Home

Rechtbank Overijssel, 17-04-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1265, ak_zwo_17 _ 2101 en ak_zwo_17_2727

Rechtbank Overijssel, 17-04-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1265, ak_zwo_17 _ 2101 en ak_zwo_17_2727

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
17 april 2018
Datum publicatie
18 april 2018
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2018:1265
Formele relaties
Zaaknummer
ak_zwo_17 _ 2101 en ak_zwo_17_2727

Inhoudsindicatie

Bouwplan voorziet in voldoende mate in behoefte aan ruimte voor laden en lossen; rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat bouwplan uitsluitend vanwege de bereikbaarheid van die ruimte in strijd zou zijn met artikel 8, derde lid van de Reparatieregeling I; beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/2101 en Awb 17/2727

gemachtigde: mr. R.J.H. Minkhorst,

en

gemachtigden: mr. drs. M.G.B. Kamst en G.R. ter Braak.

Derde partijen: Vereniging van eigenaars gebouw “De Zon” alsmede meerdere omwonenden en centrumondernemers, wonende/gevestigd te Goor.

Procesverloop

1.1.

Bij besluit van 1 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een winkelpand (supermarkt) op het perceel aan de Kerkstraat 2 tot en met 16 in Goor en het kappen van

19 bomen in de directe omgeving daarvan. Hiertegen heeft eiseres op 22 november 2016 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 11 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar in afwijking van het door de Kamer Ruimtelijke Zaken van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Hof van Twente (hierna: de bezwaarcommissie) gegeven advies, ongegrond verklaard.

Namens eiseres is tegen dit besluit op 20 september 2017 beroep ingesteld, voor wat betreft de weigering haar een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een supermarkt. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer Awb 17/2101.

1.2.

Op 10 november 2017 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank en daarbij aangevoerd dat op basis van de op 19 april 2017 en 8 mei 2017 ingediende gewijzigde tekeningen een vergunning van rechtswege is ontstaan nu verweerder hierop niet tijdig heeft beslist. Eiseres heeft de rechtbank verzocht dit beroep gegrond te verklaren en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak van de rechtbank de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer Awb 17/2727.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2018, waarbij beide beroepen gevoegd zijn behandeld. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, J.A.M. van Dijk, T.J. Broeze en T.J.H. Doornbos. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. drs. M.G.B. Kamst, G.R. ter Braak, B.J.M. Rouweler en J.B.H. Meijer.

Derde partij is verschenen bij G.J. aan de Stegge, B. Groothengel en M.J.H. van der Plas.

Overwegingen

Het beroep geregistreerd onder nummer Awb 17/1201

2.1.

Op 31 maart 2016 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een omgevingsver-gunning ingediend voor het bouwen van een supermarkt, inclusief bijbehorende lichtmasten en een overdekte winkelwagenopvang, op enkele percelen gelegen tussen de Kerkstraat, De Wheeme en de Laarstraat in Goor. Met deze aanvraag heeft eiseres tevens vergunning gevraagd voor het slopen van de daar aanwezige gebouwen, het kappen van 19 bomen op of rond de percelen waar de supermarkt is beoogd en het plaatsen van handelsreclame. Op 21 juni 2016 heeft eiseres, ter wijziging van de ingediende aanvraag, aanvullende stukken en gewijzigde tekeningen ingediend. Daarbij heeft eiseres haar aanvraag om een omgevings-vergunning voor het plaatsen van handelsreclame ingetrokken. Verweerder heeft deze wijziging opgevat als een nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning en op basis hiervan het primaire besluit genomen.

2.2. 2.3.

Verweerder heeft geconcludeerd dat het bouwplan van eiseres in strijd is met artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I, omdat op het terrein waar de supermarkt is beoogd niet in voldoende mate kan worden geladen en gelost. Aan deze conclusie heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit een door hem opgestelde simulatie blijkt dat het terrein waar de supermarkt is beoogd niet, dan wel onvoldoende veilig bereikbaar is voor een vrachtwagen met oplegger.

Verweerder acht het verder onwenselijk om, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), aan eiseres een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen, omdat de aangevraagde activiteit niet in overeenstemming is met de structuurvisie ‘Masterplan centrum Goor’.

2.4.

Eiseres heeft aangevoerd dat de door verweerder voorgestane uitleg van artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I onjuist en veel te ruim is. Gelet op het bepaalde in artikel 8, derde lid van de Reparatieregeling I is het al dan niet aanwezig zijn van een ideale bevoorradingsroute geen weigeringsgrond voor de gevraagde vergunning. De betreffende bepaling ziet immers slechts op “voldoende ruimte voor het laden en lossen.”. Een ruime uitleg van deze bepaling maakt dat deze ruimte ook fysiek bereikbaar moet zijn, hetgeen het geval is. Ruimte om eisen te stellen aan de mate van verkeersveiligheid van de bereikbaar-heid van de laad- en losruimte biedt deze bepaling niet, aldus eiseres. Het gaat niet om het vaststellen van een bestemmingsplan. De door mr. D.A. Lubach, met veel slagen om de arm, in zijn advies aan verweerder geopperde mogelijke uitleg van artikel 8, derde lid, kan geen stand houden. Overigens betwist eiseres (ten overvloede) dat de laad- en losstrook niet op een veilige manier te bereiken zou zijn.

2.5.

De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat zich naast de gestelde strijdigheid met artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I, voor het overige geen gronden voor weige-ring van de gevraagde omgevingsvergunning voordoen.

2.6.

De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de gronden waarop de supermarkt is beoogd ingevolge het bestemmingsplan ‘Goor Centrum e.o’ de bestemming ‘Centrumdoeleinden’ hebben. Voorts is niet in geschil dat op de desbetreffende gronden tevens de bestemmingsplannen ‘Reparatieregeling I’ en ‘Reparatieregeling II’ van toepassing zijn.

Artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I luidt als volgt:

‘Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.’

2.7.

Op 24 maart 2017 heeft de bezwaarcommissie advies uitgebracht naar aanleiding van het bezwaar van eiseres. In dit advies heeft de bezwaarcommissie geconcludeerd dat het bouw-plan van eiseres niet in strijd is met de regels van de ter plaatse geldende bestemming, omdat bij de toets aan artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I de bereikbaarheid van de laad- en losplaats geen rol speelt. De bezwaarcommissie heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en alsnog een omgevingsvergunning te verlenen indien zich geen andere weigeringsgronden voordoen.

2.8.

Ook de rechtbank is van oordeel dat het bouwplan van eiseres niet in strijd is met artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I. Zoals eerder ook de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft overwogen, is gesteld noch gebleken dat op het terrein waar het bouwplan voor de supermarkt is beoogd in onvoldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen. Gelet op de formulering van artikel 8, derde lid, van de Reparatie-regeling I valt de vraag in hoeverre dit terrein bereikbaar is niet onder de reikwijdte van dit artikel, zodat naar het oordeel van de rechtbank op dit punt geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.

De door verweerder en de derde-partijen ingeroepen jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan in het onderhavige geschil, stond in die zaken de geschiktheid van de beoogde laad- en loslocatie zelf onvoldoende vast en ging het niet uitsluitend om de bereikbaarheid van die locatie. Nu het bouwplan van eiseres op zichzelf bezien in voldoende mate voorziet in de behoefte aan ruimte voor laden en lossen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bouwplan vanwege uitsluitend de bereikbaarheid van die ruimte in strijd zou zijn met artikel 8, derde lid, van de Reparatieregeling I.

2.9.

Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat niet is gebleken van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en dat dient te worden geoordeeld dat verweerder de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt aan haar dient te verlenen.

2.10.

Het beroep geregistreerd onder nummer Awb 17/2101 is gegrond. Het bestreden besluit dient voor wat betreft de gehandhaafde weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een supermarkt, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het primaire besluit zal in zoverre worden herroepen. Het is aan verweer-der om aan de te verlenen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen eventueel de nodige voorschriften te verbinden, zodat de rechtbank afziet van finale geschillenbeslechting en verweerder opdraagt binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.

2.11.

Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht moet worden vergoed. Ook zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 3.804,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,00, wegingsfactor 1), alsmede € 1.800,00 zijnde de naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs door eiseres gemaakte kosten vanwege het door Royal Haskoning DHV op verzoek van eiseres uitgebrachte rapport).

Het beroep geregistreerd onder nummer Awb 17/2727

3.1.

Gelet op de gegrondverklaring van het beroep in de procedure, geregistreerd onder nummer Awb 17/2101, dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of voor eiseres nog voldoende procesbelang resteert. Gelet op het verhandelde ter zitting acht de rechtbank dit procesbelang nog voldoende aanwezig.

3.2.

Eiseres heeft aangevoerd dat inmiddels tussen partijen vast staat dat de tekeningen die op 19 april 2017 en 8 mei 2017 via het Omgevingsloket Online (OLO) zijn ingediend, geen wijzigingen van ondergeschikte betekenis betreffen ten opzichte van de aanvraag die op 21 juli 2016 is ingediend. Indien het geen wijziging van ondergeschikte betekenis betreft, kan naar het oordeel van eiseres niet anders worden geconcludeerd dan dat het om een nieuwe aanvraag gaat. Andere smaken kent het wettelijk systeem niet, zoals volgens eiseres ook blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).

3.3.

Verweerder heeft aangevoerd dat uit de jurisprudentie niet blijkt dat een in de bezwarenfase ingediende bouwtekening per definitie moet worden gezien als een reguliere aanvraag, voor zover deze niet wordt aangemerkt als een ondergeschikte wijziging. Van belang acht verweerder verder dat eiseres geen aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend bij het uploaden van de gewijzigde tekeningen,. Het is uitdrukkelijk de bedoeling geweest van eiseres om de tekeningen in de lopende (bezwarenprocedure) mee te nemen,

3.4.

Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."

Artikel 4:2 van de Awb luidt als volgt:

"1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:a. de naam en het adres van de aanvrager;b. de dagtekening;c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."

Artikel 4:5, eerste lid, luidt: "Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, ofb. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, ofc. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."

Artikel 4:20 b, eerste lid, luidt: "Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."

Artikel 4:20 c, eerste lid, luidt: "Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven."

Artikel 2.8, eerste lid, van de Wabo luidt: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. (…)."

Artikel 4:2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt: "Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld formulier. Het bevoegd gezag stelt op verzoek van de aanvrager het formulier aan hem ter beschikking."

3.5.

Niet in geschil is dat eiseres geen aanvraag heeft ingediend overeenkomstig de procedure zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het Bor en de Regeling omgevingsrecht.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684, en herhaald in een recentere uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2246), betekent de enkele omstandigheid dat eiseres niet het formulier heeft gebruikt als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor, niet dat geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning. Van belang voor de beoordeling van de vraag of eiseres een aanvraag heeft ingediend, is de vraag of zij een voldoende concreet verzoek aan het bevoegde gezag heeft gedaan om een besluit te nemen.

De rechtbank is niet gebleken dat eiseres aan verweerder heeft verzocht om de ingediende tekening aan te merken als een nieuwe bouwaanvraag voor zover de wijzigingen niet als ondergeschikt zouden zijn aan te merken. Eiseres heeft verder geen aanvraag ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid, en hoofdstuk 4 van de Awb. Nu geen aanvraag is ingediend bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder eiseres in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb aan te vullen.

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank verweerder volgen in zijn opvatting dat de wijzigingen door eiseres zijn geüpload in het Omgevingsloket om tegemoet te komen aan bezwaren vanuit de omgeving ten aanzien van de onwenselijke laad- en lossituaties in de Wheeme. Uit de hoorzitting die is gehouden op 23 mei 2017 over deze wijzigingen is echter gebleken dat de belangen van een aantal omwonenden door deze wijziging van het bouwplan (verschuiving van de laad- en losplek naar de zijde van de Kerkstraat) zouden kunnen worden geschaad. Mede hierdoor heeft verweerder geoordeeld dat er geen sprake is van een ondergeschikte wijziging. De rechtbank volgt verweerder hierin.

Gelet hierop is geen sprake geweest van een van rechtswege verleende omgevingsvergun-ning, zodat het beroep geregistreerd onder nummer Awb 17/2727 ongegrond wordt verklaard.

Voor een proceskostenvergoeding in deze procedure bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 11 augustus 2017 en geregistreerd onder nummer Awb 17/2101, voor wat betreft de gehandhaafde weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een supermarkt gegrond en vernietigt dat besluit in zoverre;

- herroept het besluit van 1 november 2016 eveneens in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt te nemen met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in deze procedure ad

€ 3.804,00;

- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 333,00 aan haar vergoedt.

- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 17/2727, ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel