijde van Havenbedrijf;

-

de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [gedaagde] ;

-

de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van Havenbedrijf;

-

het proces-verbaal van de op 12 december 2018 gehouden comparitie van partijen;

-

de akte ingevolge (proces-verbaal van) zitting d.d. 12 december 2018, tevens houdende vermindering van eis aan de zijde van Havenbedrijf;

-

de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagde] , met één productie;

-

de antwoordakte tevens houdende (voorwaardelijk) verzoek ex artikel 85 lid 2 Rv aan de zijde van Havenbedrijf;

-

de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagde] , met één productie.

Tussen partijen zijn naast deze procedure twee andere procedures aanhangig, namelijk de verzoekschriftprocedure met zaaknummer 7299916 \ VZ VERZ 18-2286 van [gedaagde] tegen Havenbedrijf, waarin hij aanspraak maakt op de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW en de verzoekschriftprocedure met zaaknummer 7223829 \ VZ VERZ 18-20729 van Havenbedrijf tegen [gedaagde] , waarin het Havenbedrijf de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en 3a BW vordert.

Op 12 december 2019 heeft gelijktijdig met de comparitie van partijen in de onderhavige procedure de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de hiervoor bedoelde twee verzoekschriftprocedures. Tijdens die zittingen is afgesproken dat hetgeen naar voren is gebracht in één van die zaken wordt geacht in de andere zaken naar voren te zijn gebracht.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2 De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:

2.1

Havenbedrijf is een niet-beursgenoteerde naamloze vennootschap met twee aandeelhouders: de gemeente Rotterdam (circa 70%) en de Nederlandse staat (circa 30%).

Het statutaire doel van het Havenbedrijf is het (doen) uitoefenen van het havenbedrijf en het – in dat kader – versterken van de positie van het Rotterdamse haven – en industriecomplex in Europees perspectief, zowel op de korte als op de lange termijn. Havenbedrijf beheert, exploiteert en ontwikkelt het Rotterdamse haven- en industriegebied en is verantwoordelijk voor het handhaven van een veilige en vlotte afhandeling van de scheepvaart. Havenbedrijf heeft ongeveer 1.200 medewerkers in dienst in uiteenlopende functies op commercieel, nautisch en infrastructureel gebied.

2.2

[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 juni 2012 in dienst getreden bij Havenbedrijf in de functie van [naam functie] .

In deze functie was [gedaagde] onder andere verantwoordelijk voor het technisch beheer van de informatievoorzieningen binnen het Havenbedrijf en gaf hij leiding aan circa 15 medewerkers van Havenbedrijf en – in voorkomende gevallen – enkele ingeleende arbeidskrachten. Vanaf 1 januari 2018 vervulde [gedaagde] een dubbelrol en was hij tevens het hoofd van de hele afdeling [naam afdeling] .

2.3

Het salaris van [gedaagde] bij Havenbedrijf bedroeg laatstelijk € 8.303,94 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten.

2.4

Op 27 oktober 2016 heeft [gedaagde] bij e-mail het volgende aan zijn ondergeschikte collega dhr. [naam contractmanager 1] (hierna ook: [naam contractmanager 1] ) geschreven:

“(…) Zie hieronder de gegevens van de leverancier in kwestie.

Het gaat om ongeveer twee maanden consultancy werk van circa 15K ex btw.

Is dit iets wat we onder de radar (zonder moeilijke vragen vanuit inkoop bv) kunnen doen?

FMS Group B.V.

(…)”.

2.5

In de periode vanaf eind 2016 tot het tweede kwartaal van 2018 heeft Havenbedrijf dertien facturen ten bedrage van in totaal € 457.319,50, die afkomstig waren van FMS Group B.V. (hierna: FMS) betaald.

2.6

In maart 2018 heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) contact opgenomen met Havenbedrijf omdat zij een signaal had ontvangen van haar Fraude-afdeling over een aantal betalingen van Havenbedrijf aan FMS die zij op juistheid wilde controleren.

2.7

Naar aanleiding hiervan heeft Havenbedrijf hierover vragen uitgezet bij een aantal medewerkers van Havenbedrijf en is uiteindelijk bij [gedaagde] terecht gekomen. Vervolgens is door dhr. [naam 1] van Havenbedrijf de volgende e-mail intern, verzonden, onder meer aan [gedaagde]

“(…) Zojuist met [voornaam gedaagde] (lees [gedaagde] , toevoeging kantonrechter) gesproken. FMS heeft bij IV java development werkzaamheden uitgevoerd.

@ C2P team, kunnen jullie een overzicht van sturen van de facturen welke we betaald hebben van de prt screen hieronder?

Met [gedaagde] afgesproken dat hij dan valideert of dit goed gaat. (…)”

2.8

Naar aanleiding van door ING als verdacht aangemerkte kasopnames door FMS heeft ING contact opgenomen met FMS met de vraag naar de titel van de door haar van Havenbedrijf ontvangen bedragen.

2.9

FMS heeft in reactie daarop een schriftelijke ‘inhuurovereenkomst uitzend- / detacheringsbureau’ aan ING verzonden. Volgens die overeenkomst had FMS zich verplicht om arbeidskrachten aan Havenbedrijf beschikbaar te stellen en in verband daarmee had FMS recht op betaling door Havenbedrijf (hierna: de inhuurovereenkomst).

2.10

Bij e-mail van 27 juni 2018 heeft ING deze inhuurovereenkomst ter verificatie aan Havenbedrijf verzonden. Zij heeft in die e-mail het volgende geschreven:

“(…) Op grond van de Wet op het financieel toezicht (WFT) doet ING Bank structureel onderzoek naar haar klanten (het zogenoemde Customer Due Diligence-onderzoek). In één van deze onderzoeken hebben wij de beschikking gekregen over een inhuurovereenkomst (inclusief begeleidend schrijven) die afkomstig zou zijn van Havenbedrijf Rotterdam N.V. Graag zouden wij bij u willen verifiëren of de betreffende overeenkomst (zie bijlage) echt is. (…)”

2.11

Havenbedrijf heeft, nadat zij contact had gehad met ING, een intern onderzoek laten verrichten door een extern onderzoeksbureau, KPMG Advisory N.V. (hierna: KPMG). In het kader van haar onderzoek heeft KPMG op 12 juli 2018 [gedaagde] geïnterviewd. In verband met het onderzoek van KPMG heeft Havenbedrijf [gedaagde] op laatstgenoemde datum op non actief gesteld.

2.12

Uit dat onderzoek bleek onder meer dat de handtekening op de inhuurovereenkomst, die geplaatst was bij de naam van het toenmalige Hoofd D&IT van Havenbedrijf, niet haar handtekening was en ook niet van een van de andere personeelsleden van Havenbedrijf.

Verder bleek uit dat onderzoek dat een voorbeeld inhuurovereenkomst op 22 maart 2018 om 09:54 uur is verstuurd van het zakelijke account van [gedaagde] bij Havenbedrijf naar zijn privé e-mailadres en dat [gedaagde] op 10 juli 2018 een inhuurovereenkomst, inclusief handtekeningen, vanaf zijn privé e-mailadres naar zijn zakelijke e-mailadres heeft verstuurd. Die laatste inhuurovereenkomst is via FMS bij ING terecht gekomen en ter verificatie aan Havenbedrijf gezonden.

2.13

Bij brief d.d. 24 juli 2018 heeft Havenbedrijf [gedaagde] op staande voet ontslagen. Deze brief luidt - voor zover thans van belang - als volgt:

“(…)

Op 12 juli jl. ben jij door ons op non-actief gesteld in verband met het verdere onderzoek naar mogelijke financiële onregelmatigheden. Deze mogelijke financiële onregelmatigheden zien op diverse betalingen aan FMS Group B.V. (hierna: ‘FMS Group’).

De afgelopen dagen, sinds jouw non-actiefstelling, is er verder onderzoek verricht naar (de betalingen aan) FMS Group. Uit dit onderzoek is gebleken dat FMS Group binnen onze organisatie niet bekend is. Verder is gebleken dat jij zogenaamde ‘Purchase Orders’ 9’PO”s) hebt laten aanmaken en zelf hebt vrijgegeven ten behoeve van FMS Group en dat jij ook opdracht hebt gegeven aan collega’s (tevens jouw ondergeschikten tot het afgeven van zogenaamde ‘prestatieverklaringen’, een en ander zodat (uiteindelijk) betaling aan FMS Group kon plaatsvinden van (voor zover nu bekend) dertien (13) facturen met een totaalbedrag van € 457.319,50 inclusief btw, terwijl inmiddels ook vaststaat dat FMS Group daar tegenover nimmer werkzaamheden heeft verricht c.q. diensten heeft verleend ten behoeve van onze organisatie.

Daarnaast volgt uit het nadere onderzoek dat de onderliggende inhuur-/opdrachtovereenkomst met FMS Group is gefingeerd en wel door jou. Deze inhuur-/opdrachtovereenkomst heb jij recentelijk opgesteld – maar gedateerd op een datum in het verleden (oktober 2016) – op basis van een voorbeeld inhuur-/opdrachtovereenkomst die jij hebt opgevraagd en hebt ontvangen via onze inhuurdesk. Deze voorbeeldovereenkomst – waarvan nota bene door de betreffende medewerkster die de voorbeeldovereenkomst aan jou heeft doorgezonden, is aangegeven dat deze niet zelf mag worden ingevuld – heb jij bewerkt tot een inhuur-/opdrachtovereenkomst tussen onze organisatie en FMS Group. Daarbij heb jij vervolgens ook handtekeningen in de inhuur-/opdrachtovereenkomst ingekopieerd, waarmee jij de indruk hebt gewekt dat jouw voormalig leidinggevende, mevrouw [naam 2] , zich namens onze organisatie jegens FMS Group heeft verbonden met het verstrekken van een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden c.q. het verlenen van diensten.

Naast het vorenstaande, wijst het nadere onderzoek uit dat jij (in 2017) een grote hoeveelheid verlofdagen hebt genoten, zonder deze op te geven en op te voeren in het MijnHR systeem (de verlofadministratie).

Verder is gebleken dat jij verschillende keren gebruik hebt gemaakt van creditcard(s) van collega(‘s) (waarvan één jouw ondergeschikte) voor uitgaven door of ten behoeve van jou gedaan, welke uitgaven jij vervolgens - in jouw hoedanigheid van leidinggevende van deze collega - hebt goedgekeurd. Hiermee heb jij [naam 3] (CFO) buitenspel gezet door hem de mogelijkheid te onthouden om de uitgaven, door dan wel ten behoeve van jou gedaan, te controleren en al dan niet goed te keuren. Daarmee heb jij misbruik gemaakt van jouw positie.

Op basis van het tot op heden uitgevoerde onderzoek concluderen wij dat jij onze organisatie bewust substantiële (financiële) schade hebt toegebracht door onder meer een heimelijke (betalings)constructie op te zetten met FMS Group, althans daaraan mee te werken, en dat jij jouw verplichting om je als goed werknemer te gedragen op grovelijke wijze hebt veronachtzaamd. Daarbij nemen wij het jou uitermate kwalijk dat jij herhaaldelijk misbruik hebt gemaakt van jouw positie, terwijl jij binnen onze organisatie nota bene een voorbeeldfunctie hebt, en dat jij jouw handelen – dat volstrekt onacceptabel en ernstig verwijtbaar is – voor ons hebt proberen te verhullen door onder meer achteraf een valse inhuur-/opdrachtovereenkomst op te stellen en door te ontkennen dat er sprake is van financieel onregelmatigheden waarbij FMS Group betrokken is. Elk vertrouwen van ons in jou is daarmee volledig en onherstelbaar komen te vervallen.

Wij hebben jou in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan het verdere onderzoek en hebben jou in dat kader meerdere keren opgeroepen voor een gesprek, zodat jij zou kunnen reageren op onze bevindingen tot dusverre. Jij hebt er echter voor gekozen om verder niet meer mee te werken, ondanks jouw eerdere herhaaldelijke toezeggingen (laatstelijk nog via jouw advocaat in zijn brief van 18 juli jl.) om wel mee te werken. Ook dat achten wij uiterst kwalijk en ernstig verwijtbaar.

Gegeven het vorenstaande hebben wij de beslissing genomen om jou vandaag, met onmiddellijke ingang, op staande voet te ontslaan. Alle in deze brief vermelde feiten en omstandigheden kwalificeren ieder voor zich, maar ook in onderlinge samenhang bezien, als een dringende reden in de zin der wet. Hierbij bevestigen wij jou dan ook dat jij per heden op staande voet bent ontslagen in verband met bovengenoemde feiten en omstandigheden.

Als gevolg van jouw handelen en het feit dat jij ons een dringende reden voor beëindiging van het dienstverband hebt gegeven, hebben wij schade geleden, die onder meer bestaat uit de onterecht aan FMS Group betaalde facturen, de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 3 BW en mogelijke fiscale schade. Wij behouden ons uitdrukkelijk het recht voor om deze schade en eventuele nader vast te stellen schade op jou te (gaan) verhalen. Jouw aanspraak op salaris c.a., alsmede andere mogelijke vorderingen die jij nog op ons mocht blijken te hebben, zullen in ieder geval worden verrekend met onze vorderingen op jou.

Nu de arbeidsovereenkomst per heden is geëindigd, dien je per ommegaande de bedrijfseigendommen die nog in jouw bezit zijn in te leveren. De leaseauto inclusief toebehoren dien jij per ommegaande aan ons te retourneren. Het leasebedrijf zal de leaseauto inclusief toebehoren vandaag nog bij jou komen ophalen. (…)”

2.14

FMS is per 7 augustus 2018 ontbonden en uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tot 20 februari 2018 was de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) bestuurder van de vennootschap. Per 20 februari 2018 is de heer [naam 5] als bestuurder van FMS bij het Handelsregister ingeschreven.

2.15

Over de bevindingen van KPMG uit het door haar verrichte onderzoek binnen Havenbedrijf heeft zij gerapporteerd in haar rapport d.d. 8 oktober 2018.

3 De vordering

3.1

Havenbedrijf heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde] in de uitoefening van zijn functie opzettelijk (in de zin van artikel 7:661 BW), althans bewust roekeloos (in de zin van artikel 7:661 BW), en tevens in strijd met goed werknemerschap (in de zin van artikel 7:611 BW in combinatie met artikel 3 cao), althans - al dan niet in groepsverband - onrechtmatig (in de zin van artikel 6:162 BW juncto artikel 6:166 BW) heeft gehandeld jegens Havenbedrijf en dat [gedaagde] jegens Havenbedrijf hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die Havenbedrijf hierdoor heeft geleden.

Daarnaast heeft Havenbedrijf - na vermindering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:

1. betaling aan Havenbedrijf – binnen een week na dagtekening van het vonnis – van een bedrag van € 457.319,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 juli 2018, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;

2. betaling aan Havenbedrijf – binnen een week na dagtekening van het vonnis – van een (totaal) bedrag van € 384.932,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over:

  1. het bedrag ad € 146.727,02 (factuur KPMG d.d. 27 juli 2018), te rekenen vanaf 23 augustus 2018 (de dag waarop Havenbedrijf deze factuur heeft voldaan), althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;

  2. het bedrag ad € 143.483,01 (factuur KPMG d.d. 24 september 2018), te rekenen vanaf 25 oktober 2018 (de dag waarop Havenbedrijf deze factuur heeft voldaan) tot de dag der algehele voldoening;

  3. het bedrag ad € 94.722,43 (factuur KPMG d.d. 17 december 2018), te rekenen vanaf 10 januari 2019 (de dag waarop Havenbedrijf deze factuur heeft voldaan) tot de dag der algehele voldoening;

3. betaling aan Havenbedrijf – binnen een week na dagtekening van het vonnis – van een bedrag van € 6.035,06 bij wijze van vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;

4. betaling aan Havenbedrijf van de kosten van het geding, met inbegrip van de beslagkosten, en de nakosten, een en ander te voldoen binnen een week na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na) kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

3.2

Aan haar vordering heeft Havenbedrijf naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten het volgende - zakelijk en verkort weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd:

3.2.1

Op initiatief en in opdracht van [gedaagde] heeft Havenbedrijf het totaalbedrag van

€ 457.319,50 aan FMS betaald, terwijl FMS hiervoor geen enkele tegenprestatie heeft geleverd. De inhuurovereenkomst die via FMS aan ING is verzonden om de grondslag van aan haar verrichte betalingen door Havenbedrijf aan te tonen is door [gedaagde] valselijk opgemaakt. Hij heeft de inhuurovereenkomst geantedateerd en hierin twee handtekeningen ingekopieerd. Om de betalingen van de facturen door Havenbedrijf mogelijk te maken heeft [gedaagde] aan zijn daartoe bevoegde collega’s, die zijn ondergeschikten waren, gevraagd om voor de facturen van FMS zogenaamde ‘purchase orders’ of inkooporders aan te maken en zogenoemde ‘prestatieverklaringen’ af te geven. Op basis daarvan konden de facturen betaald worden. FMS en haar bestuurders hebben de door FMS van Havenbedrijf ontvangen bedragen niet terugbetaald. Doordat [gedaagde] een heimelijke betaalinstructie heeft opgezet met (de voormalig bestuurders van) FMS, althans [gedaagde] aan deze heimelijke betaalconstructie zijn medewerking heeft verleend, heeft Havenbedrijf aanzienlijke schade geleden. [gedaagde] is gehouden deze schade te vergoeden, omdat hij opzettelijk Havenbedrijf heeft bewogen om facturen te betalen, die gebaseerd waren op de valselijk en achteraf door [gedaagde] opgemaakte inhuurovereenkomst, en waaraan geen verrichte werkzaamheden ten grondslag lagen.

3.2.2

De schade bestaat onder meer uit de ten onrechte betaalde facturen van FMS ten bedrage van in totaal € 457.319,50.

3.2.3

Daarnaast bestaat deze schade op grond van artikel 6:95 juncto artikel 6:96 lid 2 BW uit de onderzoekskosten van KPMG, als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en als bereddingskosten. Deze kosten bedragen in totaal € € 384.932,46.

Havenbedrijf is genoodzaakt geweest om KPMG in te schakelen. Aan de hand van dat onderzoek heeft Havenbedrijf de aansprakelijkheid van [gedaagde] kunnen vaststellen. Ook heeft het onderzoek van KPMG bijgedragen aan de beslissing om over te gaan tot het ontslag op staande voet. Indien [gedaagde] in dienst was gebleven, dan hadden de schadetoebrengende handelingen zich waarschijnlijk onverminderd voortgezet.

De noodzaak tot het inschakelen van KPMG is mede ingegeven doordat:

-

er een vermoeden was financiële onregelmatigheden;

-

er aanwijzingen waren dat de omvang van deze financiële onregelmatigheden aanzienlijk waren;

-

mogelijk een eigen medewerker of medewerkers betrokken was/waren bij deze financiële onregelmatigheden, zij het dat niet duidelijk was om welke medewerker(s) het ging;

-

een onderzoek – tegen deze achtergrond – privacygevoelige informatie zou bevatten;

-

de kring van ingewijden binnen haar organisatie zo klein als mogelijk moest worden gehouden, mede ingegeven door het gevoelige onderwerp;

-

Havenbedrijf onvoldoende geëquipeerd is om een dergelijk onderzoek uit te voeren; en

-

de onafhankelijkheid van het onderzoek moest worden gewaarborgd.

De omvang van de onderzoekskosten is redelijk, mede omdat de door [gedaagde] veroorzaakte schade aanzienlijk is. [gedaagde] heeft - na zijn eerste interview met KPMG -geen enkele medewerking verleend aan het onderzoek van KPMG, waardoor KPMG genoodzaakt was verder onderzoek te doen naar de werkelijke gang van zaken. De onderzoekskosten van KPMG hadden beperkt kunnen blijven als [gedaagde] wel zijn medewerking had verleend en openheid van zaken had gegeven.

3.2.4

Havenbedrijf heeft inspanningen verricht om [gedaagde] buitengerechtelijk te bewegen om te voldoen aan de vorderingen. De buitengerechtelijke kosten van € 6.035,06 die Havenbedrijf heeft gemaakt dienen door [gedaagde] te worden vergoed.

3.2.5

Voorts maakt Havenbedrijf aanspraak op de wettelijke rente.

3.2.6

Om haar rechten en vorderingen veilig te stellen heeft Havenbedrijf op 15 augustus 2018 conservatoir beslag doen leggen op de woning in aanbouw van [gedaagde] en onder een aantal derden. De hiermee gemoeid zijnde beslagkosten van € 1.062,42 dienen eveneens te worden vergoed door [gedaagde] .

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing