Home

Rechtbank Roermond, 23-08-2012, ECLI:NL:RBROE:2012:BX6012 BX6315, 04803006-12

Rechtbank Roermond, 23-08-2012, ECLI:NL:RBROE:2012:BX6012 BX6315, 04803006-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Roermond
Datum uitspraak
23 augustus 2012
Datum publicatie
3 september 2012
ECLI
ECLI:NL:RBROE:2012:BX6315
Zaaknummer
04803006-12

Inhoudsindicatie

Uitlevering aan Marokko ontoelaatbaar in verband met ongenoegzaamheid van stukken

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND

Sector strafrecht

Parketnummer : 04/803006-12

Datum uitspraak : 23 augustus 2012

Tegenspraak

UITSPRAAK

op het schriftelijk verzoek van Marokko, door tussenkomst van de Ambassade van het Koninkrijk van Marokko te ’s-Gravenhage gezonden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken, te ’s-Gravenhage en overeenkomstig artikel 20 van de Uitleveringswet op 26 april 2012 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie (kenmerk

UTL-I-2012 017277) toegezonden aan de officier van justitie middels het IRC Zuid tot uitlevering van de opgeëiste persoon:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum],

ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in [detentie adres]

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die het uitleveringsverzoek vergezellen.

De procesgang

De rechtbank heeft dit uitleveringsverzoek behandeld op de terechtzitting van 23 augustus 2012. Daarbij is de opgeëiste persoon, hierna te noemen [verdachte], met bijstand van zijn raadslieden mr. [advocaat 1], advocaat te Amsterdam en [advocaat 2], advocaat te Brussel (België), en een tolk in de Franse taal, en de officier van justitie gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.

De officier van justitie heeft zijn opvatting over de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering als bedoeld in artikel 26, lid 2, van de Uitleveringswet, gegeven en geadviseerd de verzochte uitlevering van [verdachte] toelaatbaar te achten en hij heeft de rechtbank tevens verzocht voor het sluiten van het onderzoek de gevangenhouding van [verdachte] te bevelen.

[verdachte] en zijn raadslieden zijn in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen omtrent het verzoek tot uitlevering en de in verband daarmee te nemen beslissingen.

De rechtbank heeft [verdachte] in de gelegenheid gesteld het laatst het woord te voeren.

De rechtbank heeft ter zitting van 23 augustus 2012 de vordering gevangenhouding van [verdachte] afgewezen en na sluiting van het onderzoek aanstonds uitspraak gedaan en de opheffing van de uitleveringsdetentie bevolen.

Het verzoek tot uitlevering en de overgelegde stukken

Blijkens de processtukken is het verzoek tot uitlevering schriftelijk gedaan door toezending van het verzoek aan de Minister van Buitenlandse Zaken te ’s-Gravenhage, welk verzoek is doorgeleid naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het verzoek strekt tot uitlevering van [verdachte] aan Marokko ter strafvervolging.

Ter adstructie van het uitleveringsverzoek zijn de hierna genoemde stukken overgelegd:

a. een internationaal aanhoudingsbevel d.d. 18 maart 2008, met het kenmerk nummer 59 vertrouwelijk 08 van het Gerechtshof te Rabat (Marokko);

b. een officieel verzoek tot uitlevering d.d. 12 april 2012 van het Gerechtshof te Rabat;

c. de toezegging d.d. 12 april 2012 dat het Gerechtshof te Rabat de zaak in behandeling zal nemen;

d. een overzicht van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, de tijd waarop en de plaats waar de feiten zijn begaan en verwijzing naar de toepasselijke wetsbepalingen;

e. een afschrift van de toepasselijke wetsbepalingen;

f. een brief van de Ambassade van het Koninkrijk Marokko te ’s-Gravenhage gericht aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken te ’s-Gravenhage d.d. 20 april 2012.

Door de officier van justitie is voor zover thans van belang aan het dossier toegevoegd een fotokopie van:

- een internationaal arrestatiebevel nr 59 vertrouwelijk 08 van de Procureur-generaal des Konings bij het Gerechtshof te Rabat tegen [verdachte], geboren op 8 juni 1976 te Brussel (dit stuk heeft een gelijke inhoud als het stuk hiervoor onder a genoemd);

- een uitleveringsverzoek van het Koninkrijk Marokko, Ministerie van Justitie, Gerechtshof te Rabat, Parket-Generaal, d.d. 2 december 2008 betreffende [verdachte], gericht aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten van België op het gebied van internationale samenwerking (dit stuk heeft een gelijke inhoud als het stuk hiervoor onder b genoemd);

- een brief betreffende aanvullende inlichtingen van de Procureur-generaal des Konings bij het Gerechtshof te Rabat gericht aan de heer [naam 1] Federaal Magistraat van het Federaal Parket Generaal te Brussel d.d. 7 januari 2009;

- een arrest van het Hof van beroep te Brussel, Kamer van inbeschuldigingstelling, d.d. 19 februari 2009, gewezen op voormeld arrestatiebevel en uitleveringsverzoek waarbij de uitlevering ontoelaatbaar is verklaard.

Bij voornoemde stukken is een vertaling in de Nederlandse taal gevoegd.

Door de raadsman [advocaat 2] zijn bij pleidooi diverse in de Engelse - en Franse taal gestelde stukken overgelegd ter adstructie van het door de raadsman gevoerde verweer dat uitlevering van [verdachte] niet voor inwilliging vatbaar en dus ontoelaatbaar moet worden geacht aangezien [verdachte] door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan een risico van een flagrante inbreuk op enig hem ex artikel 6 EVRM toekomend recht.

De identiteit en de nationaliteit van de opgeëiste persoon

[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de in het uitleveringsverzoek bedoelde persoon is en dat zijn personalia zijn:

[verdachte], geboren op [geboortedatum], zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de [detentie adres] en dat hij alleen de Marokkaanse nationaliteit heeft.

Standpunt van de officier van justitie

Door de officier van justitie is in zijn schriftelijke samenvatting als bedoeld in artikel 26, lid 2, van de Uitleveringswet naar voren gebracht dat er naar zijn mening met betrekking tot de feiten genoemd in het uitleveringsverzoek geen gronden aanwezig zijn om de verzochte uitlevering ontoelaatbaar te verklaren. In tweede termijn heeft de officier van justitie opgemerkt dat in geval van ongenoegzaamheid van stukken de verzoekende staat alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld nadere stukken te overleggen.

Standpunten van de raadslieden van de opgeëiste persoon

Door de raadsman mr. [advocaat 1] is primair verzocht de uitlevering van [verdachte] ontoelaatbaar te verklaren wegens ongenoegzaamheid van de stukken.

Door de verdediging is daartoe aangevoerd dat het uitleveringsverzoek niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 18, derde lid, aanhef en onder b, van de Uitleveringswet, nu immers het uitleveringsverzoek in onvoldoende mate een uiteenzetting geeft van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, met een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de tijd en plaats waarop deze zijn begaan. De omschrijving van de feiten is dermate vaag en algemeen dat het voor [verdachte] buitengewoon moeilijk is om zich hier tegen te verdedigen.

Voorts is door de verdediging aangevoerd, dat op basis van de ontoereikende omschrijving van de feiten in het uitleveringsverzoek, het voor de verdediging niet mogelijk is om vast te stellen of er een verdragsbasis bestaat. Het verstrekken van middelen aan een derde is slechts dan een strafbaar feit, indien dit wordt gedaan met de bedoeling deze te gebruiken, of de wetenschap dat zij gebruikt gaan worden, voor terroristische doelen. In het onderhavige uitleveringsverzoek wordt echter op geen enkele wijze gesteld dat [verdachte] enige bedoeling of wetenschap had dat het geld gebruikt zou worden voor dat doel. De door de Marokkaanse autoriteiten verstrekte stukken zijn ongenoegzaam om een zorgvuldige toetsing aan artikel 2 van het Verdrag ter Bestrijding van de Financiering van Terrorisme en artikel 3 van het Verdrag tegen de Grensoverschrijdende Misdaad mogelijk te maken.

Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat tussen Nederland en Marokko geen uitleveringsverdrag is gesloten. Gelet op artikel 2 van de Uitleveringswet geschiedt uitlevering alleen op basis van een verdrag en derhalve zal beoordeeld moeten worden of er een verdragsbasis is anders dan

een zelfstandig uitleveringsverdrag.

De uitlevering aan Marokko van [verdachte] wordt verzocht in verband met zijn vermeende betrokkenheid bij:

“het oprichten van een criminele bende en het verbergen van goederen welke van een misdrijf afkomstig zijn, het oprichten van een bende ter voorbereiding en uitvoering van terroristische feiten in het kader van een gezamenlijk project met het oogmerk de openbare orde ernstig aan te tasten, het opzettelijk hulp verlenen aan wie een terroristisch feit pleegt krachtens de artikelen 293, 294, 572 van het wetboek van Strafrecht en 218-1 negende lid, 218-7 en 218-6 van de wet 03/03 gedateerd 28 mei 2003 betrekking hebbende op het bestrijden van terrorisme.”

Op grond van de inhoud van de door Marokko overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat de verwijten zoals die in het onderhavige uitleveringsverzoek zijn omschreven, qua tijd en plaats niet genoegzaam zijn gesubstantieerd, zodat de gegeven omschrijving van de feiten niet voldoet aan de in artikel 18 van de Uitleveringswet gestelde eis dat een uiteenzetting van de feiten, waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de tijd en de plaats waarop deze zijn begaan dient te behelzen. De rechtbank merkt in dit verband voorts op dat niet blijkt dat de omschreven vermeende criminele activiteiten van [verdachte] relatie hebben met de in de maand februari 2008 in Marokko gearresteerde [naam 2], noch met (diens) terroristische activiteiten. Tot slot merkt de rechtbank op dat als gevolg van de ontoereikende omschrijving van de feiten in het uitleveringsverzoek het de rechtbank evenmin niet mogelijk is gebleken enige verdragsbasis voor uitlevering van [verdachte] aan Marokko vast te stellen.

Het verweer van de raadsman mr. [advocaat 1] treft dus doel.

In aansluiting op hetgeen door de officier van justitie in tweede termijn ter terechtzitting naar voren is gebracht acht de rechtbank geen termen aanwezig om de behandeling van uitleveringsverzoek voor onbepaalde tijd aan te houden, teneinde Marokko in de gelegenheid te stellen alsnog aanvullende stukken te laten verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de Marokkaanse autoriteiten al meer dan voldoende gelegenheid gehad de stukken op orde te brengen. Na de uitspraak van het Hof van beroep te Brussel van 19 februari 2009 op het door de Marokko in december 2008 gedane uitleveringsverzoek aan België (waarbij de uitlevering ontoelaatbaar werd verklaard) heeft Marokko ruimschoots de gelegenheid een nadere onderbouwing aan te leveren ter zake van het vermoeden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de in het uitleveringsverzoek omschreven strafbare feiten. De in april 2012 door de Marokkaanse autoriteiten overgelegde stukken bevatten de facto minder feitelijke informatie in vergelijking met de uitleveringsstukken die door de Marokkaanse autoriteiten in december 2008 en januari 2009 aan België zijn verstrekt, zodat de thans door de rechtbank geconstateerde ongenoegzaamheid van stukken met betrekking tot het onderhavige uitleveringsverzoek voorkomen had kunnen worden.

Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd is bevonden dat niet aan alle daarvoor in de Wet gestelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering ontoelaatbaar te worden verklaard.

Gelet op het voorgaande volgt dat de rechtbank niet meer toekomt aan de overige door de verdediging aangevoerde verweren.

De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de uitleveringsdetentie van [verdachte] opheffen.

Gezien

de artikelen 2, 5 en 18 van de Uitleveringswet.

De uitspraak

De rechtbank

verklaart ontoelaatbaar de door de Marokkaanse autoriteiten verzochte uitlevering van [verdachte] voornoemd;

heft op de uitleveringsdetentie van [verdachte] met ingang van heden.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.Th.G. Steeghs,

L.J.A. Crompvoets, rechters, van wie mr. M.B.Th.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van genoemde rechtbank op 23 augustus 2012.

Mr. L.J.A. Crompvoets is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.