Home

Rechtbank Roermond, 14-06-2011, BQ7789, 04/610029-04

Rechtbank Roermond, 14-06-2011, BQ7789, 04/610029-04

Gegevens

Instantie
Rechtbank Roermond
Datum uitspraak
14 juni 2011
Datum publicatie
14 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ7789
Zaaknummer
04/610029-04

Inhoudsindicatie

Beëindiging TBS wegens ontbreken stoornis

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND

Sector strafrecht

Parketnummer: 04/610029-04

RK-nummer: 10/638

Uitspraakdatum: 14 juni 2011

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing van de rechtbank te Roermond op de vordering van het openbaar ministerie d.d. 31 mei 2010 – ingekomen ter ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 1 juni 2010 – in de zaak van

[ter beschikking gestelde] (hierna te noemen: [ter beschikking gestelde]),

geboren te [plaats]

thans verblijvende in [adres].

De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank d.d. 31 mei 2010 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van:

1.poging tot doodslag;

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

3.diefstal,

terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste.

De hiervoor onder 1 en 2 genoemde delicten betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

1. De stukken

In het dossier bevinden zich onder andere:

-de processen-verbaal van de zittingen van 24 juni 2010, 5 augustus 2010, 13 januari 2011 en

7 april 2011;

-de beschikking van de rechtbank Roermond van 20 oktober 2010;

-het advies van H.A. de Jonge, GZ-psycholoog en behandelcoördinator en H.J. Beintema, psychiater, directeur en plaatsvervangend hoofd bij de inrichting waar [ter beschikking gestelde] verblijft, d.d. 18 mei 2010;

-het advies van A. Warnaar, klinisch- en forensisch psycholoog/psychotherapeut, d.d. 28 april 2010;

-het advies van R. Vriesema, psychiater, d.d. 26 april 2010;

-het advies van J.M.J.F. Offermans, psychiater, d.d. 4 oktober 2010;

-het advies van J.M. Oudejans, psycholoog, d.d. 1 juni 2010;

-het advies van P.E. Geurkink, psycholoog en F.R. Kruisdijk, psychiater, bij het Pieter Baan Centrum d.d. 23 mei 2011;

-de omtrent [ter beschikking gestelde] gehouden wettelijke aantekeningen over de periode van 6 november 2008 tot en met 17 maart 2010;

-het persoonsdossier van [ter beschikking gestelde].

2. De procesgang

Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 20 augustus 2004 is [ter beschikking gestelde] ter beschikking gesteld. De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 9 juli 2005.

De terbeschikkingstelling is laatstelijk bij beslissing van deze rechtbank d.d. 7 juli 2009 met één jaar verlengd.

Deze vordering is voor de eerste keer behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank 24 juni 2010. Voorafgaand aan deze zitting heeft de raadsman de rechtbank bericht dat hij psycholoog Oudejans en psychiater Offermans had verzocht in het kader van een second opinion te rapporteren. Nu de betreffende rapporten nog niet gereed waren, is de behandeling van de vordering aangehouden tot een later tijdstip.

Op 5 augustus 2010 is het onderzoek ter zitting wederom geschorst, omdat de getuigen-deskundigen Oudejans en Offermans verhinderd waren.

Ter zitting van 7 oktober 2010 is de vordering inhoudelijk behandeld, hetgeen heeft geresulteerd in de beschikking van deze rechtbank d.d. 20 oktober 2010, waarin het onderzoek is heropend, nu gebleken was dat de kliniek en de deskundigen A. Warnaar, R. Vriesema, J.M.J.F. Offermans en J.M. Oudejans over de diagnose en het recidiverisico verschillende meningen zijn toegedaan en deze verschillen zo fundamenteel van aard zijn dat zij hebben geleid tot met elkaar onverenigbare adviezen aan de rechtbank. De rechtbank achtte het voor de vorming van haar eindoordeel noodzakelijk dat [ter beschikking gestelde] door het Pieter Baan Centrum zou worden onderzocht omtrent de aan- of afwezigheid van een psychische stoornis en het daarbij geboden risicomanagement.

Op de zittingen van 13 januari 2011 en 7 april 2011 is het onderzoek geschorst, omdat de aanvullende rapportage betreffende de observatie van [ter beschikking gestelde] in het Pieter Baan Centrum nog niet gereed was.

Ter zitting van 31 mei 2011 zijn gehoord de officier van justitie, [ter beschikking gestelde], de raadsman en H.A. de Jonge, GZ-psycholoog en behandelcoördinator van [ter beschikking gestelde] bij de FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen.

3. Het standpunt van de deskundigen

De rechtbank heeft kennisgenomen van rapporten van de kliniek en van de deskundigen A. Warnaar,

R. Vriesema, J.M.J.F. Offermans en J.M. Oudejans - zoals reeds verwoord en weergegeven in de beschikking van 20 oktober 2010. De rechtbank - die thans in een andere samenstelling zit - maakt deze weergave tot de hare.

Voorts wordt in voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: PBC) wordt

- zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende gesteld:

Bij [ter beschikking gestelde] is de aan ADHD gekoppelde impulsiviteit sterk naar de achtergrond en lijkt de persoonlijkheid op diverse ontwikkelingsdimensies verder gerijpt te zijn. Ten tijde van de vorige TBS-periode en de huidige indexdelicten was dit anders. De kliniek Groot Batelaar beschrijft [ter beschikking gestelde] als veel impulsiever dan nu het geval is. In deze kliniek moest [ter beschikking gestelde] extern gestructureerd worden, waaruit kan worden geconcludeerd dat de ADHD destijds veel pregnanter aanwezig was en de interacties kleurde. Ook was de persoonlijkheid van [ter beschikking gestelde] destijds minder ontwikkeld en rijp op het gebied van de identiteitsvorming, behoeftebevrediging, zelfbeeld en probleemoplossend vermogen.

In de huidige TBS-periode heeft [ter beschikking gestelde] geprofiteerd van de behandeling tot nu toe, ondanks de verstoorde relatie met de staf van de instellingen wegens de deels verschillende geïnterpreteerde affaires met medewerksters. In de Rooyse Wissel heeft [ter beschikking gestelde] vooral een extern gestructureerde omgeving geïncorporeerd en in de Van Mesdagkliniek heeft hij daarnaast ook nog geprofiteerd van de psychotheurapeutische onderdelen. Daarbij kan de omgang met de medewerkster van de klinieken niet nader in een context geplaatst worden, nu de details hiervan niet geverifieerd konden worden wegens een gebrek aan informatieverschaffing zijdens de klinieken c.q. de medewerksters.

Op het moment van onderzoek en observatie in het PBC kon geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens meer vastgesteld worden. Het gevaar dat zou kunnen voortkomen uit de eerder vastgestelde stoornis is hiermee verminderd. In plaats van de door de kliniek omschreven stoornis lijkt er inmiddels sprake te zijn van een uit zijn verleden voortkomende kwetsbaarheid die zich niet in diagnostische DSM-termen laat classificeren. Deze kwetsbaarheid bestaat met name in het geval van het opbouwen van een intieme relatie met een partner die wisselt in standpunten of gevoelens waarbij [ter beschikking gestelde] moeite heeft de veranderingen binnen de relatie te verdragen. Kenmerkend bij de eerdere relaties is de stereotype rolverdeling in redder en slachtoffer van waaruit de relaties begonnen. Wanneer [ter beschikking gestelde] bij de verminderde frustratietolerantie op dit specifieke terrein ook nog overmatig alcohol nuttigt - wat hem overigens geheel is aan te rekenen gelet op de afwezigheid van een alcoholverslaving – bestaat de kans dat hij de betreffende partner kan gaan belagen. Het kernprobleem van [ter beschikking gestelde], namelijk zijn hang naar erkenning, begrip en het zich gehoord voelen, is dan ook nog steeds aanwezig, maar uit het onderzoek blijkt dat [ter beschikking gestelde] zich door de behandeling goed bewust is geworden van deze kwetsbaarheid en hij voor zichzelf al beschermende factoren heeft ingebouwd, zoals het actiever betrekken van zijn zus en moeder bij zijn partnerkeuze. Hierbij moet worden opgemerkt dat de aard van de relatie die [ter beschikking gestelde] in de toekomst zal krijgen en waar de risico’s op recidive liggen, mede bepalend zal zijn voor de mate waarin zijn kwetsbaarheid wordt belast. Verder is er een zeker opbouw naar een eventuele recidive. Dat betekent dat wanneer [ter beschikking gestelde] wederom een problematische relatie zal krijgen, het niet direct uit de hand loopt, hetgeen in het kader van risicomanagement gunstig is. Wanneer [ter beschikking gestelde] nu alleen zonder het kader van de behandeling buiten zelfstandig moet functioneren, wordt de kans op recidive matig geschat. Dit komt doordat het relatief geïsoleerde problematiek betreft.

Geadviseerd wordt de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen wegens het ontbreken van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een stoornis in de geestvermogens.

Ter zitting heeft de getuige-deskundige H.A. de Jonge, GZ-psycholoog en behandelcoördinator van [ter beschikking gestelde] bij de FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, aangevoerd dat zij ook naar aanleiding van het rapport van het PBC bij haar advies blijft om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. In het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt te sterk de nadruk gelegd op de ADHD en ook de weging van de indexdelicten en de incidenten tijdens de TBS-periode van [ter beschikking gestelde] door het PBC is anders dan die door de kliniek. In principe herkent De Jonge [ter beschikking gestelde] terug in de beschrijving van het PBC, maar sommige zaken met betrekking tot de incidenten zijn anders weergegeven dan deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Voorts heeft De Jonge kritiek op de waardering van het PBC van de ADHD. Het is een bekende risicofactor voor het ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheids-stoornis. Door het PBC wordt gesteld dat de ADHD en de daarmee samenhangende problemen naar de achtergrond zijn verdwenen, maar dat wil niet zeggen dat daarmee ook de inmiddels ontwikkelde persoonlijkheidsstoornis is verdwenen. Hoewel de constatering dat [ter beschikking gestelde] heeft geleerd van zijn behandeling juist is, moet worden opgemerkt dat hij enkel heeft gefunctioneerd binnen de structuur van de terbeschikkingstelling en zijn vaardigheden nog niet in praktijk zijn getoetst wegens het ontbreken van een verlofregeling als gevolg van de verschillende incidenten.

4. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting van 31 mei 2011 onder verwijzing naar het rapport van het PBC, geconcludeerd tot afwijzing van haar vordering en beëindiging van de terbeschikkingstelling, nu uit onderzoek en observatie van [ter beschikking gestelde] is gebleken dat er geen sprake meer is van een psychische stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en daarmee de juridische grond voor de verlenging van de terbeschikkingstelling is vervallen.

5. Het standpunt van [ter beschikking gestelde] en zijn raadsman

[ter beschikking gestelde] heeft op 31 mei 2011 aangevoerd dat hij veel heeft geleerd tijdens zijn terbeschikkingstelling en zijn terugkeer in de maatschappij dan ook verantwoord is. In de afgelopen jaren is hij veel bezig geweest met het beoordelen van zijn keuzes in het verleden en daarbij is hij tot het besef gekomen dat hij thans alles anders zou aanpakken. Ook heeft hij een goed sociaal netwerk om zich heen opgebouwd waarbij hij terecht kan met zijn problemen. Dit in tegenstelling tot het verleden waarin hij alles zelf wilde oplossen en nooit om hulp durfde te vragen. Verder vertrouwt hij op het advies van zijn moeder en zus met betrekking tot toekomstige relaties.

De verdediging heeft aangegeven dat niet alleen door de deskundigen Oudejans en Offermans goed gemotiveerd is aangegeven dat er geen sprake meer is van een psychische stoornis, maar dat dit thans ook op basis van gedegen onderzoek door het PBC wordt bevestigd. Daarmee is de grond voor de terbeschikkingstelling vervallen en dient deze dan ook te worden beëindigd. De directe terugkeer in de maatschappij wordt nog wel gezien als een erg grote stap voor [ter beschikking gestelde], maar hij heeft zelf aangegeven dat hij heeft geleerd van zijn behandeling. Dit wordt bevestigd door het feit dat [ter beschikking gestelde] weer goed contact heeft met zijn moeder en zus en daarbij ook zijn relaties besproken worden, hetgeen ten tijde van de indexdelicten wel anders was.

6. De beoordeling

De rechtbank constateert dat zij niet kan voldoen aan de in artikel 509t, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering gestelde verplichting dat zij binnen een termijn van twee maanden na de dag waarop de vordering is ingediend, dient te beslissen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit geen gevolgen behoeft te hebben, nu de langere termijn is veroorzaakt door de cruciale discussie die is ontstaan tussen de externe deskundigen en de kliniek enerzijds en de door de verdediging ingebrachte deskundigen Oudejans en Offermans anderzijds omtrent het al dan niet bestaan van psychische stoornis bij [ter beschikking gestelde].

De rechtbank dient bij de verlening te beoordelen of het gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen nog steeds vereist dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd. Gelet op de aard van de maatregel dient het gevaar veroorzaakt te worden door een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.

De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat de kernproblematiek van [ter beschikking gestelde] met name is gelegen op relationeel vlak. Daarbij constateert de rechtbank dat zowel de kliniek als de deskundigen Vriesema en Warnaar de problematiek van [ter beschikking gestelde] kwalificeren als een persoonlijkheidsstoornis (met antisociale kenmerken). Uit de door hen opgestelde adviezen leidt de rechtbank af dat deze conclusies in belangrijke mate zijn gestoeld op enkele incidenten. Deze incidenten worden zowel door de deskundigen Oudejans en Offermans als door het Pieter Baan Centrum wezenlijk anders beoordeeld. Het Pieter Baan Centrum heeft geconcludeerd dat er bij [ter beschikking gestelde] weliswaar sprake is van een uit het verleden voortkomende kwetsbaarheid, welke zich met name op relationeel vlak manifesteert, maar welke zich niet in diagnostische DSM-termen laat classificeren. Bij [ter beschikking gestelde] is de aan ADHD gekoppelde impulsiviteit sterk naar de achtergrond en lijkt de persoonlijkheid op diverse ontwikkelingsdimensies verder gerijpt te zijn. De rechtbank constateert dat deze conclusies op belangrijke punten een bevestiging zijn van hetgeen reeds eerder door de deskundigen Oudejans en Offermans gemotiveerd is gesteld.

De rechtbank concludeert dan ook uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum, welke na observatie en uitgebreid onderzoek, waarin alle eerdere rapportages mede zijn betrokken, tot stand is gekomen dat ondanks de bij [ter beschikking gestelde] aanwezige kwetsbaarheden, er geen sprake meer is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens als gevolg waarvan de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen een verlenging van de terbeschikkingstelling eist.

De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de grond aan de terbeschikkingstelling is komen te ontvallen, zodat de terbeschikkingstelling moet worden beëindigd.

7. Toepasselijke wetsartikelen

Wetboek van Strafrecht: artikel 38d, 38e;

Wetboek van Strafvordering: artikel 509o, 509q, 509t.

8. De beslissing

De rechtbank:

wijst de vordering tot verlenging af.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en W. Brouwer, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voornoemd voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2011.