Home

Rechtbank Rotterdam, 08-09-2008, BF3266, 10/701150-08

Rechtbank Rotterdam, 08-09-2008, BF3266, 10/701150-08

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
8 september 2008
Datum publicatie
1 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2008:BF3266
Zaaknummer
10/701150-08
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 348

Inhoudsindicatie

Collectieve winkelontzegging (CWO).

Verweer nietige dagvaarding verworpen. De bewoordingen van de tenlastelegging zijn voldoende begrijpelijk. De verdachte kon weten tegen welk verwijt hij zich diende te verdedigen.

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, omdat uit onderzoek is gebleken dat het voor de verdachte redelijkerwijs niet mogelijk is geweest te weten welke winkels hij door de CWO niet mocht betreden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector strafrecht

Parketnummer: 10/701150-08

Datum uitspraak: 8 september 2008

Tegenspraak

Vonnis van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[Naam verdachte],

geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],

(gemachtigd) raadsman mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

De verdachte is gedagvaard voor de zitting van de politierechter in deze rechtbank van 8 juli 2008. In de dagvaarding zijn aan de verdachte drie feiten ten laste gelegd, genummerd 1 tot en met 3. De politierechter heeft ten aanzien van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten een eindbeslissing genomen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en vervolgens aanhangig gemaakt op de zitting van die meervoudige kamer van 25 augustus 2008.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op eerdergenoemde terechtzittingen van de politierechter van 8 juli 2008 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van de meervoudige kamer van 25 augustus 2008.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 05 juli 2008 te Rotterdam wederrechtelijk vertoevende in een besloten lokaal gelegen aan het Zuidplein Hoog en in gebruik bij Vroom en Dreesmann Warenhuizen B.V., althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd, immers heeft verdachte zich in een winkel van Vroom en Dreesmann Warenhuizen B.V. opgehouden, zulks terwijl aan hem op 15 maart 2008 een Collectieve Winkelontzegging is aangezegd, geldende voor de periode van 15 maart tot en

met 14 september 2008 voor alle winkels gelegen aan het Zuidplein.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. Baars heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

GELDIGHEID DAGVAARDING

Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat de verdachte uit de tekst van de tenlastelegging niet kan opmaken waar hij feitelijk van verdacht wordt.

Dit verweer wordt verworpen.

Uit de bewoordingen van de tenlastelegging is voldoende begrijpelijk dat de verdachte wordt verweten dat hij op 5 juli 2008 te Rotterdam in een winkel van Vroom & Dreesmann Warenhuizen B.V. aan het Zuidplein Hoog was, terwijl hij daar op grond van een Collectieve Winkel Ontzegging (hierna: CWO) niet mocht zijn. De verdachte kon dus weten tegen welk verwijt hij zich diende te verdedigen. De dagvaarding behelst dan ook een opgave van het feit als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat er geen sprake is van een nietige dagvaarding.

ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat uit onderzoek is gebleken dat het voor de verdachte redelijkerwijs niet mogelijk is geweest te weten welke winkels hij door de CWO niet mocht betreden. Naar aanleiding van deze zaak is de werkwijze aangepast en wordt in het vervolg bij elk winkelverbod een lijst met deelnemende winkels overhandigd. Tevens is naar voren gebracht dat een onderdeel van het Protocol Collectieve Winkel- en garageontzegging Zuidplein (hierna: het Protocol), welk Protocol handelt over de oplegging van CWO’s als de onderhavige, niet goed geregeld was. De politie en het Openbaar Ministerie zijn hiervoor mede verantwoordelijk, nu zij bij de totstandkoming van het Protocol betrokken zijn geweest.

De raadsman heeft zich namens de verdachte met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De officier van justitie zal worden gevolgd in haar standpunt op de navolgende gronden.

De verdachte wordt vervolgd voor het misdrijf lokaalvredebreuk in verband met - kort gezegd - overtreding van een CWO.

Wanneer overtreding van een dergelijk civielrechtelijk verbod via het Wetboek van Strafrecht wordt opgeplust tot een misdrijf, dient de regeling langs welke het civielrechtelijk verbod tot stand komt helder en sluitend te zijn. De regeling vormt immers de opmaat en daarmee de achilleshiel van de vervolging van het misdrijf.

De regeling (lees: het Protocol) van de CWO in het winkelcentrum Zuidplein is niet voldoende helder en sluitend.

Hoewel de welwillende lezer uit de tekst van het Protocol zou kunnen destilleren dat de ene deelnemende winkel bevoegd is om een verbod op te leggen voor de andere deelnemenden is volstrekt onduidelijk welke winkels nu concreet deelnemer zijn bij het Protocol. In het Protocol wordt weliswaar verwezen maar een internetsite(s), doch deze zijn niet te raadplegen of werken niet naar behoren. Waar deze nog wel functioneren en vermelden dat alle ondernemers van het Zuidplein zijn aangesloten op de CWO, blijkt deze informatie, aldus de officier van justitie op zitting, weer onjuist te zijn. Voor de verdachte, maar vooral ook voor de rechtbank is het dan ook niet mogelijk te beoordelen welke winkels in concreto bevoegd zijn een CWO op te leggen en hoe ver die bevoegdheid zich vervolgens kan uitstrekken.

Uit deze bevoegdheidsproblematiek volgt, als vanzelf, ook de door de officier van justitie reeds opgemerkte kenbaarheidsproblematiek die bij de CWO speelt. Voor de verdachte was het welhaast onmogelijk om na te gaan waar hij, na oplegging van de CWO, niet meer mocht komen. Tijdens de zitting bij de politierechter heeft de verdachte in dit verband nog treffend opgemerkt: ‘Ik weet dat ik niet in het Kruidvat mag komen, maar ik weet niet dat dit voor het hele winkelcentrum geldt. Als ik dat had geweten dan zou ik niet in het winkelcentrum Zuidplein vertoeven’

De aanzegging, het internet - zo dit medium voor de doelgroep al een reële optie is - noch (een) andere informatiebron(nen) boden de verdachte enige informatie over waar hij niet meer gewenst was.

Ook is niet duidelijk geworden of de posters, waarmee volgens het Protocol wordt aangegeven dat in het gebied een CWO geldt en dit aldus aan de buitenwereld kenbaar gemaakt moest worden, op of omstreeks 5 juli 2008 op het Zuidplein waren aangeplakt. De officier van justitie heeft hierover op de zitting geen uitsluitsel kunnen geven.

Deze onduidelijkheden in de regeling komen mede voor rekening en risico van het Openbaar Ministerie, zeker nu zij zelf betrokken is geweest bij de totstandkoming van het Protocol. Daarnaast heeft de officier van justitie op de terechtzitting aangegeven dat het Protocol en de werkwijze momenteel worden aangepast en dat er in het winkelcentrum Zuidplein sinds juli 2008 niet meer is geverbaliseerd voor overtreding van de CWO en sindsdien ook geen CWO’s meer zijn opgelegd. Tevens wordt ter zake van reeds eerder gepleegde overtredingen van CWO’s momenteel geen vervolging ingesteld.

Gelet op het vorenoverwogene, in onderlinge samenhang bezien, kan er tegen de verdachte geen vervolgingsrecht staande worden gehouden en dient de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.

BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart de dagvaarding geldig;

- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,

en mrs. Janssen en Wijnholt, rechters,

in tegenwoordigheid van Wilsing, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2008.

De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.