Home

Rechtbank Roermond, 24-02-2009, BH4912, 04/860112-08

Rechtbank Roermond, 24-02-2009, BH4912, 04/860112-08

Gegevens

Instantie
Rechtbank Roermond
Datum uitspraak
24 februari 2009
Datum publicatie
6 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBROE:2009:BH4912
Zaaknummer
04/860112-08

Inhoudsindicatie

Getapte telefoongesprekken en versluierd en gecodeerd taalgebruik in samenhang met andere omstandigheden worden voldoende geacht om tot een bewezenverklaring te komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND

Parketnummer : 04/860112-08

Uitspraak d.d. : 24 februari 2009

TEGENSPRAAK

VONNIS

van de rechtbank Roermond,

meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

naam : [verdachte]

voornamen : [verdachte]

geboren op : [geboortedatum]

adres : [adres]

plaats : [woonplaats]

1. Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2008, 26 juni 2008 en 10 februari 2009.

2. De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 8 januari 2008 in de gemeente(n) Deurne en/of Venlo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans

eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hennep en/of

hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

(art. 3 Opiumwet)

2.

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 8 januari 2008 in de gemeente(n) Deurne en/of Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een

organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als

bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid, namelijk het (meermalen) (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het aanwezig hebben van middelen of een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

(art. 11a Opiumwet)

Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3. De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

4. De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.

6. Schorsing der vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

7. Bewijsoverwegingen

7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 februari 2009 gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet dan voor dit feit worden vrijgesproken.

Voor de motivering van deze vrijspraak wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank hieronder bij de bewijsoverweging met betrekking tot de deelname aan de criminele organisatie nader heeft overwogen.

7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank

De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.

De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank

Verdachte is blijkens de dagvaarding ten laste gelegd dat hij gedurende een periode drugs heeft geleverd. Ter zake de levering van drugs staan de bewijsmiddelen in zaakdossier 9 en zaakdossier 10 .

In zaakdossier 9 staat de weergave vermeld van getapte telefoongesprekken/berichten tussen [medeverdachte 4] en twee telefoonnummers. [medeverdachte 4] was gedurende de periode waarop de getapte telefoongesprekken zien een actieve drugshandelaar. Hij is voor die drugshandel heden veroordeeld. In de getapte telefoongesprekken/berichten wordt gebruik gemaakt van versluierd, gecodeerd taalgebruik. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen andere conclusie mogelijk dan dat deze telefoongesprekken gaan over de levering van kilo’s softdrugs, aangezien er steeds aantallen genoemd worden die staan voor het aantal kilo’s dat besteld wordt, gecodeerde namen voor drugs (personen, S, schone, P, poeder, mooie) en een prijs die gebruikelijk is als verkoopprijs voor 1 kilo softdrugs.

Als voorbeeld haalt de rechtbank een wisseling van berichten aan die op 5 oktober 2007 plaatsvond tussen verdachte en een tot dan onbekend persoon. Het uitgaand bericht gaat van de onbekende persoon naar verdachte en het inkomend bericht van verdachte naar de onbekende persoon.

Uitgaand:

Hallo kan je mij helpen voor vandaag

Inkomend:

Hoe dan

Uitgaand:

Haha jee weet gewoon geven 25 personen

Inkomend:

Met poeder

Uitgaand:

Ja

Inkomend

Voor 2600

Uitgaand

2400

……… (volgt onderhandeling over prijs)

Inkomend:

Kan nu voor jouw 25 brengen voor 2550 meer heb ik niet

………

Uitgaand:

Ok jij je zin doe maar dan is wel mooi toch voor die prijs.

Inkomend:

Ok kom je nu brengen.

Gelet op het feit dat verdachte als actieve drugshandelaar en de onbekende persoon vóór en nà de hierboven aangehaalde berichtenwisseling op soortgelijke wijze hebben gecommuniceerd, kan het niet anders dan dat na afloop van de in zaakdossier 9 voorkomende berichtenwisselingen daadwerkelijk een levering van softdrugs van verdachte aan de onbekende persoon heeft plaatsgevonden.

Immers, niet valt in te zien waarom verdachte en de onbekende persoon een dergelijke berichtenwisseling blijven hebben als er na overeenstemming over het soort drugs, de hoeveelheid en de prijs, niet ook een levering heeft plaatsgevonden. Ondersteunend voor het oordeel dat er leveringen hebben plaatsgevonden is ook het uitgaande telefoongesprek/bericht van verdachte naar de onbekende persoon waarin hij zegt/schrijft: “Hoi vriend heb je nog wat nodig”. Het gebruik van het woord ‘nog’ duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat er eerdere leveringen aan de onbekende persoon hebben plaatsgevonden. Het feit dat nimmer een levering is onderschept doet er in het onderhavige geval niet aan af, nu uit het dossier niet blijkt dat er actieve pogingen ondernomen zijn de drugs te onderscheppen. Dit zou in casu slechts anders zijn indien er bij een ondernomen poging tot onderschepping andere goederen dan drugs inbeslaggenomen zijn.

Uit zaakdossier 9 valt derhalve op te maken dat [medeverdachte 4] grote hoeveelheden softdrugs verkocht en leverde. De identiteit van de persoon/personen die gebruik maakte/maakten van de getapte telefoonnummers in zaakdossier 9 hebben de opsporingsinstanties niet kunnen achterhalen.

[medeverdachte 4] heeft de grote hoeveelheden softdrugs weer geleverd moeten krijgen, moeten inkopen. Immers, dat de hoeveelheden drugs die hij verhandelde mogelijk allemaal uit eigen hennepkwekerijen afkomstig zouden zijn acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Er moet(en) dus een (of meerdere) leverancier(s) van softdrugs bij de drugshandel van [medeverdachte 4] betrokken zijn geweest.

In zaakdossier 10 zijn de getapte telefoongesprekken/berichten opgenomen die er gewisseld zijn tussen [medeverdachte 4] en verdachte. Ook die gesprekken/berichten kenmerken zich door versluierd, gecodeerd taalgebruik, welk taalgebruik grote gelijkenis heeft met het taalgebruik van de in zaakdossier 9 opgenomen gesprekken/berichten (aantallen voor te leveren kilo’s, gecodeerde omschrijving voor het soort softdrug dat besteld wordt als schone, mooie, er iets in gooien [poeder, zo begrijpt de rechtbank] en een prijs die gebruikelijk is als verkoopprijs voor 1 kilo softdrugs. Ook hier komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de getapte gesprekken/berichten tussen [medeverdachte 4] en verdachte over de levering van softdrugs gaan. Uit de bestendige relatie tussen verdachte en [medeverdachte 4] blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat het in deze tot levering van softdrugs komt. De aantallen gesprekken hebben immers geen enkele zin als er geen leveringen plaatsvinden. Ondersteuning voor het oordeel van de rechtbank dat het ook daadwerkelijk tot levering van softdrugs is gekomen, vindt de rechtbank in de bewoording van de getapte telefoongesprekken op 25 september 2007 (zaakdossier 10, pagina 1329) en 29 september 2007 (zaakdossier 10, pagina 1330). [medeverdachte 4] vraagt in het gesprek van 25 september 2007 aan verdachte of zijn schoonzoon nog vier heeft. In het telefoongesprek van 29 september 2007 vraagt [medeverdachte 4] aan verdachte of diens schoonzoon nog 10 heeft. In het gebruik van het woord ‘nog’ vindt de rechtbank ondersteuning voor het oordeel dat er (eerdere) leveringen van softdrugs hebben plaatsgevonden. Een verdere ondersteuning voor haar oordeel dat verdachte softdrugs aan [medeverdachte 4] levert vindt de rechtbank verder in het feit dat [medeverdachte 4] op 6 december 2007 om 20.21 uur met verdachte belt (zaakdossier 10, pagina 1336) en 7 schone bij hem bestelt (7 kilo schone, ongemengde weed, rb) en dat verdachte op 7 december 2007 om 13.18 uur bij het internetcafé vanwaar [medeverdachte 4] zijn drugshandel drijft wordt gezien. Gelijk als hiervoor door de rechtbank is geoordeeld doet het feit dat nimmer een levering van softdrugs van verdachte aan [medeverdachte 4] is onderschept hier niet aan af.

Alvorens dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen heeft hij verklaard dat de aantallen, de omschrijving en getallen in de getapte telefoongesprekken zouden zien op transacties tussen hem en [medeverdachte 4] met betrekking tot auto-onderdelen, CD’s, TomTom’s en mogelijk nog andere goederen. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat de getapte gesprekken zien op andere goederen dan softdrugs. Typisch vindt de rechtbank het verder dat verdachte desgevraagd bij de politie de naam van het autobedrijf waar hij zou werken niet kan noemen en tegen hen zegt dat ze het bij zijn vrouw moeten vragen. Hij zou slecht in namen zijn.

Er is echter wel een groot verschil tussen de gesprekken/berichten in zaakdossier 9 en die in zaakdossier 10. In zaakdossier 9 gaat het om gesprekken/berichten van een of twee onbekende personen die softdrugs door [medeverdachte 4] geleverd wil hebben, terwijl het in zaakdossier 10 gaat om gesprekken tussen [medeverdachte 4] en verdachte waarbij [medeverdachte 4] softdrugs door verdachte geleverd wil hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte derhalve (een van) de leverancier(s) van softdrugs aan [medeverdachte 4].

Verder is het bijzonder dat [medeverdachte 4] als tussenhandelaar in meerdere gesprekken/berichten aan zijn leverancier/verdachte vertelt dat hij een klant heeft en dat hij met deze klant een bepaalde koopprijs heeft afgesproken. Op zich is het (hoogst) ongebruikelijk dat een tussenhandelaar aan zijn leverancier meldt dat hij een klant heeft die bereid is een bepaalde koopprijs te betalen. Het feit dat [medeverdachte 4] die informatie wel aan verdachte geeft kan op verschillende dingen duiden. [medeverdachte 4] kan bijvoorbeeld een vaste, zeer lage inkoopprijs bij verdachte hebben, waardoor de koopprijs geen vitale informatie is. [medeverdachte 4] kan ook zo bevriend met verdachte geraakt zijn dat zij zeer open in hun informatieverstrekking zijn. [medeverdachte 4] kan echter ook gewoon een verkoopkanaal van verdachte zijn en dus ondergeschikt aan of een franchisehouder van verdachte zijn. Het bekendmaken van de verkoopprijs geeft verdachte dan enkel informatie over zijn winstmarge. Het dossier bevat echter te weinig bewijs om met overtuiging te kunnen zeggen dat verdachte en [medeverdachte 4] beiden deel uit maken van een en dezelfde criminele organisatie, nu de mogelijkheid dat [medeverdachte 4] gewoon een klant was bij verdachte ook zeer wel mogelijk is.

Conclusie

Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode kilo’s softdrugs aan de actieve drugshandelaar [medeverdachte 4] geleverd. De tenlastegelegde periode dient wel te worden bekort tot de periode van 1 september 2007 tot 8 januari 2008, aangezien het eerste getapte telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 4] dateert van 15 september 2007 . De inhoud van het gesprek maakt wel duidelijk dat beiden daarvoor reeds contact gehad hebben over drugshandel, maar de inhoud is niet van dien aard dat op grond van dat gesprek geconcludeerd kan worden dat de aanvang van de periode gelegen is op een datum vóór 1 september 2007. Het eerste tenlastegelegde feit van de dagvaarding kan derhalve - met beperking van de periode - bewezen worden verklaard. Ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie (met [medeverdachte 4] e.a.) komt de rechtbank wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs tot een vrijspraak.

7.4 Bewezenverklaring

Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 8 januari 2008 in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht en (af)geleverd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.

Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

8. Kwalificatie

Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.

10. De straffen en/of maatregelen

10.1 De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 10 februari 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

10.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geheel subsidiair een straf bepleit gelijk aan het voorarrest.

10.3 De overwegingen van de rechtbank

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van tientallen kilo’s (zeker 92 kilo) softdrugs aan een (niet gedoogde) drugshandelaar in Venlo.

Het is een feit van algemene bekendheid dat hasjiesj en hennep, mede gelet op het sterk gestegen THC-gehalte van de drugs, gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers. De gedoogde verkooppunten proberen vaak dan ook middels een streng gereglementaire verkoopsysteem (pasjes, geen grotere hoeveelheden dan gebruikershoeveelheden, direct gebruik van de gekochte waar en testen van de kwaliteit van de handelswaar) de gezondheidsrisico’s te beperken. De illegale verkooppunten is het daarentegen alleen maar te doen een snelle winst te pakken door een zo groot mogelijke hoeveelheid te verkopen. Hierdoor wordt ook – zoals ook blijkt uit dit dossier – de uitvoer naar een van de buurlanden van Nederland mogelijk gemaakt. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat gebruikers die hun waar kopen bij niet gedoogde verkooppunten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft door het leveren van vele kilo’s drugs een actieve bijdrage geleverd aan de instandhouding van de niet-gedoogde drugsmarkt met alle nadelige gevolgen voor de gebruikers van deze drugs en de maatschappij.

Verdachte heeft dit feit gepleegd louter uit een oogmerk van persoonlijk gewin en uit niets blijkt dat hij zich iets gelegen heeft laten liggen aan de gezondheid van zijn medemensen. Op basis van de oriëntatiepunten bij hennepkwekerijen, welke oriëntatiepunten het gerechtshof Den Bosch ook toepast bij de levering van softdrugs, zou afgezien van bijzondere omstandigheden per ongeveer 25 kilo geleverde drugs een gevangenisstraf van 12 weken (drie maanden) in de rede liggen. De rechtbank maakt daarbij geen onderscheid tussen de strafwaardigheid van het kweken van softdrugs en het verhandelen daarvan. Bij de levering van ongeveer 92 kilo softdrugs komt dat op een gevangenisstraf van ongeveer 12 maanden.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte volgens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 januari 2009 in het verleden niet eerder ter zake drugsdelicten is veroordeeld. Gelet op het feit dat verdachte zich gedurende een behoorlijke periode heeft schuldig gemaakt aan de levering van tientallen kilo’s softdrugs, terwijl hiervoor geen enkel redelijk motief lijkt te bestaan dan het eigen geldelijk gewin, zal de rechtbank hieraan geen voor de straf reducerende effect toekennen. Wel ziet de rechtbank in het blanco strafblad van verdachte aanleiding een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te legen.

De rechtbank is tot slot van oordeel dat met een oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige, lagere straf, zoals door de verdediging is bepleit, dan de hierna vermelde straf van 18 maanden. Deze straf acht de rechtbank passend voor deze zaak met deze verdachte en acht de rechtbank in overeenstemming met straffen die voor dit soort zaken in het verleden zijn opgelegd.

Gelet op zijn blanco strafblad en ter voorkoming dat verdachte zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig zal maken zal de rechtbank een gedeelte van de bovengenoemde gevangenisstraf als een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank stelt de voorwaardelijke gevangenisstraf op 3 maanden. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenis van deze duur voor verdachte een voldoende factor om mee rekening te houden bij zijn toekomstig handelen. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verdachte zich zal dienen te houden aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, nu verdachte volstrekt de foute keuze gemaakt heeft voor eigen geldelijk gewin boven het zich houden aan de geldende regelgeving. Inzage door de reclassering in verdachtes financiën ligt derlave in de rede.

11. Toepasselijke wetsartikelen

Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:

Wetboek van Strafrecht: art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91;

Opiumwet: art. 3 en 11.

BESLISSING

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;

veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf maanden;

beveelt dat van deze gevangenisstraf drie maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de reclassering Nederland, arrondissement Roermond, met opdracht aan de reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwarde.

beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, A.K. Kleine en M.J.H. van den Hombergh, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 februari 2009.