Home

Rechtbank Overijssel, 21-12-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:5050, 223899 / KG ZA 18-301

Rechtbank Overijssel, 21-12-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:5050, 223899 / KG ZA 18-301

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
21 december 2018
Datum publicatie
21 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2018:5050
Zaaknummer
223899 / KG ZA 18-301

Inhoudsindicatie

Eiser vordert voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, vordering afgewezen.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: 223899 / KG ZA 18-301

Vonnis in kort geding van 21 december 2018

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eiser,

advocaat mr. A.H. Blok te Veenendaal,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ASR SCHADEVERZEKERING, h.o.d.n. De Amersfoortse Verzekeringen,

gevestigd te Utrecht,

gedaagde,

advocaat mr. dr. M.H. Pluymen te Deventer.

Partijen zullen hierna [eiser] en De Amersfoortse genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 26 oktober 2018;

-

de akte overleggen producties van [eiser] , ontvangen op 20 november 2018;

-

de brief van 23 november 2018 van De Amersfoortse waarmee zij een aantal bijlagen heeft overgelegd;

-

de brief van [eiser] van 26 november 2018 met een aanvulling van productie 6;

-

de akte van [eiser] van 26 november 2018, waarmee producties 26 tot en met 31 zijn overgelegd;

-

de brief van De Amersfoortse van 26 november 2018, waarmee De Amersfoortse twee producties heeft overgelegd;

-

de mondelinge behandeling op 27 november 2018;

-

de pleitnota van [eiser] ;

-

de pleitnota van De Amersfoortse;

-

de conclusie van repliek;

-

de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is arbo-adviseur. Hij verricht daarnaast opleidingswerkzaamheden en hij geeft cursussen. [eiser] heeft zich verzekerd tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid. Daartoe heeft hij in december 2002 een verzekeringsovereenkomst gesloten met De Amersfoortse.

2.2.

[eiser] heeft zich op 10 mei 2011 arbeidsongeschikt gemeld als gevolg van psychische klachten (hij omschrijft deze klachten als ‘burn out’). De Amersfoortse heeft aan [eiser] een uitkering uitgekeerd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% over de periode van 9 mei 2011 tot en met 22 maart 2012. Daarna is de uitkering stapsgewijs afgebouwd en uiteindelijk per 22 april 2013 gestopt, omdat vanaf dat moment sprake was van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 25%. De Amersfoortse heeft deze beslissing onder meer gebaseerd op de uitkomst van een psychiatrisch expertiseonderzoek. Dat onderzoek is op 24 september 2012 verricht door drs. J.T. Hondema, die als psychiater verbonden is aan Psyon (rapportage van 11 oktober 2012).

2.3.

In december 2013 heeft [eiser] zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld bij De Amersfoortse met psychische klachten. De Amersfoortse heeft aan [eiser] een uitkering uitbetaald, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% over de periode van 12 december 2013 tot en met 1 mei 2015.

2.4.

Hondema heeft opnieuw een psychiatrisch onderzoek verricht naar de klachten van [eiser] in relatie tot diens arbeidsongeschiktheidsuitkering. In zijn rapportage van 31 januari 2014 meldt Hondema dat er sprake is van een depressieve stoornis, die mede in stand wordt gehouden door het ontbreken van zingeving (ontbreken van werk). Hondema adviseert De Amersfoortse uit te gaan van een aantal beperkingen op de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Qua behandeling denkt Hondema dat er nog mogelijkheden zijn, zowel therapeutisch als farmacologisch.

2.5.

[eiser] is in therapie geweest bij dr. Groen, als psychiater verbonden aan Dimence te Deventer. Volgens Groen (bericht van 9 december 2015) is een eindsituatie ontstaan. Dat wil zeggen dat volgens Groen de behandelmogelijkheden uitgeput zijn.

2.6.

Op 11 maart 2016 heeft De Amersfoortse opnieuw een expertiseonderzoek opgestart. Hondema heeft 9 juni 2016 gerapporteerd, waarbij hij het e-mailbericht van [eiser] van 27 mei 2016 (waarin hij reageert op het conceptrapport) heeft betrokken. Uit zijn rapport volgt dat Hondema de conclusie van Groen niet deelt, omdat er volgens Hondema nog behandelmogelijkheden bestaan. Hondema rapporteert:

Globaal gezien is mijn advies onveranderd t.o.v. de voorgaande expertise. Ik meen nog immer dat betrokkene in aanmerking komt voor een ander type psychotherapie voor zijn persoonlijkheidsproblematiek, één waarbij experiëntiële (gevoelsmatige) technieken op de voorgrond kunnen staan, als schematherapie. Zie voor verdere onderbouwing daarvan mijn vorige expertise. Ik ben wel van mening dat indien ook deze therapie betrokkene onvoldoende baat zou bieden, er sprake is van geen verdere verandermogelijkheden t.a.v. de persoonlijkheid.

Daarnaast, of in geval van stagnatie van bovenstaande therapie, zou, vanwege de bijkomende depressieve en angststoornis, ook het farmacotherapie protocol voor beiden verder kunnen worden vervolgd. Ik denk dan als eerste stap aan een middel als venlafaxine, wat voor beiden effectief kan zijn. Om het samen te vatten ben ik het dus niet eens met de (suggestie van) de oud-behandelaar van betrokkene dat er thans een eindstadium is bereikt.

2.7.

De Amersfoortse heeft op basis van het rapport van Hondema bij brief van 14 oktober 2016 aan [eiser] te kennen gegeven dat er geen grond is om uit te gaan blijvende arbeidsongeschiktheid. De Amersfoortse stelt vast dat er re-integratiemogelijkheden zijn, waarbij gedoseerd re-integreren van belang is. De Amersfoortse heeft aangekondigd dat zij de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid geleidelijk (maandelijks een klasse lager) zal verlagen, totdat de uitkering uiteindelijk per 1 maart 2017 stopt omdat dan de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% is.

2.8.

[eiser] heeft (telefonisch) bezwaar gemaakt tegen de beslissing van De Amersfoortse van 14 oktober 2016. Met een brief van 27 december 2016 heeft De Amersfoortse de klachten gewogen en geoordeeld dat het eerder ingenomen standpunt in stand blijft.

2.9.

De advocaat van [eiser] heeft met zijn brief van 6 maart 2017 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van 14 oktober 2016 en 27 december 2016 voornoemd. Daarin verzoekt [eiser] onder meer om hervatting van de uitkering en om vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand.

2.10.

In de maanden maart en april 2017 heeft mr. Blok herhaaldelijk gerappelleerd op zijn verzoeken uit zijn brief uit 6 maart 2017. In een telefoongesprek van 12 mei 2017 heeft De Amersfoortse een aantal toezeggingen gedaan. Met haar brief van 22 juni 2017 heeft De Amersfoortse het volgende bericht:

(…) U verzoekt ons de buitengerechtelijke kosten te betalen. Wij zijn van mening dat er in dit stadium nog geen reden is om de kosten te betalen, omdat nog niet vast staat dat wij deze verschuldigd zijn.

Er is medisch onderzoek in gang gezet. In afwachting van dit onderzoek is de uitkering (75%) per 1 maart 2017 voorlopig hervat.

Bijgaand ontvangt u de concept expertise aanvraag. (…)

2.11.

Per e-mailbericht van 21 juni 2018 heeft De Amersfoortse aan mr. Blok verzocht om naar aanleiding van de brief van 21 juni 2017 te berichten wat de actuele stand van zaken is. Vervolgens heeft De Amersfoortse bij brief van 7 augustus 2018 het volgende geschreven:

(…) Op onze brief van 22 juni 2017 ontvingen wij tot op heden geen reactie.

Bijgaand ontvangt u nogmaals de concept vraagstelling voor een psychiatrisch onderzoek.

Indien wij voor 1 september 2018 geen reactie ontvangen handhaven wij ons eerder ingenomen standpunt. De coulance uitkering per 1 maart 2017 van 75% wordt dan beëindigd per 1 september 2018 en wij handhaven dan ons oorspronkelijke standpunt. Dit betekent per 1 maart 2017 minder dan 25% arbeidsongeschiktheid, hetgeen wij per 1 september 2018 doorvoeren.

Immers, wij wachten al ruim een jaar op uw reactie. (…)

2.12.

[eiser] heeft per brief van 17 augustus 2018 gereageerd. Hij stelt zich daarin - kort gezegd - op het standpunt dat een aanvullend psychiatrisch onderzoek niet is geïndiceerd.

2.13.

De Amersfoortse heeft per 1 september 2018 de uitkering aan [eiser] gestaakt.

3. Het geschil

3.1.

[eiser] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. De Amersfoortse verbiedt de uitkering stop te zetten en bepaalt dat [eiser] niet hoeft mee te werken aan de psychiatrische expertise, zolang sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van De Amersfoortse;

  2. beveelt dat De Amersfoortse de uitkering hervat met ingang van 1 november 2016 op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%, alsmede de wettelijke rente vergoedt over de na te betalen uitkering;

  3. beveelt dat De Amersfoortse de premievrijstelling toepast met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2016, vermeerderd met de wettelijke rente;

  4. De Amersfoortse veroordeelt tot betaling van (een voorschot) op de kosten van rechtsbijstand, een bedrag van € 5.762,36;

  5. De Amersfoortse veroordeelt in de werkelijke kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.

3.2.

De Amersfoortse voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De voorzieningenrechter laat productie 7 bij de conclusie van dupliek als tardief buiten beschouwing, net als de reactie van [eiser] van 18 december 2018. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2018 heeft de voorzieningenrechter enkel partijen in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunten te reageren (‘tweede termijn’).

4.2.

De uitkering wegens arbeidsongeschiktheid heeft het karakter van een inkomens-voorziening. Omdat De Amersfoortse de uitkering per 1 september 2018 heeft gestaakt, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] .

4.3.

Tussen partijen is een patstelling ontstaan. [eiser] streeft de hervatting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering na en wil daarvoor niet, in elk geval niet bij voorbaat, meewerken aan een nader (psychiatrisch) onderzoek. De Amersfoortse heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat zij pas weer hoeft uit te keren als uit het nadere psychiatrisch onderzoek – en het daarop volgende verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige onderzoek – zou volgen dat [eiser] arbeidsongeschikt is in de zin van de verzekeringspolis. Tot die tijd handhaaft zij haar eerder ingenomen standpunt dat [eiser] per 1 maart 2017 minder dan 25% arbeidsongeschikt is en daarom geen aanspraak heeft op een uitkering op grond van de verzekeringspolis. Deze zaak is bij wijze van kort geding aan de voorzieningenrechter voorgelegd. Dat betekent dat er geen ruimte is voor een nader feitenonderzoek of voorlichting door een deskundige.

Ten aanzien van het gestelde schuldeisersverzuim en de gevolgen daarvan.

4.4.

De vordering van [eiser] onder 1. is afhankelijk gesteld van (voortdurend) schuldeisersverzuim. Volgens [eiser] heeft De Amersfoortse toegezegd dat zij de uitkering met terugwerkende kracht zal hervatten per 1 november 2016. Dat heeft zij nagelaten en dat maakt dat De Amersfoortse in verzuim verkeert. Ook heeft De Amersfoortse de buitengerechtelijke incassokosten niet aan [eiser] vergoed. Het primaire standpunt van [eiser] luidt dan ook dat hij is ‘ontslagen’ uit de verplichtingen die op grond van de verzekeringsovereenkomst op hem rusten en daaronder verstaat hij ook een eventuele herexpertise. Die vordering moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden afgewezen.

4.4.1.

Op de eerste plaats heeft De Amersfoortse betwist dat zij in het telefoongesprek van 12 mei 2017 heeft toegezegd dat zij de uitkering met terugwerkende kracht per 1 november 2016 zou uitbetalen. Met een brief van 15 mei 2017 heeft De Amersfoortse aan [eiser] bevestigd wat volgens haar de inhoud van de toezeggingen was, en dat was de hervatting van de uitkering per 1 maart 2017. Tegenover die schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken heeft [eiser] zich slechts beroepen op een andersluidende mondelinge afspraak, die in het kader van dit kort geding naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk is geworden. De voorzieningenrechter laat daarbij meewegen dat De Amersfoortse er geen blijk van heeft gegeven dat zij haar oordeel over [eiser] ’s mate van arbeidsongeschiktheid heeft herzien. De hervatting van de uitkering was in de visie van De Amersfoortse niet gegrond op de verzekeringspolis en droeg dus een onverplicht karakter. De voortduring van de hervatte uitkering is afhankelijk gesteld van de uitkomst van een nadere medische beoordeling. [eiser] kan zich dus niet met succes beroepen op een afspraak met De Amersfoortse die volgens hem op 12 mei 2017 is gemaakt, inhoudende de hervatting van de uitkering per 1 november 2016.

4.4.2.

De voorzieningenrechter volgt [eiser] evenmin in zijn stelling dat De Amersfoortse het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij de uitkering met terugwerkende kracht per 1 november 2016 zou uitbetalen, dan wel dat die hervatting voor de hand ligt. Dat kan uit niets blijken.

4.4.3.

Tot slot betreft de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 3.164,28) geen verbintenis uit de verzekeringsovereenkomst. Voor zover al geoordeeld moet worden dat De Amersfoortse gehouden is dat bedrag te vergoeden (welk bedrag naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet), brengt het feit dat De Amersfoortse die vergoeding niet aan [eiser] heeft voldaan nog niet mee dat zij in verzuim verkeert met de nakoming van haar verbintenissen uit de verzekeringsovereenkomst.

4.4.4.

De voorzieningenrechter is al met al van oordeel dat De Amersfoortse niet in verzuim verkeert met de nakoming van haar verbintenissen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst, waar het de telefonische toezeggingen van 12 mei 2017 betreft.

4.4.5.

Daarbij komt dat in beginsel op de verzekerde de verplichting rust om mee te werken aan onderzoek dat de verzekeraar wenselijk acht (artikel 7:941 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Die verplichting is ingegeven door het bijzondere (vertrouwens)karakter van de verzekeringsovereenkomst. De verzekeraar moet immers kunnen vaststellen of een verzekerd risico zich heeft verwezenlijkt en dat is bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals die tussen partijen is gesloten, niet anders. Toewijzing van bij wijze van voorlopige voorziening uit te keren verzekeringspenningen, zonder dat De Amersfoortse heeft kunnen beoordelen of de klachten en beperkingen van [eiser] – anders dan zij eerder heeft vastgesteld – leiden tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid, staat daarmee op gespannen voet.

Ten aanzien van de hervatting van de uitkering per 1 november 2016.

4.5.

[eiser] heeft onder 2. gevorderd dat De Amersfoortse wordt veroordeeld om de uitkering per 1 november 2016 te hervatten. De voorzieningenrechter overweegt dat voor toewijzing van deze vordering voldoende aannemelijk moet zijn gemaakt dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat [eiser] sinds 1 november 2016 arbeidsongeschikt moet worden geacht in de klasse 65-80%.

4.5.1.

Voorop staat dat de onderhavige polis recht geeft op een uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid. Partijen hebben verschillende versies van de toepasselijke polisvoorwaarden overgelegd. De voorzieningenrechter zal in het kader van dit kort geding in het midden laten welke versie op de verzekeringsovereenkomst precies van toepassing is. Voor deze procedure zijn de artikelen 4 en 14 met name van belang en die zijn in ieder geval gelijkluidend.

Volgens artikel 4 van de polisvoorwaarden is van arbeidsongeschiktheid sprake indien er in directe relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde voor ten minste 25% beperkt is om zijn beroepswerkzaamheden te verrichten. De Amersfoortse stelt het bestaan van de stoornissen vast aan de hand van rapportage van door haar aangewezen deskundigen (dat staat in artikel 14 van de polisvoorwaarden). In deze systematiek dient De Amersfoortse eerst aan de hand van deskundigenrapporten vast te stellen dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis, welke mate van arbeidsongeschiktheid bestaat en over welke periode deze arbeidsongeschiktheid geldt, voordat een (onvoorwaardelijk) recht op uitkering ontstaat.

4.5.2.

Uit de toelichting van De Amersfoortse, mede aan de hand van de overgelegde stukken, kan het volgende blijken. Eind 2015 heeft [eiser] heeft aangegeven dat hij verwachtte blijvend arbeidsongeschikt te zijn. Zijn behandelaar, dr. Groen, had verklaard dat er een medische eindsituatie was bereikt. De Amersfoortse heeft daarin aanleiding gezien om deze claim van blijvende arbeidsongeschiktheid te onderzoeken. In dat kader heeft zij Hondema om een expertiseonderzoek verzocht.

4.5.3.

Uit de rapportage van Hondema van 14 juni 2016 komt naar voren dat hij [eiser] gedurende circa twee uren heeft gesproken en een volledig psychiatrisch onderzoek heeft verricht. Hondema heeft toegelicht dat naar zijn mening er nog niet-benutte behandelmogelijkheden zijn. De rapportage van Hondema is ter advisering voorgelegd aan de medisch adviseur van De Amersfoortse, drs. Fialka . Volgens de medisch adviseur kan er geen blijvende arbeidsongeschiktheid worden aangenomen. Integendeel, middels begeleiding vanuit de behandelend sector en gedoseerde re-integratie zou [eiser] geleidelijk weer belastbaar moeten worden geacht. Om die reden is de stapsgewijze verlaging van de uitkering geadviseerd, hetgeen De Amersfoortse ook heeft doorgevoerd.

4.5.4.

[eiser] is het niet eens met de bevindingen van Hondema, met name omdat de beperkingen wegens vermoeidheid onvoldoende zijn meegewogen en Hondema voor een betere inschatting van de beperkingen van [eiser] een neuropsychologisch onderzoek had moeten (laten) uitvoeren. Vastgesteld moet worden dat [eiser] zijn beweringen niet heeft gestaafd met andere medische informatie dan waarop De Amersfoortse haar standpunt heeft gebaseerd. [eiser] heeft geen eigen onderzoek laten verrichten naar zijn klachten en beperkingen en welke mate van arbeidsongeschiktheid dit zou opleveren. Hij heeft volstaan met het interpreteren van de overgelegde medische adviezen en de rapportages van Hondema en met het bekritiseren van de handelwijze van De Amersfoortse. Daarin ligt geen grond verscholen voor het oordeel dat De Amersfoortse haar verplichting om de mate van arbeidsongeschiktheid deugdelijk te onderzoeken (in de zin van artikel 14 van de polisvoorwaarden), heeft verzaakt.

4.5.5.

[eiser] stelt dat zijn claim van blijvende arbeidsongeschiktheid mede volgt uit de rapportage van Hondema van 9 juni 2016, maar die stelling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebaseerd op een onjuiste lezing van dat rapport. Het is juist dat Hondema een diagnose heeft gesteld van een (chronische) depressieve stoornis en een gegeneraliseerde angststoornis, een en ander met een matig gunstige prognose. Maar daaruit volgt nog niet dat Hondema heeft vastgesteld dat [eiser] blijvend arbeidsongeschikt is. Juist omdat Hondema behandelmogelijkheden signaleert die nog onvoldoende zijn toegepast, volgt het tegendeel van [eiser] ’s stelling uit de rapportage van Hondema.

4.5.6.

Hondema heeft als behandelmogelijkheid experiëntiële technieken genoemd, waaronder schematherapie. [eiser] is voor schematherapie verwezen naar W.C. de Hoop . Uit diens terugkoppeling aan de huisarts van 5 december 2016 blijkt dat de therapie niet is opgestart, omdat er onvoldoende ‘aanknooppunten’ zouden bestaan voor therapie. Het is daarmee niet uitgesloten, althans [eiser] stelt daarover niets, dat [eiser] geen baat zou hebben bij een andere experiëntiële psychotechniek.

4.5.7.

[eiser] heeft er voorts op gewezen dat Fialka de toepassing van lithium een te zwaar middel zou vinden. Voor zover [eiser] daarmee heeft bedoeld te betogen dat het farmacologisch protocol ook afdoende is onderzocht en onvoldoende baatbrengend is bevonden, kan de voorzieningenrechter hem daarin niet volgen. Hondema heeft het middel venlafaxine geadviseerd. Waaruit het verschil bestaat tussen deze antidepressiva is in het kader van dit kort geding niet opgehelderd. In ieder geval heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat en waarom hij niet met behulp van deze medicijnen gedoseerd zou kunnen re-integreren. De toezeggingen die Fialka in dit verband zou hebben gedaan, zijn onvoldoende feitelijk vast komen te staan om daaraan het gevolg te verbinden dat [eiser] voor ogen heeft, namelijk dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat een eindtoestand voor wat betreft zijn belastbaarheid zou zijn geïndiceerd.

4.6.

De voorzieningenrechter constateert dat de interpretatie en de kritiek van [eiser] op de rapportages die op verzoek van De Amersfoortse zijn uitgebracht, niet meebrengen dat De Amersfoortse zich in redelijkheid niet op deze medisch adviezen heeft mogen baseren.

Ten aanzien van de status en betekenis van een herexpertise.

4.7.

Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad in het arrest van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1800), kan het volgende worden afgeleid. [eiser] beroept zich op een gebeurtenis die gedekt wordt door de verzekeringspolis. Daarvan uitgaande rust op hem de stelplicht en bewijslast in de zin van artikel 150 Rv dat die gebeurtenis zich voordoet. Artikel 14 van de polisvoorwaarden wijkt in zoverre daar niet van af en behelst dus geen bewijsovereenkomst. Wel is het zo dat op grond van dat artikel een route is uitgestippeld naar de totstandkoming van het (partij)standpunt van De Amersfoortse inzake de claim op de verzekeringspolis. Hiervoor heeft de voorzieningenrechter overwogen dat De Amersfoortse die route adequaat heeft gevolgd. Dat zo zijnde, ligt het op de weg van [eiser] om nader te stellen en te bewijzen dat hij in relevante mate arbeidsongeschikt is. In deze bewijskwestie heeft De Amersfoortse [eiser] ter wille willen zijn door aan te bieden dat (op haar kosten) een herexpertise plaatsvindt. Het staat [eiser] vrij om hem moverende redenen niet in te gaan op dat aanbod voor nader onderzoek, maar daarmee blijft het eerder ingenomen partijstandpunt van De Amersfoortse onaangetast. Dat De Amersfoortse misbruik maakt van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW is bij die stand van zaken niet juist. Er bestaat dan ook geen grond om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat De Amersfoortse de uitkering met ingang van 1 november 2016 moet betalen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%, zodat de vordering onder 2. moet worden afgewezen. De meegevorderde premievrijstelling (onder 3.) en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten (onder 4.) treffen hetzelfde lot.

Tot slot.

4.8.

[eiser] is de partij die in het ongelijk is gesteld. Er bestaat daarom geen grond om De Amersfoortse in de werkelijke proceskosten te veroordelen, zoals [eiser] heeft gevorderd onder 5. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van De Amersfoortse worden begroot op € 1.950,00 wegens griffierecht dat De Amersfoortse aan de rechtbank heeft betaald en € 980,00 wegens salaris advocaat (gemiddelde zaak), in totaal: € 2.930,00.

5 De beslissing