Home

Rechtbank Rotterdam, 24-04-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3881, 3226205

Rechtbank Rotterdam, 24-04-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3881, 3226205

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
24 april 2015
Datum publicatie
4 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2015:3881
Zaaknummer
3226205

Inhoudsindicatie

overgang van onderneming; onregelmatige opzegging? ongeoorloofde concurrentie

Uitspraak

zaaknummer: 3226205 \ CV EXPL 14-32712

uitspraak: 24 april 2015

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser], handelend onder de naam [bedrijf eiser],

zaakdoende te Benthuizen, gemeente Rijnwoude,

eiser in conventie, verweerder in reconventie,

gemachtigde: mr. M. de Bluts te Zoetermeer,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Rotterdam,

gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

gemachtigde: mr. L.A. van Walree-Brascamp te Voorburg.

Eiser in conventie zal hierna worden aangeduid als “[eiser]” en “[bedrijf eiser]”. Gedaagde in conventie zal hierna worden aangeduid als “[gedaagde]”.

1 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:

-

het exploot van dagvaarding van 29 april 2014, met producties;

-

de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;

-

de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie;

-

de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties;

-

de conclusie van dupliek in reconventie;

-

het tussenvonnis d.d. 5 december 2014, waarin de kantonrechter een comparitie van partijen heeft gelast;

-

de bij brief d.d. 19 januari 2015 in het geding gebrachte productie aan de zijde van [gedaagde];

-

het proces-verbaal van de op 19 januari 2015 gehouden comparitie van partijen.

De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.

2.1

[gedaagde] als werknemer is op 1 november 2011 bij [eiser] als werkgever in dienst getreden.

2.2

Op 20 juni 2013 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 juli 2013.

2.3

Bij brief d.d. 5 juli 2013 heeft [eiser] aan [gedaagde] te kennen gegeven dat zijn arbeidsovereenkomst tot 1 november 2013 liep en dat hij met de tussentijdse opzegging door [gedaagde] niet akkoord ging.

2.4

[gedaagde] is ondanks de inhoud van de brief van [eiser] van 5 juli 2013 per

1 augustus 2013 uit dienst getreden.

3 Het geschil in conventie

3.1

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 9.092,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk acht en € 1.003,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te betalen binnen twee weken na het vonnis, bij gebreke waarvan tevens de wettelijke rente hierover is verschuldigd.

3.2

Aan zijn vordering heeft [eiser] naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd:

3.2.1

[gedaagde] is bij [eiser] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens stilzwijgend verlengd voor de duur van een jaar. [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en is daarom schadeplichtig jegens [eiser]. [eiser] maakt primair aanspraak op een volledige schadevergoeding.

[gedaagde] werd door [eiser] nagenoeg uitsluitend ingezet op werkzaamheden die [eiser] in opdracht van WR-Service verrichtte, omdat [gedaagde] de enige persoon in de onderneming van [eiser] was die daartoe gecertificeerd is. Toen WR-Service bekend werd met het voorgenomen vertrek van [gedaagde], heeft WR-Service aan [eiser] laten weten geen zaken meer met [eiser] te kunnen doen en heeft zij het contract met [eiser] bij brief d.d. 25 juli 2013 ontbonden. De schade die [eiser] heeft geleden door de opzegging door [gedaagde] bestaat uit de winstderving over de maanden augustus, september en oktober 2013.

Omdat tussen [eiser] en WR-Service een opzegtermijn van zes maanden geldt, acht [eiser] het redelijk de winstderving over de duur van zes maanden van [gedaagde] te vorderen, te weten een totaalbedrag ad € 11.586,00. Daarop moet in mindering gebracht worden het loon van [gedaagde] over de maand juli 2013, vermeerderd met het vakantiegeld en met het loon over de opgebouwde vrije dagen en reiskostenvergoeding. Derhalve resteert een bedrag ad € 9.092,28 aan volledige schade, waarvan [eiser] thans vergoeding door [gedaagde] wenst.

3.2.2

Subsidiair vordert [eiser] de gefixeerde schadevergoeding. De gefixeerde schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Die tijd is in het onderhavige geval de periode tussen 31 juli 2013 en 1 november 2013. [eiser] maakt dus subsidiair aanspraak op een schadevergoeding ter hoogte van drie maandsalarissen, te weten een totaalbedrag ad € 5.246,67, inclusief vakantiegeld. Daarop moet in mindering gebracht worden het loon van [gedaagde] over de maand juli 2013, vermeerderd met het vakantiegeld en met het loon over de opgebouwde vrije dagen en reiskostenvergoeding. Derhalve resteert een bedrag ad € 2.752,95 aan gefixeerde schade.

3.2.3

Indien de kantonrechter de vordering afwijst op de grondslag dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Duidelijk is dat [gedaagde] zich nagenoeg uitsluitend richtte op het verwerven van en het afwikkelen van opdrachten van WR-Service. [gedaagde] heeft er willens en wetens voor gekozen om niet alleen voortijdig bij [eiser] te vertrekken, maar – naar [eiser] in november 2013 heeft vernomen – ook om via een andere constructie voor WR-Service te gaan werken, al dan niet zelfstandig. Uit de correspondentie met WR-Service blijkt duidelijk dat WR-Service de contractuele relatie met [eiser] wegens het vertrek van [gedaagde] beëindigde. Hierdoor heeft [eiser] zijn klant WR-Service verloren en is sprake van schending van goed werknemerschap ex artikel 7:611 BW en van schending van de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid ex artikel 6:162 BW. De hierdoor door [eiser] geleden schade stelt [eiser] op € 9.092,28.

3.2.4

[eiser] maakt voorts aanspraak op de vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Deze kosten bedragen conform de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten

€ 1.003,00.

3.3

Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering in conventie. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd:

3.3.1

[gedaagde] betwist dat de tweede arbeidsovereenkomst met [bedrijf eiser] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was. Voor 1 november 2011 werkte [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor [Installatiebedrijf N.], de eenmanszaak van dhr.[N.]. [N.] was sinds 1 maart 2011 Service Partner van WR-Service. Bij [Installatiebedrijf N.] was [gedaagde] installateur en service monteur voor WR-Service. De arbeidsovereenkomst met [N.] is meerdere malen voor bepaalde tijd verlengd. [N.] heeft in november 2011 zijn bedrijf [Installatiebedrijf N.] ingebracht in [bedrijf eiser]. In verband daarmee is in december 2011 ook het kadercontract met WR-Service op naam van [N.] gesteld. Vanaf 1 november 2011 is [gedaagde] via [bedrijf eiser] voor WR-Service gaan werken. Omdat [N.] al zijn ondernemingsactiviteiten aan [bedrijf eiser] had overgedragen, trad [gedaagde] op

1 november 2011 in dienst bij [bedrijf eiser] in het kader van overgang van onderneming. De rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [Installatiebedrijf N.] zijn daarmee van rechtswege overgegaan op [bedrijf eiser].

Indien geen sprake is van overgang van onderneming, dan stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW. Immers, de nieuwe arbeidsovereenkomst met [bedrijf eiser] eiste dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden als de overeenkomst met [Installatiebedrijf N.] en

[bedrijf eiser] had als het ware het management van [Installatiebedrijf N.] in dienst genomen, zodat het door [N.] op grond van zijn ervaringen met [gedaagde] verkregen inzicht in de hoedanigheden en geschiktheid van [gedaagde] voor zijn werk in redelijkheid ook moet worden toegekend aan [bedrijf eiser]. Zowel indien er sprake is van overgang van onderneming als indien er sprake is van opvolgend werkgeverschap was er op het moment dat [gedaagde] in juni 2013 ontslag nam sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat de arbeidsovereenkomst met [Installatiebedrijf N.] reeds meerdere malen was verlengd. Voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gold dus een opzegtermijn van een maand op grond van artikel 7:672 BW. Deze opzegtermijn is door [gedaagde] in acht genomen. Er is derhalve geen sprake van een onregelmatige opzegging, zodat de vordering tot schadevergoeding op grond van onregelmatige opzegging dient te worden afgewezen. Ook de hoogte van de door [eiser] gestelde schade wordt betwist.

3.3.2

WR-Service verbrak het contract met [bedrijf eiser], omdat er bij [bedrijf eiser] geen getrainde technicus meer in dienst was en niet omdat WR-Service het plan had om [gedaagde] in te schakelen voor werkzaamheden. [gedaagde] is na vertrek bij [bedrijf eiser] een eigen bedrijf begonnen. WR-Service is bij het bedrijf van [gedaagde] terecht gekomen, omdat zij anders extra kosten moest maken voor technici van andere bedrijven. WR-Service heeft het bedrijf van [gedaagde] benaderd.

Uit de jurisprudentie blijkt dat vorderingen wegens oneerlijke concurrentie staan of vallen met het kunnen aantonen (door de ex-werkgever) dat klanten, die duurzaam met de ex-werkgever waren verbonden, stelselmatig worden benaderd door de ex-werknemer of dat de ex-werknemer actief optreedt met het oogmerk om een klant over te halen de relatie met de ex-werkgever te verbreken.

[gedaagde] heeft de klanten van [bedrijf eiser] niet (stelselmatig) benaderd en heeft ook nooit het oogmerk gehad of pogingen ondernomen een klant over te halen de relatie met [bedrijf eiser] te verbreken. De vordering tot schadevergoeding wegens oneerlijke concurrentie dient dan ook te worden afgewezen.

4 Het geschil in reconventie

5 De beoordeling van de vordering

6 De beslissing