Home

Rechtbank Rotterdam, 23-02-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:952, 6013932 \ CV EXPL 17-18132

Rechtbank Rotterdam, 23-02-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:952, 6013932 \ CV EXPL 17-18132

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23 februari 2018
Datum publicatie
10 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:952
Zaaknummer
6013932 \ CV EXPL 17-18132

Inhoudsindicatie

Vordering terugbetaling voorschotten PGB vanwege contante in plaats van girale betalingen; formele rechtskracht; toepassing coulanceregeling; beroep op artikel 2.6.9 lid 1 sub j Rsa in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Uitspraak

zaaknummer: 6013932 \ CV EXPL 17-18132

uitspraak: 23 februari 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam

in de zaak van

de naamloze vennootschap

Zilveren Kruis Zorgkantoor,

gevestigd te Utrecht,

eiseres bij exploot van dagvaarding van 22 mei 2017,

gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V. te Rotterdam,

tegen

[gedaagde],

wonende te [plaatsnaam],

gedaagde,

gemachtigde: mr. E. Cekic te Zaandam.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zorgkantoor’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

-

het exploot van dagvaarding van 22 mei 2017, met producties;

-

de conclusie van antwoord;

-

het vonnis van 13 juli 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;

-

de brief van 10 oktober 2017 van de gemachtigde van Zorgkantoor, met producties;

-

het proces-verbaal van de op 17 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen;

-

de akte uitlaten zijdens Zorgkantoor, met producties;

-

de antwoordakte zijdens [gedaagde].

1.2

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1

Zorgkantoor is een uitvoeringsorgaan in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (‘AWBZ’).

2.2

Sinds 2010 heeft Zorgkantoor aan [gedaagde] een persoonsgebonden budget (‘PGB’) toegekend en periodiek bedragen aan haar ter beschikking gesteld.

2.3

Op 4 april 2010 is [gedaagde] een overeenkomst aangegaan met Stichting Nisanur Zorg (‘Nisanur’). Op grond van die overeenkomst verleent Nisanur zorg aan [gedaagde].

2.4

Voor het jaar 2013 heeft Zorgkantoor aan [gedaagde] aanvankelijk een netto budget toegekend van € 6.191,74. Het netto budget is later definitief vastgesteld op € 6.184,44.

2.5

Voor het jaar 2014 heeft Zorgkantoor aan [gedaagde] aanvankelijk een netto budget toegekend van € 5.857,44. Bij beschikking subsidievaststelling van 15 juli 2015 (‘de beschikking’) heeft Zorgkantoor het uit te keren budget definitief vastgesteld op € 5.857,44. In die beschikking wordt medegedeeld dat [gedaagde] dat bedrag dient terug te betalen. In de beschikking wordt voorts, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“(…)

Tegen deze beschikking is beroep mogelijk bij de rechtbank. Als u overweegt in beroep te gaan, moet u eerst bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift. (…) De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na dagtekening van deze beschikking. Wij wijzen u er nadrukkelijk op dat als wij uw bezwaarschrift buiten deze termijn ontvangen, dit kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.

(…)

Nadat uw bezwaarschrift is behandeld, ontvangt u van ons een beslissing op bezwaar. Als u het met de beslissing op bezwaar niet eens bent, kunt u in beroep gaan bij de Rechtbank (sector Bestuursrecht). Wij vermelden de bevoegde Rechtbank in de beslissing op bezwaar.

(…)”

2.6

[gedaagde] heeft bij brief van 13 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen de beschikking.

2.7

Namens Zorgkantoor is bij brief van 15 juni 2016 aan [gedaagde] onder meer het volgende medegedeeld:

“(…)

Indien u alsnog wenst te verantwoorden, kunt u de navolgende stukken aanleveren:

(…)

Indien u de gevraagde stukken niet volledig aanlevert kan cliënte uw bezwaarschrift niet in behandeling nemen. Indien cliënte uw verantwoording (gedeeltelijk) accepteert handhaaft zij wel de incassokosten en rente, aangezien cliënte onderhavige vordering uit handen heeft moeten geven en kosten heeft moeten maken om u tot verantwoorden te bewegen.

(…)”

2.8

Bij beslissing op bezwaar van 27 september 2016 is dit bezwaar wegens termijnoverschrijding kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2.9

Namens Zorgkantoor is bij brief van 21 oktober 2016 aan [gedaagde] onder meer het volgende medegedeeld:

“(…)

De vordering met betrekking tot het jaar 2014 bedraagt € 5.857,44. Over het jaar 2014 is in het geheel nog niets verantwoord. Budgethouder stuurt nu alsnog een verantwoordingsformulier op alsmede facturen van zorgverlener Nisanur Zorg over zowel het jaar 2013 als ook 2014. Wij kunnen alsnog een ambtshalve beoordeling aanbieden uit coulance. Omdat het een ambtshalve beoordeling uit coulance betreft, hebben wij echter alle stukken nodig die betrekking hebben op het jaar 2014. Deze stukken kan budgethouder binnen 4 weken (uiterlijk 15 november a.s.) aanleveren.

Het gaat om de volgende stukken:

- Kopie van de zorgovereenkomst die is afgesloten met Nisanur Zorg;

- Kopieën van wijzigingsovereenkomsten die zijn afgesloten (indien van toepassing);

- Kopieën van urendeclaraties van (alle) zorgverlener(s) (indien van toepassing);

- Kopieën van de bankafschriften met betalingen aan Nisanur Zorg over het jaar 2014;

- Toelichting op de aard van de gegeven zorg. Welke zorg is geleverd? Wat waren de doelen? Wat was de werkwijze?

(…)”

2.10

[gedaagde] heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen de beslissing op bezwaar van 27 september 2016. Bij uitspraak van 10 februari 2017 is haar beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht.

3 De vordering

3.1

Zorgkantoor heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 7.301,55 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.864,74 te berekenen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

3.2

Aan haar vordering heeft Zorgkantoor onverschuldigde betaling ten grondslag gelegd. De vordering betreft de voorschotperiodes 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Zorgkantoor heeft aangevoerd dat [gedaagde] over die periodes geen of onvoldoende verantwoording heeft afgelegd. Met betrekking tot het jaar 2014 heeft zij toegelicht dat [gedaagde] als budgethouder conform de toekenningsbeschikking binnen zes weken na afloop van de voorschotperiode verantwoording dient af te leggen over het PGB, maar dit heeft [gedaagde] niet dan wel onvoldoende gedaan. Zorgkantoor heeft het aan [gedaagde] toegekende PGB met terugwerkende kracht beëindigd en het reeds betaalde voorschotbedrag als onverschuldigd betaald teruggevorderd. Die beslissingen bezitten reeds formele rechtskracht. Uit dien hoofde heeft Zorgkantoor van [gedaagde] te vorderen gekregen een bedrag van € 5.864,74. De vordering betreft € 5.864,74 aan hoofdsom, € 808,57 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 628,24 aan verschenen rente berekend tot de dag van dagvaarding.

3.3

In reactie op het verweer van [gedaagde] voorafgaande aan de dagvaarding heeft Zorgkantoor aangevoerd dat zij verantwoordingsstukken van [gedaagde] heeft ontvangen en beoordeeld. Die stukken zijn echter onvoldoende, omdat bankafschriften missen waaruit blijkt dat het PGB daadwerkelijk is uitbetaald aan de zorgverleners. Contante betalingen zijn op grond van artikel 2.6.9 eerste lid, aanhef en onder j Regeling subsidies AWBZ niet toegestaan.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing