Rechtbank Rotterdam, 07-08-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9129, 2996885
Rechtbank Rotterdam, 07-08-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9129, 2996885
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 7 augustus 2014
- Datum publicatie
- 7 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2014:9129
- Zaaknummer
- 2996885
Inhoudsindicatie
:685 BW directeur-bestuurder woningbouwvereniging; rechtspersonenrechtelijke en arbeidsrechtelijke relatie; in arbeidsovereenkomst voorziening in geval ontslag; WNT niet van toepassing.
Uitspraak
zaaknummer: 2996885 VZ VERZ 14-4394
uitspraak: 7 augustus 2014
beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
Woningbouwvereniging [X]
gevestigd te [X] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. van der Kolk, te Rotterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S. van der Landen, te Utrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als “[Woningbouwvereniging]” respectievelijk [verweerder]
1 Het verloop van de procedure
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- -
-
het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 18 april 2014;
- -
-
het verweerschrift, met bijlagen, ontvangen op 4 juli 2014;
- -
-
de faxbrief d.d. 7 juli 2014 aan de zijde van [Woningbouwvereniging] met bijlage;
- -
-
de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van de [Woningbouwvereniging].
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014.
Aan de zijde van de [Woningbouwvereniging] zijn verschenen de heer[A]en mevrouw [B], voorzitter, respectievelijk vicevoorzitter van de Raad van Commissarissen en de heer[C] vicevoorzitter van de Raad van Afgevaardigden, bijgestaan door de gemachtigde van [Woningbouwvereniging]. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door hun respectievelijke gemachtigden, de gemachtigde van [Woningbouwvereniging] heeft dit gedaan aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende relevante feiten:
[Woningbouwvereniging] is een toegelaten woninginstelling in de zin van de Woningwet. Zij wordt bestuurd door een bestuur dat bestaat uit één natuurlijk persoon, in de statuten “de directeur” genoemd. Deze statutair bestuurder is tevens directeur van de werkorganisatie.
Conform haar statuten kent [Woningbouwvereniging] een Raad van Commissarissen (RvC), bestaande uit 5 leden, die worden benoemd door de Raad van Afgevaardigden (RvA). De RvC heeft de bevoegdheid de bestuurder te benoemen, te schorsen en te ontslaan. Hij houdt toezicht op het beleid van de bestuurder en op de algemene gang van zaken bij [Woningbouwvereniging] en de met haar verbonden onderneming. De RvC vervult de rol van werkgever waar het de uitoefening van de taken van de directeur betreft.
De RvA wordt benoemd door en uit de leden van de vereniging en fungeert namens hen als adviseur voor het bestuur. De RvA adviseert de RvC bij benoeming, schorsing of ontslag van de directeur-bestuurder
[verweerder], geboren op [geboortedatum]is op 1 februari 2001 in dienst getreden bij [Woningbouwvereniging] en per 30 juni 2003 benoemd tot statutair directeur. Laatstelijk bekleedde hij de functie van directeur-bestuurder. Zijn bruto maandsalaris bedraagt € 9.045,82 ex 8% vakantietoeslag.
De arbeidsovereenkomst van [verweerder] houdt onder artikel 3 lid 3 in geval van beëindiging de volgende voorziening in:
“[Woningbouwvereniging] is verplicht de heer [verweerder] bij tussentijdse ongevraagde beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de Raad van Commissarissen (...) zonder dat ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [verweerder], rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, ter zake van schadeloosstelling te voldoen een bedrag ineens (lump sum), berekend volgens het uitgangspunt van de kantonrechtersformule zoals deze toegepast wordt bij een ontbindingsprocedure.”
De conclusie van het verslag van de beoordeling d.d. 29 november 2013 van [verweerder] luidt:
“De [verweerder]vervult een zware en verantwoordelijke functie als directeur/bestuurder. Het beheersmatige deel van de functie wordt naar tevredenheid vervuld. De RvC heeft waardering voor hetgeen tot stand is gebracht bij de [Woningbouwvereniging]. Echter de bestuurlijke en relationele aspecten van de functie zijn minder goed tot ontwikkeling gekomen en de groei hierin stagneert. De functie vraagt om een meer extern georiënteerde, open en verbindende basishouding.
Op grond van de thans geldende governancecode voor de volkshuisvestingsbranche wordt een bestuurder voor een periode van 4 jaar benoemd. Daarna wordt bezien of verlenging al dan niet aan de orde is. [verweerder] is inmiddels bijna 13 jaar werkzaam als bestuurder in dezelfde functie en in feite dus bezig aan zijn 4e termijn.
Merkbaar is – ook voor hemzelf- dat relaties met veel stakeholders in de loop der jaren zijn “verzuurd”. Het gaat daarbij ook om zeer cruciale relaties zoals met de eigen RvA, de bewonersorganisatie en de RvC. Dit acht de RvC een ongewenste situatie.
De RvC is van mening dat het aanbeveling verdient dat de heer [verweerder] op korte termijn omziet naar een andere functie. Zij biedt de heer [verweerder] hulp en steun bij het vinden van een nieuwe werkkring.“
Bij besluit van 11 april 2014 heeft de RvC [verweerder] ontslagen als bestuurder. Dit ontslag is hem bevestigd bij brief van 14 april 2014. Aan dit ontslag is de non-actiefstelling van [verweerder] gekoppeld, in afwachting van een beslissing met betrekking tot de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
Vanaf 13 juli 2013 en ook ten tijde van dit ontslagbesluit was de RvC niet voltallig, maar bestond uit 2 leden.
Na het ontslag van [verweerder] is in de drie vacatures in de RvC voorzien. Per 13 mei 2014 is de RvC weer voltallig.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, gelegen in een wijziging in de omstandigheden, met ingang van de vroegst mogelijke datum, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van € 108.550,00 bruto, met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
Aan het verzoek heeft [Woningbouwvereniging] naast de hiervoor onder 2.1 tot en met 2.7 weergegeven vaststaande feiten, voor zover van belang en samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
De verhouding tussen de RvC en [verweerder] als directeur-bestuurder is blijvend verstoord. Ditzelfde geldt voor de verhouding tussen de RvA en [verweerder] en ook tussen de huurdersorganisatie Houdt Zicht (HZ) en [verweerder] moet een constructieve samenwerking uitgesloten worden geacht.
Met name op bestuurlijk en communicatief terrein heeft de RvC, gesteund door de RvA, geen vertrouwen meer in [verweerder]. Dit speelt al geruime tijd en het niet naar behoren functioneren van [verweerder] is meermalen voorwerp van overleg geweest tussen de RvC en [verweerder]. Op 29 november 2013 heeft een beoordeling van [verweerder] plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt. Ondanks gesprekken over verbeterpunten in de afgelopen periode en de [verweerder] geboden gelegenheid zijn functioneren te verbeteren heeft dit niet tot enig positief en waarneembaar resultaat geleid. [verweerder] heeft daarentegen de verhoudingen met de RvC en de RvA verder op scherp gesteld. Bij hem is er niet de wil c.q. de intentie geweest zich te conformeren aan de redelijke wensen en verlangens van de RvC als toezichthouder.
Evenmin is hij er in geslaagd om de verhouding en de samenwerking met de RvA en HZ te verbeteren, terwijl van hem als directeur-bestuurder verwacht mag worden dat hij een verbindende factor binnen de onderneming zou moeten en kunnen zijn. Verder beschikt [verweerder] niet over het vermogen om samenwerkingsrelaties met derden op te bouwen. Over dergelijke kerncompetenties moet een directeur-bestuurder zeker bij een maatschappelijk georiënteerde onderneming als een woningbouwcorporatie juist beschikken.
Daar waar de directeur-bestuurder niet langer het vertrouwen geniet van de RvC en de RvA ziet de RvC geen andere mogelijkheid dan zijn verantwoordelijkheid te nemen en gebruik te maken van de hem toekomende ontslagbevoegdheid ten aanzien van de directeur-bestuurder en te komen tot beëindiging van de arbeidsrelatie met [verweerder].
Aan de arbeidsovereenkomst kan geen zinvolle invulling meer worden gegeven nu [verweerder] met het per 14 april 2014 geëindigd zijn van zijn functionele relatie met [Woningbouwvereniging] geen bestuurder meer is. De arbeidsovereenkomst die als gevolg hiervan inhoudsloos is geworden dient dan ook tot een einde te komen.
Een vergoeding conform de kantonrechtersformule met een C-factor van 1 is niet passend omdat de noodzaak om de arbeidsovereenkomst te beëindigen geheel in de risicosfeer van [verweerder] ligt en aan hem toerekenbaar is. Verder is de RvC van oordeel dat hij een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft die mede bezien moet worden in het kader van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi publieke sector (WNT). Een vergoeding van 12 maanden bruto salaris wordt daarom passend geacht.