Home

Rechtbank Oost-Brabant, 13-06-2013, CA2959, 01/849764-11

Rechtbank Oost-Brabant, 13-06-2013, CA2959, 01/849764-11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
13 juni 2013
Datum publicatie
13 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA2959
Formele relaties
Zaaknummer
01/849764-11

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar waarvan een jaar voorwaardelijk voor ontucht en voor het maken van kinderporno van een vijftienjarige jongen. De man is onder meer ook veroordeeld voor een poging tot grooming, laster en het doen van valse aangifte.

De verdachte pleegde ontucht met de jongen tussen mei 2010 en juni 2011. Hij nam de seksuele handelingen met het slachtoffer op met een webcamera. Vervolgens heeft de verdachte een valse aangifte gedaan. Volgens hem zouden de ouders van de jongen hem met de dood hebben bedreigd. De verdachte heeft hen daarmee in een kwaad daglicht gesteld en hun goede naam geschaad. De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte met een andere minderjarige jongen via chatgesprekken heeft geprobeerd af te spreken om ontuchtige handelingen te verrichten.

Het hoeft volgens de rechtbank geen betoog dat seksueel misbruik kan leiden tot grote psychische, emotionele en lichamelijke schade bij het slachtoffer die daardoor ernstig kan worden geschaad in zijn ontwikkeling. Bij de oplegging van de straf houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de vijftienjarige jongen aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd. In strafmatigende zin laat de rechtbank meewegen dat volgens deskundigen blijkt dat de strafbare feiten hem in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.

Bij het voorwaardelijke deel van de straf legt de rechtbank een proeftijd op van vijf jaar. De man moet zich laten behandelen. Daarnaast heeft de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer en zijn familie opgelegd. Ook moet de man schadevergoedingen van ruim 60.000 euro betalen aan de slachtoffers en aan de politie Brabant-Noord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummers: 01/849764-11 en 01/845300-12 (ter terechtzitting gevoegd)

Datum uitspraak: 13 juni 2013

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1978],

wonende te [woonplaats], [adres],

thans gedetineerd te: Den Haag PPC.

Het vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling van de zaken op de terechtzittingen van 5 maart 2013 en 30 mei 2013.

De tenlastelegging.

De zaak met parketnummer 01/849764-11 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 april 2012. In de dagvaarding zijn feiten omschreven overeenkomstig artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging is na vordering van de officier van justitie op de terechtzitting van 8 januari 2013 overeenkomstig artikel 314a Sv aangepast.

De zaak met parketnummer 01/845300-12 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 december 2012. De tenlastelegging is na vordering van de officier van justitie op de terechtzitting van 5 maart 2013 gewijzigd.

De rechtbank heeft ter terechtzitting van 8 januari 2013 de voeging bevolen van de tegen verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01/849764-11 op de terechtzitting van 8 januari 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 23 februari 2011 te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, met [slachtoffer 1], geboren [1995], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die onder andere bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of uit het (wederzijds) aftrekken en/of het betasten van die [slachtoffer 1] en/of het bloot bij elkaar in bed liggen;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 23 februari 2011 te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, met [slachtoffer 1], geboren [1995], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (wederzijds) aftrekken en/of het betasten van die [slachtoffer 1] en/of het bloot bij elkaar in bed liggen;

2.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 22 juni 2011 te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [1995], immers heeft hij die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal afgetrokken en/of betast en/of anaal gepenetreerd en/of zich laten aftrekken en/of betasten door die [slachtoffer 1] en/of heeft die [slachtoffer 1] hem, verdachte, afgetrokken en/of hebben

verdachte en die [slachtoffer 1] bloot bij elkaar in bed gelegen;

3.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 16 november 2011 te Vught, in elk geval in Nederland, één of meermalen (een aantal) film(s) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en): te weten één of meer computer(s) en/of (een) diskette(s) en/of (een) harddisk heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die/dat afbeelding(en) en/of filmpje(s) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit (onder meer)

- het (laten) vasthouden en/of van de (stijve) penis van een volwassen man door een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of

- het aftrekken van een/door een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of

- het (door een volwassen man) masturberen boven/naast een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of

- het houden van een (stijve) penis naast het lichaam van een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of

- het stoppen van een penis, van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, in een stimulator/kunstvagina en/of (vervolgens) het maken van op en neer gaande bewegingen,

van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt;

4.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 december 2010 tot en met 16 juni 2011, te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon, te weten [slachtoffer 2], geboren [1995], van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen en/of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon betrokken is te vervaardigen, waarbij hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen gericht op de verwezenlijking van die ontmoeting;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 december 2010 tot en met 16 juni 2011, te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon, te weten [slachtoffer 2], geboren [1995], van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die

persoon te plegen en/of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon betrokken is te vervaardigen, waarbij hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen gericht op de verwezenlijking van die ontmoeting, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;

Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01/845300-12 ter terechtzitting van 5 maart 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 18 september 2011 tot en met 24 september 2011 in de gemeente Vught, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht - in/aan/bij de woning gelegen aan de [adres] en/of - in/aan/bij de garage behorend bij de woning gelegen aan de [adres], hebbende hij, verdachte, toen aldaar (telkens) opzettelijk brandversnellende en/of brandbare (vloei)stoffen/voorwerpen in aanraking gebracht met open vuur, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen (de in die woning en/of belendende panden aanwezige personen) en/of gemeen gevaar voor goederen (te weten de inboedel van die woning en/of garage en/of van de belendende panden) te duchten was;

2.

hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 24 augustus 2011 tot en met 3 oktober 2011 te Vught en/of elders in Nederland [sla[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar (telkens) opzettelijk

- voornoemde [slachtoffer 3] een of meerdere sms-berichten gestuurd met (telkens) een bedreigende inhoud waaronder de inhoud:

"Jouw adres heb ik ook, dus kijk maar goed achter je. Want jij komt hier niet mee weg.(..) binnenkort merk je het wel" en/of

"We maken je helemaal gek. Je voelt je nergens meer veilig. Hier ga jij aan kapot geloof me maar. Want je komt aan de beurt. voel onze adem achter je." en/of

"We maken je af" en/of

"Wij regelen dat wel, onze kinderen zeggen toch niks. Jij heel snel ook niet meer. Daar hebben we onze mensen voor. Let op [slachtoffer 3] jij komt nu...",

althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- voornoemde [slachtoffer 3] (telkens) brieven en/of een (zogenaamde) kogelbrief gestuurd met (telkens) (een) bedreigende inhoud, waaronder de inhoud:

"Dit is je laatste waarschuwing. We houden je in de gaten en ineens zijn we er. (...) Onze mensen zijn er klaar voor dus nog een keer naar jeugdzorg en het is klaar voor ons. Knal." en/of

"We pakken je onderweg wel, we weten dat je die rode auto niet meer hebt maar

een witte. [verdachte] had geluk van de week hij heeft een paar dagen extra maar die

zijn ook zo voorbij. Jij bent ook aan jouw laatste bezig.",

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.

hij in of omstreeks 12 september 2011 tot en met 9 november 2011 te Vught en/of

's-Hertogenbosch, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, (telkens) aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) ten overstaan van een politieagent/opsporingsambtenaar van de politie Brabant-Noord opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van een (door een ander gepleegd) strafbaar feit, te weten op

a. 12 september 2011 te Vught, aangifte van bedreiging met de dood (als bedoeld in 285 Wetboek van Strafrecht), gepleegd tussen 21 juni 2011 en 9 september 2011 te Vught (pagina 89 proces-verbaal),

b. 19 september 2011 te Vught, aangifte van brandstichting (waarbij ernstig gevaar ontstond voor zowel personen als goederen) (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), gepleegd op 19 september 2011 te Vught (pagina 175 van het proces-verbaal),

c. 24 september 2011 te Vught, aangifte van brandstichting (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), gepleegd op 24 september 2012 te Vught (pagina 200 van het proces-verbaal) en/of

d. 5 oktober 2011 te 's-Hertogenbosch, aangifte van bedreiging met de dood (als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht), gepleegd op 3 oktober 2012 te Vught (pagina 222 van het proces-verbaal;

4.

hij in of omstreeks de periode van 12 september 2011 tot en met 9 november 2011 te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk tegen een

bepaald persoon (te weten [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5]) bij de overheid een valse klacht en/of aangifte schriftelijk heeft ingeleverd en/of in schrift heeft gebracht, waardoor de eer en/of goede naam van die persoon werd aangerand, immers heeft verdachte toen en daar (telkens) (valse) aangifte

gedaan en/of ondertekend bij de politie Brabant-Noord van:

a. 12 september 2011, aangifte van bedreiging met de dood, gepleegd tussen 21 juni 2011 en 9 september 2011,

b. 19 september 2011, aangifte van brandstichting (waarbij ernstig gevaar ontstond voor zowel personen als goederen),

c. 24 september 2011 (data), aangifte van brandstichting en/of

d. 5 oktober 2011, aangifte van bedreiging;

en/of daarbij (telkens) die (vermeend) gepleegde strafbare feiten in verband heeft gebracht met voornoemd(e) persoon/personen.

Voor zover in de tenlasteleggingen omissies en/of taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de weergave van dit vonnis door de rechtbank hersteld en/of verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De verdediging heeft met betrekking tot parketnummer 01/845300-12 feit 3 ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit omdat geen sprake is geweest van een onpartijdig opsporingsonderzoek. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de politie kennelijk al in november 2011 twijfels had ten aanzien van de bedreigingen richting verdachte. Vervolgens is verder onderzoek gedaan naar mogelijke valse aangiftes waarbij de politie zelf partij was. Desondanks heeft de politie ervoor gekozen om het onderzoek in eigen hand te houden, hetgeen, zo stelt de verdediging, de schijn heeft dat het geen onpartijdig opsporingsonderzoek is. Dit knelt naar het oordeel van de verdediging des te meer omdat verdachte zelf tot 2007 bij dat politiekorps heeft gewerkt. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de politie heeft gewerkt onder supervisie van de officier van justitie en dat in overleg met de officier van justitie is besloten om aangifte te doen. Daardoor is een zogenaamd 'close working relationship' ontstaan. Door de schijn van partijdigheid en het overleg dat er tussen de officier van justitie en politie was, kon niet objectief worden beslist over de strafrechtelijke vervolging ten aanzien van dit feit. Gelet hierop dient het openbaar ministerie met betrekking tot dit feit niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De rechtbank, gehoord de officier van justitie, verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat bij het vermoeden van een valse aangifte politie en justitie uit de aard der zaak - in abstracto - altijd partij zullen zijn, wat in zijn algemeenheid niet maakt dat politie en justitie een verdenking van een valse aangifte niet zouden kunnen onderzoeken of dat het Openbaar Ministerie een dergelijke zaak niet zou kunnen vervolgen. Verder is uit de stukken naar voren gekomen dat een van de verbalisanten jaren geleden gedurende een half jaar heeft samengewerkt met verdachte. De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat die gedateerde werkrelatie, waarover verbalisante transparant is geweest in haar verslaglegging, het opsporingsonderzoek zodanig heeft beïnvloed dat niet meer van een onpartijdig opsporingsonderzoek gesproken kan worden. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat de verbalisanten in deze zaak niet integer zouden hebben geopereerd. De raadsman heeft ook niets concreets aangevoerd waaruit dat zou kunnen blijken. Dat maakt ook dat de rechtbank van oordeel is dat de officier van justitie niet als bevooroordeeld is te beschouwen in de zin dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden.

Ook voor het overige kan de officier van justitie in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van (parketnummer 01/849764-11) feit 1 primair en feit 4 primair en (parketnummer 01/845300-12) feit 1

Het oordeel van de rechtbank.

(01/849764-11) feit 1 primair

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is. Slechts aangever [slachtoffer 1] verklaart dat sprake is van seksueel binnendringen door verdachte. Zijn verklaring vindt echter geen steun in enig ander bewijsmiddel. Nu

artikel 342, tweede lid, Sv bepaalt dat het bewijs dat een verdachte een aan hem ten laste gelegd feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige, bijvoorbeeld het slachtoffer, zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.

(01/849764-11) feit 4 primair

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte weliswaar ontmoetingen met [slachtoffer 2] heeft voorgesteld, met het oogmerk om ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] te plegen, maar dat hij geen handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoetingen. Derhalve is niet voldaan aan het gestelde bij artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank zal verdachte om die reden van het primair ten laste gelegde vrijspreken.

(01/845300-12) feit 1

Er is in de periode van 18 september 2011 tot en met 24 september 2011 tot tweemaal toe brand gesticht aan de woning en in de garage van verdachte in Vught.

Op grond van hetgeen de rechtbank in het dossier hierover heeft aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze brandstichtingen heeft gepleegd.zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 01/849764-11 en de beoordeling daarvan.

Bronnen.

1. Een dossier van politie regio Brabant Noord, Divisie Informatie en Opsporing, D10- Tactische- en Thematische Opsporing, D10-Team Zedencriminaliteit, met registratienummer PL21T4 2011068142, afgesloten d.d. 4 juni 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 882 (hierna te noemen: einddossier I). Dit dossier bevat een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten alsmede (eventuele) andere bescheiden, die alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo. artikel 339, eerste lid onder 5 Sv.

2. De stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (hierna: RC) betreffende de op 5 juli 2012,

31 augustus 2012 en 25 februari 2013 gehouden getuigenverhoren.

3. Het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van 5 maart 2013 in deze zaak.

Het standpunt van de officier van justitie.

Feit 1 subsidiair:

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2:

De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gedurende de gehele tenlastegelegde periode op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte.

Feit 3

De officier van justitie acht -kort samengevat- het opzettelijk vervaardigen en het bezit van kinderpornografische beelden wettig en overtuigend bewezen.

Feit 4 subsidiair

De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

Feit 1 subsidiair

De raadsman acht voor ontuchtige handelingen plegen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar geen bewijs aanwezig. De seksuele handelingen met

[slachtoffer 1] hebben eerst na carnaval 2011 plaatsgevonden, derhalve nadat [slachtoffer 1] de leeftijd van zestien jaren had bereikt.

Feit 2

De verdediging volgt de officier van justitie in de bewezenverklaring van feit 2.

Feit 3

De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat bij verdachte geen opzet is geweest op het vervaardigen of in bezit hebben van kinderporno. De opnames zijn gemaakt door een zogenaamde bewakingscamera in de slaapkamer van verdachte en zijn opgeslagen in de zogenaamde unallocated clusters van zijn computer. Deze bestanden zijn voor verdachte niet toegankelijk. De raadsman concludeert op grond hiervan tot vrijspraak van dit feit.

Feit 4

De verdediging stelt kort gezegd dat de chatsessies met [slachtoffer 2] in het geheel niet hebben plaatsgevonden. De verdediging sluit niet uit dat de gegevens die eerst op 26 oktober 2011 van de computer van [slachtoffer 2] door middel van een kopie van de harde schijf werden veiliggesteld, zijn gemanipuleerd, waardoor deze onbruikbaar zijn voor het bewijs. De verdediging concludeert tot vrijspraak van dit feit.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang voor haar oordeel.

Feit 1 subsidiair en feit 2:

Op 8 september 2011 heeft [slachtoffer 1] (hierna te noemen: aangever en/of [slachtoffer 1]) aangifte gedaan tegen verdachte.

Aangever, geboren op [1995]1, verbleef in de periode van januari 2010 tot 22 juni 2011 vaak bij verdachte in zijn huis in Vught; het laatste halfjaar vanaf eind november 2010 tot 22 juni 2011 vrijwel ieder oneven weekend2. Zelf verklaart aangever daarover dat hij ieder weekend sinds januari 2010 tot 23 juni 2011 bij verdachte is blijven slapen3. Vanaf mei 2010, nadat de echtgenote van verdachte was weggegaan4, sliep aangever bij verdachte in bed.5

Verdachte en [slachtoffer 1] lagen samen bloot in bed en er hebben seksuele handelingen tussen hen beiden plaatsgevonden. Verdachte keek met [slachtoffer 1] naar pornofilms waarbij en waarna verdachte en [slachtoffer 1] masturbeerden en elkaar daarbij hielpen. Verdachte erkent dat deze seksuele handelingen met [slachtoffer 1] zijn voorgevallen in de periode van 5 maart 2011 tot 22 juni 20116.

Op de bij verdachte op 16 november 20117 in beslag genomen videobestanden is onder meer te zien dat [slachtoffer 1] en verdachte naakt op een bed liggen en masturberen, dat verdachte met zijn hand onder de billen van [slachtoffer 1] beweegt en over de rug van [slachtoffer 1] streelt, dat verdachte herhaald de penis van [slachtoffer 1] vastpakt en op-en-neergaande bewegingen met zijn hand maakt terwijl hij de penis van [slachtoffer 1] vastheeft, en dat [slachtoffer 1] met een voorwerp in zijn hand op-en-neergaande bewegingen maakt over de penis van verdachte. Op een van de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] een spijkerbroek met een paars t-shirt met opdruk draagt en een zwart heuptasje8.

Op 14 mei 2012 werd een aantal videobestanden getoond aan aangever en aan zijn moeder, [slachtoffer 5]. Het doel van het tonen was het vaststellen van de leeftijd van aangever op deze beelden. Beiden zijn vervolgens afzonderlijk van elkaar gehoord9.

De moeder van [slachtoffer 1] verklaarde nadat voormeld beeldmateriaal aan haar was getoond dat [slachtoffer 1] het paarse t-shirt dat hij op een van de videobeelden droeg 3 à 4 jaar geleden had gekregen en dat dat met Sinterklaas 2009 moet zijn geweest. Zij verklaarde voorts dat een groen/legergroen onderbroekje dat [slachtoffer 1] op een van de beelden droeg gekocht is in 2008. Op de beelden zag het onderbroekje er nog vrij nieuw uit. [slachtoffer 1] heeft die onderbroek volgens haar nog geen jaar gedragen. Getuige schat dat [slachtoffer 1] op de videobeelden 14 jaar oud was. De zwarte onderbroek met de witte letters, die ook op een van de beelden is te zien, is in de zomer van 2010 voor [slachtoffer 1] gekocht10.

[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard11 dat hij als hij bij [verdachte] sliep een blauwe sportbroek met streep droeg en dat hij die sportbroek sinds het WK voetbal 2010 (juni 2010) droeg. [slachtoffer 1] schat na het zien van de videobeelden op 14 mei 2012 dat hij ten tijde van het maken van de beelden 15 jaar oud was. Hij relateert dat aan het paarse t-shirt dat hij met Sinterklaas 2009 heeft gekregen. Hij heeft dat shirt al twee jaar niet meer. Het tasje dat hij op een van de videobeelden droeg, heeft hij in de zomervakantie 2010 gekregen.12

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte en [slachtoffer 1] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 1 mei 2010 tot en met 23 februari 2011 toen [slachtoffer 1] nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen en in het bijzonder op de beschrijving van de politie van de bij verdachte aangetroffen videobestanden en op de verklaringen die [slachtoffer 1] en zijn moeder hebben afgelegd na het bekijken van de videobeelden, waarbij zij afzonderlijk van elkaar en zonder dat zij daarover samen hebben kunnen overleggen verklaren over de kleding die [slachtoffer 1] op die videobeelden draagt.

De rechtbank acht daarmee voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2010 tot en met 22 juni 2011 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer 1], op grond van in het bijzonder nog:

- de verklaring van aangever [slachtoffer 1]13,

- de verklaring van verdachte op 31 januari 2012 afgelegd bij de politie14, en

- de (deels) bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting afgelegd d.d. 5 maart 201315.

Ter terechtzitting heeft verdachte betoogd dat [slachtoffer 1] niet aan zijn

- verdachtes - zorg was toevertrouwd. De rechtbank overweegt daaromtrent dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de minderjarige [slachtoffer 1] gedurende meer dan een jaar zeer regelmatig in het weekend met toestemming van zijn ouders bij verdachte verbleef16. Verdachte haalde [slachtoffer 1] op bij zijn ouders en bracht hem terug.

Daaruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de ouders van [slachtoffer 1] hun zoon aan verdachte toevertrouwden en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 1] ten tijde van de bewezen verklaarde handelingen aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd.

Feit 3

Tijdens een doorzoeking op 16 november 2011 werd in de woning van verdachte aan de [adres] te Vught een aantal gegevensdragers in beslag genomen waaronder computers en harddisks17. Deze in beslag genomen gegevensdragers werden onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat op verschillende gegevensdragers afbeeldingen en videobestanden stonden van (seksueel misbruik van) [slachtoffer 1]. Vastgesteld is dat in totaal 7 afbeeldingen voorkwamen die volgens de criteria kinderpornografisch zijn. Het betreft hier 7 afbeeldingen, waarvan 5 films en 2 foto's18. De foto's zijn verder niet ten laste gelegd.

Op de afbeeldingen (films) is te zien dat [slachtoffer 1], die is geboren op [1995]19 en die derhalve ten tijde van het bewezenverklaarde de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, betrokken was bij handelingen met verdachte die bestonden uit:

- het (laten) vasthouden van de (stijve) penis van een volwassen man door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (p. 811/818), en

- het aftrekken van een/door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (p. 826/827), en

- het door een volwassen man masturberen boven een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (p. 838), en

- het houden van een (stijve) penis naast het lichaam van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (p. 838), en

- het stoppen van een penis van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, in een stimulator/kunstvagina en vervolgens het maken van op-en-neergaande bewegingen (p. 811)20.

De hiervoor genoemde strafbare afbeeldingsbestanden als bedoeld in artikel 240b Sr bevonden zich op het zogenaamde unallocated gedeelte van de desbetreffende gegevensdrager (harddisk) waar deze op werden aangetroffen. Het gaat om bestanden die verdachte zelf heeft vervaardigd en er heeft een actieve handeling moeten plaatsvinden om de bestanden vanuit een benaderbare plaats over te brengen naar een niet meer benaderbare plaats. Op het moment dat de bestanden van de gegevensdrager worden verwijderd, wordt het bestand (althans de data daarvan) niet echt weggegooid. Alleen de verwijzing naar de exacte locatie van dat bestand op de gegevensdrager wordt "benoemd" als weggegooid. De data (het bestand zelf) zijn nog aanwezig op de gegevensdrager tot het moment dat deze worden overschreven met nieuwe informatie. Verdachte en [slachtoffer 1] konden op de aangetroffen bestanden door verbalisanten worden geïdentificeerd21.

[slachtoffer 1], geboren op [1995]22, verbleef in de periode van januari 2010 tot 22 juni 2011 vaak bij verdachte in zijn huis in Vught23. Vanaf mei 2010, nadat de echtgenote van verdachte was weggegaan24, sliep aangever bij verdachte in bed25.

Verdachte en [slachtoffer 1] lagen samen bloot in bed en er hebben seksuele handelingen tussen hen beiden plaatsgevonden. Verdachte keek met [slachtoffer 1] naar pornofilms waarbij en waarna verdachte en [slachtoffer 1] masturbeerden en elkaar daarbij hielpen. Verdachte erkent dat deze seksuele handelingen met [slachtoffer 1] zijn voorgevallen26.

Verdachte verklaart op 31 januari 2012 dat hij weleens seksuele handelingen heeft verricht met een jongere. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in zijn slaapkamer waar verdachte een webcam heeft. Het kan best zijn, aldus verdachte, dat een van de webcams die hij in zijn huis heeft weleens opgenomen heeft zonder dat hij zich daarvan bewust was27. Verdachte heeft weleens beelden van seksualiteit en pornografie opgeslagen, een keer of zes of zeven, op de Dell-computer. Hij heeft die filmpjes voor zichzelf opgeslagen28. Ook verklaart verdachte dat hij het een keer bewust meegemaakt heeft dat er opgenomen was29.

Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en voertuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2010 tot en met 16 november 2011 kinderpornografische films heeft vervaardigd en een harddisk in bezit heeft gehad met daarop voornoemde films, waarop seksuele gedragingen zichtbaar zijn tussen verdachte en [slachtoffer 1] die ten tijde van het bewezen verklaarde de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.

Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd - kort samengevat - dat de video-opnamen niet opzettelijk door verdachte waren vervaardigd maar dat deze per ongeluk waren vastgelegd op een gegevensdrager in verband met het feit dat verdachte een camera op zijn slaapkamer had geïnstalleerd ter beveiliging van zijn woning.

De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het opnameprogramma (naam) gebruikte. De deskundige (naam) heeft ter terechtzitting verklaard dat dit programma niet geschikt is om bij videobewakingssystemen te gebruiken omdat bij dat systeem handelingen moeten worden verricht om te camera te starten en af te sluiten.30 De rechtbank heeft dit ook uit eigen waarneming vast kunnen stellen, zoals zij ter terechtzitting aan de orde heeft gesteld. Bij verschillende opnamen is immers te zien dat de opname stopt nadat verdachte iets op de laptop heeft ingetoetst. Dat betekent dat de beelden van de seksuele gedragingen van en met [slachtoffer 1] bewust zijn opgenomen door verdachte.

Ook als de rechtbank verdachte zou volgen in zijn bewering dat het een beveiligingscamera betrof, die reageerde op een bewegingsmelder, dan nog heeft verdachte door deze camera op te stellen in zijn slaapkamer naast of in de directe omgeving van het bed, wetende dat bij enige beweging die camera in werking trad, willens en wetens laten gebeuren dat beelden werden vastgelegd van de seksuele handelingen in de slaapkamer tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 1]..

De rechtbank merkt hierbij nog op dat aan de videobestanden en afbeeldingen voornamelijk het bed centraal in beeld te zien is, wat niet zozeer voor de hand ligt bij een camera voor beveiligingsdoeleinden. Ook lijkt verdachte op verschillende beelden de positie van de camera bij te stellen richting de centrale positie van het bed terwijl [slachtoffer 1] al in bed ligt31, en is duidelijk sprake van een interactie tussen verdachte en de camera (p. 806/807/817/833/849). Ook dit past niet bij verdachtes verklaring dat het enkele doel van de camera op de slaapkamer de beveiliging was.

Op grond van voormelde omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat de video-opnamen niet opzettelijk zijn vervaardigd niet geloofwaardig.

Verdachte heeft verder nog verklaard dat hij de beelden van de server heeft verwijderd.

Dat verdachte de opgeslagen afbeeldingen eventueel (nog) niet heeft bekeken of dat die beelden inmiddels door de verdachte zijn verwijderd, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het in bezit hebben van die beelden op de bij hem aangetroffen harde schijf.

Feit 4

[slachtoffer 2], geboren op [1995]32, verklaart op 11 oktober 2011 dat hij via MSN chatte met verdachte. Het chatten is begonnen vanaf het begin van het schooljaar 2009-2010. Het chatten is geëindigd op 16 juni 2011, een dag voor zijn 16e verjaardag. Verdachte is aangemeld op [e-mail verdachte]. Ongeveer een half jaar geleden sprak verdachte met aangever voor het eerst over seks via MSN. Het ging over aftrekken en of aangever dat nog had gedaan. Verdachte begon daar altijd over, hij wilde een wedstrijdje aftrekken doen. Verdachte schreef via MSN: "kom een keertje hierheen dan doen we een wedstrijdje aftrekken." Het begon om een harsbeurt, dat was de prijs. Degene die het verst spoot met aftrekken moest de ander harsen bij het kruis. Verdachte is in de chatgesprekken een keer of drie of vier begonnen over de wedstrijd aftrekken. Hij zei dat het voor de zomervakantie wel een keer moest lukken, dan moest aangever bij hem thuis komen. Verdachte noemde aftrekken in zijn chats ook wel 'voorhuidjoggen', aldus steeds aangever [slachtoffer 2]33.

Aangever heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 5 juli 2012 bevestigd34.

Op 11 oktober 2011 werd uit de computer van aangever de chathistorie veiliggesteld en onderzocht35. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft uitgenodigd om naar Vught te komen36.

De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte dat de chatsessies zijn gemanipuleerd. Aan de computer van aangever [slachtoffer 2] is door de politie onderzoek verricht ten aanzien van de MSN-historie. Hieruit zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die erop wijzen dat sprake is geweest van manipulatie. De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk geworden dat dit is gebeurd, evenmin is aannemelijk geworden dat [slachtoffer 2] een motief had om de chatsessies te manipuleren.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen heeft geprobeerd door middel van chatsessies een ontmoeting met [slachtoffer 2] te regelen met het oogmerk ontuchtige handelingen met hem te plegen. Nu het echter niet gekomen is tot concrete uitvoeringshandelingen, is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, poging tot grooming wettig en overtuigend is bewezen.

De bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 01/845300-12 en de beoordeling daarvan.

Bronnen.

1. Een dossier van politie regio Brabant Noord, Districtelijke Opsporing 's-Hertogenbosch, met dossiernummer 2011098199, afgesloten d.d. 4 december 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 290 (hierna te noemen: einddossier II). Dit dossier bevat een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten alsmede (eventuele) andere bescheiden, die allen wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo. artikel 339, eerste lid onder 5 Sv.

2. een proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek van politie regio Brabant Noord, Forensisch Technische Opsporing, Onderzoek "Tonge", d.d. 10 oktober 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 284 (hierna te noemen: proces-verbaal FTO), in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt, zijnde een wettig bewijsmiddel als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo. artikel 339, eerste lid onder 5 Sv.

3. het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van 30 mei 2013.

Feit 2

Op 9 september 2011 en 5 oktober 2011 heeft [slachtoffer 3] op het politiebureau in 's-Hertogenbosch aangifte gedaan van bedreiging met de dood.37

Aangever verklaarde dat hij via verdachte [slachtoffer 1] leerde kennen en dat hij van [slachtoffer 1] hoorde dat hij thuis door zijn ouders, zowel psychisch als lichamelijk, werd mishandeld. Aangever heeft daarna met toestemming van [slachtoffer 1] aangifte/melding gedaan bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Na deze aangifte/melding vertelde [slachtoffer 1] aan aangever dat ze uit moesten kijken omdat zijn vader woedend was. Na de aangifte/melding volgden dreigsms'jes, kogelbrieven en vervolgens een laatste dreigbrief van 3 oktober 2011. Aangever weet zeker dat de bedreigingen van de stiefvader van [slachtoffer 1] komen omdat in de sms'jes verwijzingen staan naar zoon [slachtoffer 1] en naar het feit dat verdachte en aangever aangifte hebben gedaan bij de AMK. In de eerste brief komt ook een verwijzing naar jeugdzorg en in de tweede dreigbrief wordt verwezen naar [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en jeugdzorg38.

Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 3] vanaf 24 augustus 2011 per sms op zijn iPhone werd bedreigd. In deze telefoon stonden de volgende sms-berichten met onder meer de volgende inhoud:

- op 24 augustus 2011 om 10.07.31 uur (UTC) verzonden door nummer [telefoonnummer]:

"[slachtoffer 3] jij hebt die aangifte dus niet ingetrokken. (...) Jou adres heb ik inmiddels ook. Dus kijk maar goede achter je. Want jij komt hier niet mee weg. (...) Maar let op binnen kort merk je het wel."

- op 26 augustus 2011 om 12.57.05 uur (UTC) verzonden door [telefoonnummer]:

"(...) we maken je helemaal gek. Je voele je nergens meer veilig. Hier ga jij aan kapot geloof me maar. Want je komt aan de beurt. voel onze adem achter je. (...)"

- op 31 augustus 2011 om 19.19.29 uur (UTC) verzonden door [telefoonnummer]: "[slachtoffer 3] je moet je kankerbek houden tegen jeugdzorg. (...) We maken je af..."

- op 8 september 2011 om 14:53.10 uur (UTC) door [telefoonnummer]:

"Kanker [slachtoffer 3] we weten alles van je. (...) Jij verteld mensen dingen die jou nit aan gaan. Wij regelen dat wel onze kinderen zegge toch niks. Jij heel snel ook niet meer. Daar hebben we onze mensen voor. Let op [slachtoffer 3] jij komt nu..."39.

Verdachte verklaart op 16 november 2011 dat hij in het verleden gebruik maakte van het telefoonnummer [te[telefoonnummer]r]. Ook hij is op zijn telefoon bedreigd door middel van soortgelijke sms'jes als [slachtoffer 3] ontving en ook hij heeft een soortgelijke kogelbrief en een dreigbrief ontvangen en wel bijna tegelijkertijd met [slachtoffer 3].41 Hij weet zeker dat de stiefvader, [slachtoffer 4], en de moeder van [slachtoffer 1] achter deze bedreigingen zitten, omdat er volgens verdachte teveel in detail gesproken wordt over de gaande zaak (de rechtbank begrijpt; de melding bij het AMK) waar verder niemand iets van af weet.

De stiefvader van [slachtoffer 1], zijnde [slachtoffer 4], en [slachtoffer 1] moeder, [slachtoffer 5], hebben iedere betrokkenheid bij deze bedreigingen ontkend.

De dreig-sms'en

Door de politie werden de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [slachtoffer 3] ([telefoonnummer]) en verdachte ([telefoonnummer]) , alsmede de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers die de sms-berichten hadden verstuurd, opgevraagd en geanalyseerd. Uit dit onderzoek bleek het volgende:

- Bedreigende sms-berichten 24 augustus 2011:

[slachtoffer 3] ([telefoonnummer]) ontving omstreeks 12:07:03 uur een sms-bericht van [telefoonnummer], verdachte ([telefoonnummer]) ontving omstreeks 12:09:40 uur een sms-bericht van hetzelfde dreignummer. Verdachte maakte op dat moment met zijn telefoonnummer gebruik van de gsm-mast gelegen aan de Vier Heultjes te Waalwijk. Op het moment dat het dreignummer [telefoonnummer] de sms verzond naar het nummer van [slachtoffer 3] maakte het dreignummer gebruik van de gsm-mast gelegen naast de Rijksweg A59 te Waalwijk. Op het moment dat het dreignummer [telefoonnummer] de sms verzond naar verdachte, maakte het dreignummer gebruik van de gsm-mast aan de Kruisstraat te Drongelen. De locaties van waaruit de sms-berichten werden verstuurd en de locatie waar het telefoonnummer van verdachte de sms ontving, liggen zeer dicht bij elkaar in de buurt42.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 mei 2013 verklaard dat hij die dag, de sterfdag van zijn vader, met zijn familie op weg was naar Zeeland en dat het mogelijk is dat zij vanuit Vught via de A59 naar Zeeland zijn gereden.

Uit voormeld onderzoek van de historische verkeersgegevens bleek voorts:

- Bedreigende sms-berichten 26 augustus 2011:

[slachtoffer 3] ([telefoonnummer]) ontving omstreeks 14:57:04 uur een sms-bericht van het dreignummer [telefoonnummer]. Verdachte ([telefoonnummer]) ontving omstreeks 15:47:23 uur een sms-bericht van hetzelfde dreignummer. Het telefoonnummer van verdachte maakte op dat moment gebruik van een gsm-mast aan de Brabantlaan in Vught. Op het moment dat het dreignummer de sms naar [slachtoffer 3] stuurde, maakte het dreignummer gebruik van de gsm-mast van provider KPN aan de Zandoerleseweg te Veldhoven. Uit de historische verkeersgegevens van provider KPN bleek niet dat het dreignummer [telefoonnummer] omstreeks 15:47 uur een sms-bericht verzond naar het bij verdachte in gebruik zijnde nummer [telefoonnummer].

De verbalisanten hebben in dit verband gewezen op de mogelijkheid dat de sms is gestuurd via internet, waarbij gebruikgemaakt is van een website vanwaar men sms-berichten kan versturen die - door het invullen van eens anders telefoonnummer - afkomstig lijken te zijn van dat door de afzender opgegeven telefoonnummer. Daarover later meer in dit vonnis.

Gebleken is dat het dreignummer [telefoonnummer] op 26 augustus 2011 gebruik maakte van het IMEI-nummer [nummer]. Dit IMEI-nummer maakte op 26 augustus 2011 gebruik van zowel het telefoonnummer [telefoonnummer] (het dreignummer) als van het telefoonnummer [telefoonnummer].

Op 26 augustus 2011 omstreeks 01:01:52 uur belde [telefoonnummer] (dat zich toen onder de mast Brabantlaan te Vught bevond) met genoemd IMEI-nummer uit naar [telefoonnummer].

Die dag omstreeks 12:37:07 uur belde [telefoonnummer] (dat zich toen onder de mast Tramkade Den Bosch bevond) met genoemd IMEI-nummer naar [telefoonnummer] (in gebruik bij verdachte), er kwam echter geen verbinding tot stand.

Op hetzelfde tijdstip belde [telefoonnummer] naar [telefoonnummer] (in gebruik bij verdachte, de telefoon bevond zich toen onder de mast Emmaplein Den Bosch); er kwam geen gesprek tot stand. De locaties van waaruit door het telefoonnummer [telefoonnummer] contact werd gelegd en de locaties waar het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik is het contact ontving, liggen zeer dicht bij elkaar in de buurt43.

- Bedreigende sms-berichten 31 augustus 2011:

[slachtoffer 3] ([telefoonnummer]) ontving op 31 augustus 2011 omstreeks 21:19:20 uur een sms-bericht van [telefoonnummer].

Verdachte ([telefoonnummer]. op dat moment gebruik makend van mast aan de Brabantlaan te Vught) ontving omstreeks 22:00:41 uur een sms-bericht van [telefoonnummer].

Omstreeks 21:19:18 uur stuurde dat nummer een sms-bericht naar [telefoonnummer] ([slachtoffer 3]).

Uit de gegevens van de provider bleek niet dat het dreignummer [telefoonnummer] die dag omstreeks 22:00 uur een sms-bericht verzond naar [telefoonnummer], in gebruik bij verdachte.

Wel is gebleken dat het dreignummer [telefoonnummer] omstreeks 21:19:48 uur, 21:19:53 uur en 21:19:58 uur sms-berichten verstuurde naar [telefoonnummer], dat in gebruik was bij verdachte en wel vanaf de mast Zuiderkruisweg te Tilburg.

Voorts is gebleken dat [telefoonnummer] omstreeks 21:21:04, 21:21:36 en 21:22:09 uur uitbelde naar [telefoonnummer], het nummer van verdachte. De oproepen werden niet beantwoord, gelet op de lengte van deze contacten (enkele seconden).

Het dreignummer [telefoonnummer] maakte bij het versturen van de sms'jes gebruik van IMEI-nummer [nummer]. Uit onderzoek bleek dat in de periode 1 januari 2011 tot en met 10 oktober 2011 genoemd IMEI-nummer gebruik maakte van drie telefoonnummers, te weten [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. Genoemd IMEI-nummer, gebruikmakend van telefoonnummer [telefoonnummer] heeft op 31 augustus 2011 omstreeks 21:21:04 uur, 21:21:36uur en 21:22:09 uur gebeld naar [telefoonnummer], het nummer van verdachte. Er kwamen geen gesprekken tot stand; verdachte nam niet op. Het telefoonnummer [telefoonnummer] maakte toen gebruik van gsm-masten 47334 en 47336 gelegen aan de Zuiderkruisweg te Tilburg. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte [telefoonnummer] blijkt niet van welke masten deze rondom dat tijdstip gebruik maakte omdat het toestel tussen 19.33 uur en 21:53 uur was uitgeschakeld.

Het genoemde IMEI-nummer gebruikmakend van [telefoonnummer] belde op 23 september 2011 omstreeks 03:41:16, 03:41:48, 03:41:55 en 03:46:39 en 03:51:06, 03:38:01 en 04:05:10 uur uit naar zowel het vaste nummer van verdachte ([telefoonnummer]) als het mobiele nummer van verdachte ([telefoonnummer]). Er kwamen geen gesprekken tot stand. Door [telefoonnummer] werd toen gebruik gemaakt van de gsm-mast Brabantlaan te Vught. De mast Brabantlaan Vught en woning van verdachte liggen bij elkaar in de buurt.

- Bedreigende sms-berichten 8 september 2011:

[slachtoffer 3] (06- 2475 3502) ontving op 8 september 2011 omstreeks 15:32:09 uur een sms-bericht van [telefoonnummer].

Omstreeks 16:49:26 uur belde [telefoonnummer] vijf seconden naar [slachtoffer 3], maar er kwam geen gesprek tot stand. Omstreeks 16:50:31 uur belde [slachtoffer 3] naar [telefoonnummer]. Dit gesprek duurde 38 seconden en kwam dus kennelijk wel tot stand.

Verdachte ([telefoonnummer]) ontving omstreeks 17:22:31 uur een sms van datzelfde nummer [telefoonnummer].

Het dreignummer [telefoonnummer] stuurde omstreeks 16:53:03 uur, terwijl het onder de mast Centaurusweg Tilburg was, een sms-bericht naar [telefoonnummer] van [slachtoffer 3] en omstreeks 17:22:31 uur (niet bekend is onder welke mast het zich toen bevond) een sms-bericht naar [telefoonnummer] in gebruik bij verdachte. Door het dreignummer [telefoonnummer] werd hierbij gebruikgemaakt van IMEInummer [nummer]. Dit is hetzelfde IMEI-nummer dat ook in combinatie met het andere dreignummer, te weten [telefoonnummer], werd gebruikt op 26 augustus 201144.

Blijkens de zich bij de stukken bevindende plattegrond45 liggen de masten van waaruit nummer [telefoonnummer] contact legde en van waaruit het telefoonnummer van [verdachte] het sms-bericht ontving zeer dicht bij elkaar in de buurt.

Hiervoor werd al vermeld dat de verbalisanten de mogelijkheid opperden dat de sms'jes die niet in de historische gegevens te vinden bleken, vanaf een internetsite werden verstuurd. Bij Vodafone zijn daarom gespecificeerde telefoonrekeningen van de nummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] van verdachte opgevraagd met het doel vast te stellen of verdachte op de momenten dat hij de dreig-sms'jes op 26 en 31 augustus en 8 september 2011 ontving gelijktijdig of direct rondom die tijdstippen gebruik maakte van het internet op zijn telefoon. Dit liet het volgende beeld zien.

Met [telefoonnummer] is op of direct rondom de tijdstippen van binnenkomst van de dreig-sms'jes bij verdachte geen contact gemaakt met het internet.

Voor wat betreft nr. [telefoonnummer] is het volgende vastgesteld:

Op 26 augustus 2011 omstreeks 15:47:23 uur komt er bij verdachte een dreig-sms'je binnen. Op 26 augustus 2011 omstreeks 15:44:35 uur maakt de telefoon van verdachte contact met het internet; dit is dus 2 minuten en 48 seconden voordat verdachte het sms'je ontvangt.

Op 31 augustus 2011 omstreeks 22:00:41 uur komt er bij verdachte een dreig-smsje binnen. Op 31 augustus 2011 omstreeks 21:58:31 uur maakt de telefoon van verdachte contact met het internet; dit is dus 2 minuten en 10 seconden voordat verdachte het sms'je ontvangt.

Op 8 september 2011 omstreeks 17:22:31 uur komt er bij verdachte een dreig-sms'je binnen. Op 8 september 2011 omstreeks 17:21:06 uur maakt de telefoon van verdachte contact met het internet; dit is dus 1 minuut en 25 seconden voordat verdachte het sms'je ontvangt.

Vastgesteld kan aldus worden dat een telefoon die een nummer gebruikt dat op naam staat van verdachte en dat volgens zijn eigen opgave toen ook bij hem in gebruik was, kort voordat verdachte de dreig-sms'jes ontving, contact maakte met het internet.

De dreigbrieven

[slachtoffer 3] verklaart dat hij op 9 september 2011 omstreeks 13:00 uur een enveloppe zag liggen in de brievenbus van zijn [bedrijf], gevestigd aan de [plaats]. In deze enveloppe zat een opgevouwen brief met daarin een kogel46. Aangever is hiermee eerst naar het politiebureau in Vught gegaan, en vervolgens naar het politiebureau in 's-Hertogenbosch. Hier heeft hij de kogelbrief achtergelaten47.

De brief luidt onder meer: "[slachtoffer 3], dit is je laatste waarschuwing. we houden je in de gaten en in eens zijn we er. jij kan daar niet weg en thuis ook niet. (...) onze mensen zijn er klaar voor dus nog een keer naar jeugdzorg en het is klaar voor ons. knal"48.

De enveloppe, de brief en de kogel zijn door de politie voor onderzoek in beslag genomen49.

Op 3 oktober 2011 omstreeks 16:30 uur zagen verbalisanten dat [sla[slachtoffer 3] buiten stond bij zijn bedrijfspand aan de [plaats]. Hij vertelde dat hij zojuist weer een dreigbrief had ontvangen. Verbalisanten zagen dat [slachtoffer 3] de enveloppe met zijn blote handen uit de brievenbus pakte en open maakte, verbalisanten zagen dat in de enveloppe een brief zat met dreigende inhoud50.

De tekst van de brief luidde onder meer: "[slachtoffer 3] (...) we pakken je onderweg wel. We weten dat je die rode auto niet meer hebt maar een witte. [verdachte] had geluk vandezeweek hij heeft een paar dage extra maar zijn ook zo voorbij. Jij bent ook aan jouw laatste bezig"51.

[slachtoffer 3] heeft deze brief op 3 oktober 2011 rond 21.00 uur bij het politiebureau in 's-Hertogenbosch afgegeven52. Aangever verklaarde dat hij de enige is geweest die zowel de kogelbrief als de laatste dreigbrief in handen heeft gehad53.

Het NFI heeft de enveloppe van de kogelbrief van 9 september 2011 aan een DNA-onderzoek onderworpen en vervolgens een vergelijkend DNA-onderzoek gedaan en heeft geconcludeerd dat het DNA-profiel van verdachte [verdachte] matcht met het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering van de postzegel op de enveloppe. De kans dat het profiel van een willekeurige persoon matcht met het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering van de postzegel is kleiner dan één op één miljard54.

De enveloppe die [slachtoffer 3] op 3 oktober 2011 had ontvangen is voorzien van SIN AADL 1397NL en de brief werd voorzien van SIN AAB3191NL55.

Door het NFI werden sporen op de enveloppe en de brief onderzocht op dactyloscopische sporen. Deze sporen werden vergeleken met de vingerafdrukken van verdachte. Geconcludeerd werd dat viermaal dactyloscopische sporen van verdachte werden aangetroffen op de dreigbrief die zat in de enveloppe gericht aan [slachtoffer 3] op 3 oktober 201156.

Op 3 oktober 2011 werd na ontvangst van een kogelbrief door verdachte [verdachte] de enveloppe in beslag genomen. Deze enveloppe werd voorzien van SIN AABY0185NL57 en voor onderzoek gestuurd naar het NFI.

Ook onder de plakpostzegel op die enveloppe werd een DNA-profiel aangetroffen58 dat later overeen bleek te komen met dat van verdachte59.

Conclusies van de rechtbank

De rechtbank vindt het aantreffen van - kort gezegd - verdachtes DNA onder de postzegels van de dreigbrieven, zeker in combinatie met de aangetroffen dactyloscopische sporen, zeer sterk bewijs dat verdachte degene is geweest die de dreigbrieven heeft verzonden. Er is geen ander scenario denkbaar dat de aanwezigheid van zijn DNA onder de postzegels verklaart. Verdachte heeft weliswaar doen betogen dat het mogelijk is dat zijn DNA aan de rand van de postzegel is terechtgekomen op het moment dat hij de enveloppen heeft aangeraakt, maar dat vindt de rechtbank zeer onaannemelijk. Uit de zich bij het dossier bevindende correspondentie tussen de officier van justitie en de raadsman met betrekking tot het postzegelonderzoek door het NFI blijkt dat het NFI bij haar onderzoek zeer nauwkeurig te werk gaat en eerst de voorzijde van de enveloppe bemonstert en schoonmaakt, waarna de postzegel wordt uitgesneden en verder wordt onderzocht. Daarbij is vervolgens tussen de achterzijde van de postzegel en de envelop het bedoelde DNA-materiaal aangetroffen dat matchte met het DNA-profiel van verdachte. Daar komt dan nog bij dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte de envelop van [slachtoffer 3] na de ontvangst daarvan door de geadresseerde heeft aangeraakt. [slachtoffer 3] is zeer pertinent gebleken in zijn stelling dat hij de enige is geweest die de envelop na ontvangst heeft aangeraakt. Ook de met de kogelbrieven verzonden patronen bieden steun aan de conclusie van de rechtbank. Gebleken is immers dat één van de beide patronen doorgeladen is geweest in een wapen dat dezelfde systeemkenmerken vertoonde als het wapen dat verdachte gedurende zijn loopbaan bij de politie als dienstwapen in gebruik heeft gehad.60

De inhoud van de dreigbrieven verwijst naar de aangiftes bij het AMK van [slachtoffer 3] en verdachte. Verdachte zelf kende die aangiftes maar al te goed. Ook de dreig-sms'jes zien grotendeels op dezelfde kwestie en kennen allemaal soortgelijk, kennelijk opzettelijk van spelfouten voorzien taalgebruik als de dreigbrieven. De rechtbank concludeert daaruit dat de sms'jes en de brieven van dezelfde afzender afkomstig zijn. Nu het voor de rechtbank vaststaat dat verdachte de dreigbrieven heeft verzonden, stelt zij tevens vast dat verdachte de dreig-sms'jes heeft verzonden, zowel aan [slachtoffer 3] als aan zichzelf. De hierboven genoemde feiten betreffende de tijdstippen van verzending en ontvangst en de mastlocaties, veelal in de buurt van verdachtes woning, en, op 24 augustus 2011, in de buurt waar verdachte toen reed over de A59, ondersteunen die conclusie. Ook volgt de rechtbank de verbalisanten in hun scenario dat verdachte enkele van de sms'jes zond via een website waarop met kan doen voorkomen dat een sms van iemand anders afkomstig is dan van degene die de sms via die site verstuurt.

Op grond van dit alles acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.

Feit 3 en feit 4

Namens Politieregio Brabant-Noord is op 29 oktober 2012 aangifte gedaan van het meermalen doen van valse aangiftes door verdachte, en wel op onder meer 12 september 2011 en 5 oktober 201161.

Verdachte heeft op 12 september 2011 ten overstaan van een opsporingsambtenaar van politie Brabant-Noord op het politiebureau te Vught aangifte gedaan van bedreiging met de dood, gepleegd in de periode van 21 juni 2011 tot 9 september 2011 te Vught. Hij verklaarde dat hij tussen 23 juni 2011 en 9 september 2011 werd bedreigd per telefoon en sms, alsmede door middel van een kogelbrief. Verdachte brengt deze dreigementen in verband met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], de stiefvader en moeder van [slachtoffer 1]62.

Op 5 oktober 2011 deed verdachte ten overstaan van een hoofdagent van politie Brabant-Noord op het politiebureau te 's-Hertogenbosch opnieuw aangifte van bedreiging met de dood. Verdachte verklaarde dat hij op 3 oktober 2011 een kogelbrief had ontvangen. Verdachte denkt dat degene die hier echt achter zit [slachtoffer 5] is. [slachtoffer 4], haar man, is volgens verdachte meer de uitvoerende kracht63.

Zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 5] hebben op 11 oktober 2011 aangifte en klacht gedaan van lasterlijke aanklacht door verdachte jegens hen, gepleegd tussen 14 september 2011 en 11 oktober 201264 65. [slachtoffer 4] verklaart dat zijn leven naar aanleiding van de aangiften door verdachte kapot is gemaakt. Hij had een groot sociaal leven, maar na zijn aanhouding door de politie praatte er niemand meer met hem en vielen er stiltes als hij kwam aanlopen. Als gevolg hiervan kampt hij met psychische problemen66. [slachtoffer 5] verklaart dat zij als gevolg van de aangiften door verdachte tegen haar en haar man psychisch helemaal de kluts kwijt is. Alle mensen in de flat waarin zij wonen kijken hen na de inval door de politie met de nek aan. Niemand praat meer met hen. Ook familie twijfelde aan hun onschuld.67

Nu de rechtbank, zoals hiervoor bij feit 2 vermeld, wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het versturen van dreig-sms'jes, een kogelbrief en een dreigbrief naar [slachtoffer 3], waarbij verdachte soortgelijke dreigementen ook uitte in sms-berichten, een kogelbrief en dreigbrief die hij naar zichzelf verzond, volgt hieruit logischerwijze dat de rechtbank ook het tenlastegelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht voor wat betreft de aangiften die verdachte op 12 september 2011 respectievelijk 5 oktober 2011 ten overstaan van een opsporingsambtenaar/agent van de politie Brabant-Noord heeft gedaan. Door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in verband te brengen met deze feiten heeft verdachte, door tegen hen valse aangifte in schrift te brengen, hun eer en goede naam aangetast, zodat ook het tenlastegelegde onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen moet worden verklaard.

Nu verdachte wordt vrijgesproken van brandstichting aan/nabij zijn woning en in zijn garage aan de [adres] te Vught, volgt hieruit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 19 september 2011 respectievelijk 24 september 2011 valse aangifte heeft gedaan van deze brandstichtingen, respectievelijk dat verdachte op deze data jegens [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] valse klacht en/of aangifte in schrift heeft gebracht, waardoor hun eer en goede naam werd aangerand. Verdachte zal dan ook van dit deel van het onder feit 3 (te weten onder b en c) en 4 (te weten onder b en c) tenlastegelegde worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

(parketnummer 01/849764-11)

1. subsidiair

op tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 23 februari 2011 te Vught

met [slachtoffer 1], geboren [1995], die toen de leeftijd van

zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het (wederzijds) aftrekken en het betasten van die [slachtoffer 1] en het bloot bij elkaar in bed liggen;

2.

op tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 22 juni 2011 te Vught

ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [1995], immers heeft hij die [slachtoffer 1] afgetrokken en betast en zich laten aftrekken en betasten door die [slachtoffer 1] en hebben verdachte en die [slachtoffer 1] bloot bij elkaar in bed gelegen;

3.

op tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 16 november 2011 te Vught

een aantal films heeft vervaardigd, en een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een harddisk, in bezit heeft gehad, terwijl op die films en afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:

- het (laten) vasthouden van de (stijve) penis van een volwassen man door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en

- het aftrekken van een/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en

- het (door een volwassen man) masturberen boven een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en

- het houden van een (stijve) penis naast het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en

- het stoppen van een penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, in een stimulator/kunstvagina en (vervolgens) het maken van op-en-neergaande bewegingen;

4 subsidiair

in de periode van 30 december 2010 tot en met 16 juni 2011, te Vught ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf, meermalen, telkens met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon, te weten [slachtoffer 2], geboren [1995], van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, waarbij hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen gericht op de verwezenlijking van die ontmoeting, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;

(parketnummer 01/845300-12)

2.

in de periode van 24 augustus 2011 tot en met 3 oktober 2011 te Vught en elders in Nederland [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar telkens opzettelijk

- voornoemde [slachtoffer 3] sms-berichten gestuurd met telkens een bedreigende inhoud waaronder:

"Jouw adres heb ik ook, dus kijk maar goed achter je. Want jij komt hier niet

mee weg.(..) binnenkort merk je het wel" en

"We maken je helemaal gek. Je voelt je nergens meer veilig. Hier ga jij aan

kapot geloof me maar. Want je komt aan de beurt. voel onze adem achter je."

en

"We maken je af" en

"Wij regelen dat wel, onze kinderen zeggen toch niks. Jij heel snel ook niet

meer. Daar hebben we onze mensen voor. Let op [slachtoffer 3] jij komt nu...",

en

- voornoemde [slachtoffer 3] een brief en een (zogenaamde) kogelbrief

gestuurd met telkens een bedreigende inhoud, waaronder:

"Dit is je laatste waarschuwing. We houden je in de gaten en ineens zijn we

er. (...) Onze mensen zijn er klaar voor dus nog een keer naar jeugdzorg en

het is klaar voor ons. Knal." en

"We pakken je onderweg wel, we weten dat je die rode auto niet meer hebt maar

een witte. [verdachte] had geluk van de week hij heeft een paar dagen extra maar die

zijn ook zo voorbij. Jij bent ook aan jouw laatste bezig."

3.

in de periode van 12 september 2011 tot en met 5 oktober 2011 te Vught en

's-Hertogenbosch telkens aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar telkens ten overstaan van een politieagent/opsporingsambtenaar van de politie

Brabant-Noord opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van een

door een ander gepleegd strafbaar feit, te weten op

a. 12 september 2011 te Vught, aangifte van bedreiging met de dood (als

bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht), gepleegd tussen 21 juni 2011 en 9 september 2011 te Vught,

en

d. 5 oktober 2011 te 's-Hertogenbosch, aangifte van bedreiging met de dood

(als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht), gepleegd op 3 oktober

2012 te Vught;

4.

in de periode van 12 september 2011 tot en met 5 oktober 2011 te Vught en/of

's-Hertogenbosch telkens opzettelijk tegen een bepaald persoon (te weten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]) bij de overheid een valse aangifte in schrift heeft gebracht, waardoor de eer en goede naam van die persoon werd aangerand, immers heeft verdachte toen en daar (telkens) valse aangifte gedaan en ondertekend bij de politie Brabant-Noord van:

a. 12 september 2011, aangifte van bedreiging met de dood, gepleegd tussen 21

juni 2011 en 9 september 2011,

en

d. 5 oktober 2011, aangifte van bedreiging,

en daarbij telkens die vermeend gepleegde strafbare feiten in verband

heeft gebracht met voornoemde personen;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de deskundige

(naam) GZ-psycholoog, d.d. 24 april 2012 en 31 januari 2013 omtrent de persoon van verdachte. De deskundige heeft deze rapporten ter terechtzitting van 30 mei 2013 toegelicht.

Uit voornoemde rapporten en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de deskundige het onderzoek heeft moeten verrichten zonder daarvoor voldoende informatie aangereikt te hebben gekregen, onder meer omdat verdachte geen toestemming heeft gegeven voor het opvragen van medische informatie. Voorts heeft verdachte geweigerd een aantal vragenlijsten (over seksualiteit(sbeleving) in te vullen en bleken de vragenlijsten die verdachte wel had ingevuld lastig voor hem te beantwoorden en heeft hij diverse opmerkingen daaraan toegevoegd.

Verdachte heeft naast het voorbehoud dat hij gemaakt heeft voor het inwinnen van medische informatie slechts in beperkte mate meegewerkt aan het onderzoek. Daarnaast zijn er beperkingen geweest in zijn onderzoekbaarheid door zijn grotendeels ontkennende proceshouding.

Desondanks heeft de deskundige ten aanzien van verdachte kunnen vaststellen dat er naast een ziekelijke stoornis in de vorm van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsorganisatie die zich uit in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en theatrale trekken. Daarnaast is sprake van forse psychoseksuele problematiek. Ten tijde van het ten laste gelegde was geen sprake van een ziekelijke stoornis. Wel was sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een borderline persoonlijkheidsorganisatie die zich uit in een persoonlijkheidsstoornis NAO met daarnaast omvangrijke psychoseksuele problematiek. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de psychoseksuele problematiek beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in aanzienlijke mate, aldus de deskundige.

De deskundige heeft in haar rapportage van 24 april 2012 over de relatie tussen verdachtes gebrekkige ontwikkeling en zijn forse psychoseksuele problematiek enerzijds en de verweten gedragingen in de zedenzaak anderzijds, het volgende gezegd:

"De in omvang forse psychoseksuele problematiek gecombineerd met zijn beperkte vermogens om een intieme relatie in stand te houden, leidt tot een verwijdering tussen betrokkene en zijn ex-vrouw. De relatie met haar raakt in toenemende mate onder druk. Het lukt hem steeds minder om de schijn van aangepastheid en controle in stand te houden. In deze periode heeft betrokkene vanuit zijn beschadigde achtergrond juist van betekenis willen zijn voor kwetsbare jongens. Jongens waarin hij zichzelf herkent als misbruikt en in de steek gelaten en waarop hij zijn eigen pijnlijke gevoelens projecteert. Door onvoorwaardelijk voor hen klaar te staan, maakt hij als het ware zijn eigen pijn ongedaan. Dit proces van projectieve identificatie maakt het voor betrokkene haast tot een onmogelijke opgave om niet op dit sterke appèl te reageren. Betrokkene ontkent daarbij een pedoseksuele voorkeur als bijkomende drijfveer bij zijn seksueel grensoverschrijdende gedragingen. In het onderhavige onderzoek heb ik niet kunnen onderbouwen en evenmin kunnen verwerpen dat er bij hem van deze seksuele voorkeur sprake is."

Op grond hiervan adviseert de deskundige verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten in de zedenzaak.

De rechtbank stelt vast dat een aantal wezenlijke uitgangspunten van de deskundige - mede vanwege de beperkingen waaronder zij haar onderzoek heeft moeten verrichten - enkel zijn gebaseerd op de niet verifieerbare en soms wisselende verklaringen van verdachte, welke verklaringen daarenboven soms uitdrukkelijk niet stroken met de verklaringen van mensen (destijds) in zijn naaste omgeving, zoals zijn moeder of zijn ex-vrouw. Zo heeft verdachte bijvoorbeeld verklaard dat hij in zijn jeugd door zijn vader affectief is verwaarloosd en is geslagen, terwijl zijn moeder dat niet herkent. Ook verklaart verdachte dat hij op jeugdige leeftijd gedurende een lange periode op grove wijze seksueel is misbruikt door derden, terwijl dat op generlei wijze kan worden geverifieerd of anderszins aannemelijk wordt uit de verklaringen van anderen of andere bronnen. De deskundige heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij wel overtuigd is geraakt van (enig) seksueel misbruik van verdachte in het verleden, maar dat zij over de aard en omvang daarvan geen uitspraak kan doen.

Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de uitgangspunten van de deskundige deels gebaseerd zijn op aannames, en niet op als zodanig vaststaande feiten, en dat de overtuiging van de deskundige dat verdachte slachtoffer is geweest van seksueel misbruik slechts berust op haar constatering dat verdachtes verhaal "authentiek op haar overkomt". Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank ook, dat er kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de relatie die de deskundige legt tussen verdachtes persoon en de gebeurtenissen in zijn leven en de relatie tussen zijn persoon en de (verweten) gedragingen.

Bovenstaande kanttekeningen laten onverlet dat de rechtbank, gezien de rapportages, gehoord de deskundige en gelet op haar eigen bevindingen met verdachte op de terechtzittingen, de hiervoor aangehaalde conclusies van de deskundige omtrent de persoon van verdachte grotendeels kan volgen, te weten dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsorganisatie die zich uit in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en theatrale trekken en dat er bij verdachte sprake is van een forse psychoseksuele problematiek en dat die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en zijn gedragskeuzes en gedragingen in aanzienlijke mate beïnvloedden. Wat daarvan de precieze oorzaak is, laat de rechtbank in het midden. Ook laat de rechtbank in het midden in hoeverre ervaringen uit verdachtes verleden hebben geleid tot PTSS.

De rechtbank houdt bij de op te leggen straf met het voorgaande rekening in strafverminderende zin, door ervan uit te gaan dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar is voor alle bewezen feiten.

Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, en de bijzondere voorwaarden:

- verplicht reclasseringscontact en te bepalen dat het toezicht direct uitvoerbaar zal zijn;

- meldingsplicht;

- behandelverplichting;

- contactverbod met [slachtoffer 1], diens gezinsleden, en met [slachtoffer 2];

- dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 5 jaren zal onthouden van het verrichten van (beroeps)activiteiten of (beroeps)werkzaamheden met minderjarigen;

- onttrekking aan het verkeer van de gegevensdragers (01/849764-11) en van de webcam en computer (01/845300-12).

- verbeurdverklaring respectievelijk teruggave van een aantal door de officier van justitie nader genoemde voorwerpen.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft bepleit dat met een straf voor de duur van de voorlopige hechtenis kan worden volstaan, aangezien langer binnenzitten geen strafdoel dient en verdachte gemotiveerd is om aan een behandeling te beginnen.

De adviezen

De deskundige (naam) heeft in haar rapportage d.d. 24 april 2012 aangegeven dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en zijn forse psychoseksuele problematiek met het residiverisico verweven zijn. Zij adviseert onder meer een behandeling binnen een setting die bekend is met behandeling voor zedendaders en geeft aan dat ook behandeling nodig is voor zijn trauma's en omvangrijke psychoseksuele problematiek, waarbij zij het zinvol acht een deskundige, bijvoorbeeld een uroloog in te schakelen. In het aanvullend psychologisch rapport van 31 januari 2013 wordt de eerder door haar geschetste noodzaak om de behandeling klinisch op te starten door de deskundige verminderd aanwezig geacht en geeft zij aan dat er vanuit risicomanagement-overwegingen geen noodzaak tot een klinische opname aanwezig is. Daarom geeft de deskundige in overweging de behandeling regionaal in de vorm van een dagbehandeling op te starten.

De Reclassering adviseert in haar rapport van 4 maart 2013 tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod (langer dan drie jaren) op te leggen, waarbij de reclassering toezicht houdt door middel van huisbezoeken en contacten met de wijkagent/politie heeft, alsook op basis van het zedenconvenant. Verder zal het toezicht gericht moeten zijn op pc-/gegevensdrager-controle, al dan niet tezamen met de politie. Ook wordt - in aansluiting op het advies van de deskundige - als bijzondere voorwaarde geadviseerd verdachte een behandeling te laten ondergaan gericht op zedendelinquenten en tegelijkertijd een daarop aansluitende (individuele) therapie te laten ondergaan voor zijn psychische- en psychosociale problematiek, bij de Woenselse Poort (polikliniek De Omslag) te Eindhoven of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Verder adviseert de reclassering een contactverbod met [slachtoffer 1] en zijn familie en met [slachtoffer 2]. En ten slotte adviseert zij als bijkomende straf verdachte gedurende de proeftijd te ontzetten uit zijn recht werkzaam te zijn als docent.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen bij het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart en 30 mei 2013 en zoals deze blijken uit de over hem opgemaakte psychologische rapporten van 24 april 2012 en 31 januari 2013 (met inachtneming van de kanttekeningen die de rechtbank daarbij heeft geplaatst) en uit het reclasseringsrapport van 4 maart 2013.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige strafbare feiten.

Het behoeft geen betoog dat seksueel misbruik van een minderjarige zeer nadelige gevolgen kan hebben (in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade) bij de desbetreffende minderjarige en dat hij hierdoor ernstig kan worden geschaad in zijn verdere ontwikkeling.

Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van negen maanden meermalen schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van deze aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, en hij is daarmee doorgegaan nadat [slachtoffer 1] de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Verdachte heeft de in acht te nemen grenzen overschreden waarbij hij zich enkel door zijn eigen (lust)gevoelens lijkt te hebben laten leiden.

Ook heeft verdachte met een webcamera beelden van de seksuele gedragingen van en met [slachtoffer 1] vastgelegd en daarmee kinderporno vervaardigd en de harddisk met dit materiaal in zijn bezit gehad in de bewezen verklaarde periode. Het vastleggen en het bezit van kinderpornografische afbeeldingen kan zeer nadelige gevolgen hebben voor degenen die op de afbeeldingen voorkomen. Uit het dossier blijkt ook dat [slachtoffer 1] zich erg schaamt dat opnamen bestaan van de bedoelde seksuele handelingen.

Verdachte heeft niet alleen ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer 1] in hem stelde, maar ook het vertrouwen dat diens ouders in hem (als voormalig leraar van hun zoon en als huisvriend) stelden als zij hun zoon aan verdachte meegaven.

Verdachte heeft er ter terechtzitting (enigszins) blijk van gegeven in te zien, dat hij de grenzen ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft overschreden.

Verder heeft verdachte geprobeerd om de minderjarige [slachtoffer 2] via chatgesprekken via op de computer te bewegen om met hem af te spreken om ontuchtige handelingen te verrichten.

Nadat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik door verdachte, heeft verdachte door het doen van valse aangifte voorgewend dat de ouders van [slachtoffer 1] hem door middel van sms'jes en brieven zouden bedreigen met de dood. Om zijn zaak kracht bij te zetten, heeft hij ook zeer bedreigende sms'jes en brieven naar zijn vriend [slachtoffer 3] gestuurd. Met dit doordachte en manipulatieve handelen verried verdachte niet alleen zijn vriendschap met [slachtoffer 3], maar bekommerde het hem ook niet dat [slachtoffer 3] zich zeer bedreigd heeft gevoeld. Met het doen van de lasterlijke aangifte jegens de ouders van [slachtoffer 1], heeft hij hen in een kwaad daglicht gesteld en heeft hij hun goede naam geschaad. Hoewel strafrechtelijk niet aan de orde, komt daar voor de ouders van [slachtoffer 1] nog bij, dat verdachte eerder ook bij het AMK melding heeft gemaakt van kindermishandeling door hen, voor welke aantijging na onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden. Ten slotte heeft verdachte door het doen van valse aangifte onnodige politiecapaciteit in beslag genomen. Maatschappelijke tijd, geld en capaciteit, die daardoor niet aan serieuze zaken is kunnen worden besteed.

In strafverminderende zin zal de rechtbank rekening houden met de (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met het feit dat hij nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen.

Alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend zal de rechtbank dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, nu deze naar haar oordeel in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde, ook nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de brandstichting.

De rechtbank is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en mede gelet op voornoemde rapporten en adviezen van de gedragsdeskundige Weenink en van de Reclassering alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.

De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte zal in (een deel van) de proeftijd een behandeling moeten ondergaan gericht op zedendaders en een behandeling moeten ondergaan voor zijn trauma's en omvangrijke psychoseksuele problematiek (waarbij het zinvol is een deskundige, bijvoorbeeld een uroloog in te schakelen), teneinde recidive te voorkomen.

De rechtbank zal een proeftijd opleggen voor de duur van 5 jaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De rechtbank zal voorts bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, vanwege voornoemd risico dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.138,69 ter zake de feiten 1 en 2 (parketnummer 01/849764-11), bestaande uit een bedrag van € 4.986,- ter zake immateriële schade en een bedrag van

€ 1.152,69 ter zake materiële schade.

De officier van justitie refereert zich ten aanzien van de hoogte van de aan deze benadeelde partij toe te wijzen immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank. Van de gevorderde materiële schade acht de officier van justitie alleen de gevorderde reiskosten voldoende onderbouwd. De gevorderde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand komen volgens haar eveneens voor vergoeding in aanmerking.

De raadsman van verdachte heeft zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank acht, nu de vordering niet is betwist, en haar deze gegrond voorkomt, toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:

- immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 4.986,-

- materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 100,80 (post reiskosten),

deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten materiële schadevergoeding ter zake de posten kleding, gsm en de eigen bijdrage advocaat, nu deze laatste post is aan de merken als proceskosten in de zin van artikel 592a Sv.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 76,- terzake van kosten rechtsbijstand.

Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 738,69 ter zake feit 4 (parketnummer 01/849764-11), bestaande uit een bedrag van € 500,- ter zake immateriële schade en een bedrag van € 238,69 ter zake materiële schade (posten: medicatie en reiskosten).

De officier van justitie refereert zich ten aanzien van de hoogte van de aan benadeelde partij toe te wijzen immateriële schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank.

De raadsman van verdachte heeft de vordering niet betwist.

De rechtbank acht de vordering, nu deze niet is betwist, en haar deze gegrond voorkomt, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ter zake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken (2 punten). Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 6.570,25 ter zake feit 3 (parketnummer 01/845300-12), bestaande uit een bedrag van € 2.420,- ter zake immateriële schade, een bedrag van € 649,25 ter zake materiële schade (post kosten aanschaf camerasysteem), en een bedrag van (in totaal) € 5.921,- ter zake kosten rechtsbijstand.

De officier van justitie refereert zich ten aanzien van de hoogte van de aan benadeelde partij toe te wijzen immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie acht een bedrag van € 560,- ter zake materiële schadevergoeding toewijsbaar. Ten aanzien van de toekenning van proceskosten moet naar het oordeel van de officier van justitie aansluiting gezocht worden bij het liquidatietarief kantonzaken.

De raadsman van verdachte heeft de vordering niet betwist.

De rechtbank is ten aanzien van de vordering ter zake immateriële schadevergoeding van oordeel dat deze moet worden afgewezen. Zij heeft hiertoe overwogen dat in geval geen sprake is van fysiek letsel - zoals hier aan de orde - slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde partij psychische en lichamelijke klachten als hoofdpijn, angst- en paniekaanvallen, hyperventilatie en concentratieproblemen, heeft als gevolg van de (doods)bedreigingen door verdachte. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij deze gevolgen graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze gevolgen. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd.

De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet-ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering betreffende materiële schadevergoeding (post aanschaf camerasysteem), aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ter zake vergoeding van de kosten van rechtsbijstand niet-ontvankelijk verklaren omdat de benadeelde partij bij afwijzing en/of niet-ontvankelijkverklaring van haar vordering de eigen kosten draagt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de kosten tussen partijen worden gecompenseerd.

De benadeelde partij Politie Brabant-Noord vordert een schadevergoeding van

€ 58.500,- met betrekking tot feit 3 (parketnummer 01/845300-12) ter zake materiële schade.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de kosten van manuren die door de politie nodeloos zijn ingezet als gevolg van een valse aangifte als vermogensschade kunnen worden beschouwd en door de politie op verdachte mogen worden verhaald.

De raadsman heeft de vordering niet betwist.

De rechtbank acht, nu de vordering niet is betwist, en haar deze tot het na te melden bedrag gegrond voorkomt, toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, die zij schat op een bedrag van € 50.000,-. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde valse aangiften van de brandstichtingen. De rechtbank zal het meer of anders gevorderde afwijzen.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een schriftelijke vordering ingediend ter vergoeding van immateriële schade tot een bedrag € 1.479,60 ter zake feit 4 (parketnummer 01/845300-12). Benadeelde partij heeft deze vordering ter terechtzitting gewijzigd en vordert thans ter zake immateriële schade een bedrag van € 2.000,-,

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag ter zake immateriële schade kan worden toegewezen.

De raadsman heeft de vordering niet betwist.

De rechtbank stelt vast de gevorderde schade valt onder de strekking van artikel 6:106 lid 2 Burgerlijk Wetboek omdat sprake is van aantasting van eer en goede naam. De rechtbank acht, nu de vordering niet is betwist, en deze haar gegrond voorkomt, toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een schriftelijke vordering ter zake feit 4 (parketnummer 01/845300-12) ingediend ter vergoeding van immateriële schade tot een bedrag € 500,- en vergoeding van materiële schade tot een bedrag van een bedrag van € 7.645,11 (posten: reiskosten en verlies van arbeidsvermogen). Benadeelde partij heeft de vordering ten aanzien van de immateriële schade ter terechtzitting gewijzigd en vordert thans ter zake immateriële schade een bedrag van € 2.000,-.

De officier van justitie is van oordeel dat het bedrag van de immateriële schade kan worden toegewezen en dat het bedrag van de reiskosten voldoende is onderbouwd.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ter zake verlies van arbeidsvermogen een bedrag van € 2.000,- kan worden toegewezen en dat benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard zodat benadeelde partij die vordering aan de civiele rechter kan voorleggen.

De raadsman van verdachte heeft de vordering niet betwist.

De rechtbank stelt vast de gevorderde immateriële schade valt onder de strekking van artikel 6:106 lid 2 Burgerlijk Wetboek omdat sprake is van aantasting van eer en goede naam. De rechtbank acht, nu de vordering niet is betwist, en deze haar gegrond voorkomt, toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank acht voorts toewijsbaar, nu de vordering niet is betwist, en haar deze gegrond voorkomt, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, schadevergoeding tot een bedrag van € 275,- (post: reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal het overige deel van de vordering ter zake de reiskosten afwijzen.

De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering ter zake verlies van arbeidsvermogen, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat de beoordeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schriftelijke vordering ingediend ter vergoeding van immateriële schade tot een bedrag € 1.479,60 ter zake feit 4 (parketnummer 01/845300-12). Benadeelde partij heeft deze vordering ter terechtzitting gewijzigd en vordert thans ter zake immateriële schade een bedrag van € 2.000,-.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bedrag van de immateriële schade kan worden toegewezen.

De raadsman van verdachte heeft de vordering niet betwist.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van dat deel van het feit (4) waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a Sv. Deze kosten worden begroot op nihil. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a Sv compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen zaken vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit zaken zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden, dan wel met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen zaken vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit zaken zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan dan wel met behulp van welke de feiten zijn begaan, een en ander voorzover zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen zaken nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24, 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 188, 240b, 247, 248, 248e, 249, 268, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

T.a.v. 01/849764-11 feit 1 primair, feit 4 primair, 01/845300-12 feit 1:

Vrijspraak

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. 01/849764-11 feit 1 subsidiair:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd

T.a.v. 01/849764-11 feit 2:

ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd

T.a.v. 01/849764-11 feit 3:

een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, meermalen gepleegd, en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben

T.a.v. 01/849764-11 feit 4 subsidiair:

poging tot: met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, meermalen gepleegd

T.a.v. 01/845300-12 feit 2:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

T.a.v. 01/845300-12 feit 3:

aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, meermalen gepleegd

T.a.v. 01/845300-12 feit 4:

lasterlijke aanklacht, meermalen gepleegd

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).

T.a.v. 01/849764-11 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair,

01/845300-12 feit 2, feit 3, feit 4:

Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar

feit en

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan

het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld

in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en

- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,

tweede lid Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde

- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;

- zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland, regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, zal melden, zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht,

waarbij voormelde reclasseringsinstelling opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de

naleving van deze voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te

begeleiden, en

waarbij de reclassering toezicht houdt door middel van huisbezoeken en contacten met de wijkagent/politie heeft, alsook op basis van het zedenconvenant. Tevens zal het toezicht gericht zijn op pc-/gegevensdragerscontrole bij veroordeelde, al dan niet tezamen met de politie;

- gedurende de eerste twee jaren van de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] en/of met [slachtoffer 1] en/of de overige leden van het gezin waarvan [slachtoffer 1] deel uit maakt, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt;

- gedurende de eerste twee jaren van de proeftijd een behandeling ondergaat gericht op zedendaders en een behandeling ondergaat voor zijn trauma's en omvangrijke psychoseksuele problematiek bij de Woenselse Poort (polikliniek De Omslag) te Eindhoven of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt dat een deskundige, bijvoorbeeld een uroloog, wordt ingeschakeld voor de behandeling van zijn psychoseksuele problematiek. Tot het moment dat veroordeelde een intake krijgt bij de Woenselse Poort of soortgelijke instelling behoudt hij zijn wekelijkse therapeutische sessie bij De Waag te Den Haag;

- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het verrichten van (beroeps)activiteiten of (beroeps)werkzaamheden met minderjarigen.

Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

T.a.v. 01/849764-11 feit 3:

Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen zaken, te weten:

- de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer

01/849764-11 zijn genummerd: 2;

- de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer

01/845300-12 zijn genummerd: 1, 3, 6, 8, 10, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22,

25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34.

T.a.v. 01/849764-11 feit 3:

Verbeurdverklaring van de in beslag genomen zaken, te weten:

- de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer

01/849764-11 zijn genummerd: 1;

- de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer

01/845300-12 zijn genummerd: 2, 4, 9, 17, 23.

Teruggave in beslag genomen zaken, te weten:

- de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer

01/845300-12 zijn genummerd: 5, 7, 11, 12, 13, aan de Politie Brabant-Noord;

- de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer

01/845300-12 zijn genummerd: 24, aan veroordeelde.

T.a.v. 01/849764-11 feit 1 subsidiair, feit 2:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 5.086,80, te weten € 4.986,- immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 100,80 ter zake materiële schadevergoeding (post reiskosten).

Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Wijst de vordering voor het overige af.

Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, tot op heden begroot op een bedrag van

€ 76,-.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te

maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding van € 5.086,80 subsidiair 60 dagen hechtenis

Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 5.086,80, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 4.986,- immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 100,80 materiële schadevergoeding (post reiskosten).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. 01/849764-11 feit 4 subsidiair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 738,69, te weten € 500,- immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 238,69 ter zake materiële schadevergoeding (post medicatie en reiskosten).

Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op het bedrag overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken (2 punten).

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te

maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding van € 738,69 subsidiair 14 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 738,69, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 500,- ter zake immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 238,69 ter zake materiële schadevergoeding (post medicatie en reiskosten).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. 01/845300-12 feit 2:

Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] in zijn vordering.

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 2.000,- en de materiële schade ter zake de kosten van aanschaf van een camerasysteem ten bedrage van € 649,25 (post aanschaf beveiligingscamera).

Wijst af de vordering van de benadeelde partij ter zake de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van (in totaal) € 5.921,-.

Compenseert de kosten van partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

T.a.v. 01/845300-12 feit 3:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Politie Brabant-Noord

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij Politie Brabant-Noord van een bedrag van € 50.000,- ter zake materiële schadevergoeding.

Wijst het meer of anders gevorderde af.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden

begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te

maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding van € 50.000,00 subsidiair 285 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Politie Brabant-Noord van een bedrag van € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 dagen hechtenis. Het bedrag betreft materiële schadevergoeding.

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde

betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. 01/845300-12 feit 4:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag

en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] van een bedrag van € 2.000,- ter zake immateriële schadevergoeding.

Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding van € 2.000,- subsidiair 30 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis. Het bedrag betreft immateriële schadevergoeding.

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. 01/845300-12 feit 4:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5].

Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van een bedrag van € 2.275,- , te weten € 2.000,- ter zake immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 275,- ter zake materiële schadevergoeding (post reiskosten).

Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte betrekking hebbend op de materiële schadevergoeding (post verlies arbeidsvermogen) voor het overige niet ontvankelijk is.

Wijst de vordering voor het overige (resterende bedrag reiskosten) af.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding van € 2.275,- subsidiair 32 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten

behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 5], van een bedrag van € 2.275,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 2.000,- immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 275,- materiële schadevergoeding (post reiskosten).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde

betalingsverplichting niet op.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van

het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. 01/845300-12 feit 4:

Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering.

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten

draagt.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. P.H.M. Kuster, voorzitter,

mr. C.M.W. Nobis en mr. W.F.J. Aalderink, leden,

in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,

en is uitgesproken op 13 juni 2013.

1 Akte van geboorte p. 388 van einddossier I.

2 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5] bij de RC d.d. 5 juli 2012.

3 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] bij de RC d.d. 5 juli 2012.

4 Proces-verbaal van verhoor van [persoon 1] p. 481 van einddossier I.

5 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], p. 332 van einddossier I.

6 Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013.

7 Proces-verbaal van bevindingen p. 266-268 van einddossier I.

8 Proces-verbaal van bevindingen p. 804, 806, 807, 811, 812, 828 en 830 van einddossier I.

9 Proces-verbaal bevindingen p. 633 van einddossier I.

10 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5] p. 630-631 van einddossier I.

11 Proces-verbaal verhoor aangever p. 370 van einddossier I.

12 Proces-verbaal verhoor aangever p. 384-385 van einddossier I.

13 Proces-verbaal verhoor aangever p. 354 van einddossier I.

14 Proces-verbaal verhoor verdachte p. 222-230 van einddossier I.

15 Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013.

16 Verklaring verdachte p. 41-45 van einddossier II. Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], p. 398 van einddossier I.

17 Proces-verbaal doorzoeking p. 266-272 en proces-verbaal bevindingen doorzoeking ter inbeslagneming, p. 279-297 van einddossier I.

18 Proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goed p. 798-799 van einddossier I.

19 Akte van geboorte p. 388 van einddossier I .

20 Proces-verbaal bevindingen aangetroffen videobestanden p. 811, 818, 826, 827 en 838 van einddossier I.

21 Proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goed, p. 800 van einddossier I. Proces-verbaal van bevindingen aangetroffen (foto)afbeelding bestanden, p. 842-843 van einddossier I. Aanvullend proces-verbaal d.d. 30 november 2012, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], ongenummerd toegevoegd aan het dossier.

22 Akte van geboorte p. 388 van einddossier I.

23 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5] bij de RC d.d. 5 juli 2012.

24 Proces-verbaal van verhoor van [persoon 1] p. 481 van einddossier I.

25 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], p. 332 van einddossier I.

26 Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013.

27 Proces-verbaal verhoor verdachte p. 71 van einddossier I.

28 Proces-verbaal verhoor verdachte bij de politie p. 222 van einddossier I.

29 Proces-verbaal verhoor verdachte bij de politie p. 231 van einddossier I.

30 Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013.

31 Proces-verbaal aanvraag doorzoeking p. 273 van einddossier I.

32 Akte van geboorte p. 739 van einddossier I.

33 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], p 656-662 en chatgesprekken p.691, 707, 714, 718, 724, van einddossier I.

34 Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de R.C. d.d. 5 juli 2012.

35 Proces-verbaal van bevindingen p. 740 van einddossier I.

36 Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013.

37 Processen-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], p. 106 en p. 232 van einddossier II.

38 Processen-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3], p. 232-233 en p. 244 van einddossier II.

39 Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 3], p. 233 en bijlage bij dit proces-verbaal p. 236, 238-239 van einddossier II.

40 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 38 van einddossier II.

41 Processen-verbaal van aangifte door verdachte, p. 89, 92-94, 96 van einddossier II en p. 222-223 van einddossier II.

42 Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. historische printgegevens, p. 136 -137 van einddossier II.

43 Proces-verbaal van bevindingen p. 133-148 van einddossier II.

44 Proces-verbaal FTO p. 133-148.

45 Idem, p. 140

46 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], p. 106, 109 en 110 van einddossier II.

39 Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] bij de RC d.d. 25 februari 2013.

40 Bijlage bij proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], p. 109 van einddossier II.

49 Proces-verbaal van Forensisch Technisch Onderzoek FTO, Forensisch deel , Kennisgeving van inbeslagneming, p. 1, 2 en

15- 21 van einddossier II.

50 Proces-verbaal van bevindingen p. 230 van einddossier II.

51 Brief p. 242 van einddossier II.

52 Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 3], p. 243 van einddossier II.

53 Proces-verbaal van verhoor aangever p. 243-244 van einddossier II.

54 Proces-verbaal FTO p. 1, 2, 24, 124 en 127.

55 Proces-verbaal FTO p. 3, 4.

56 Proces-verbaal FTO p. 169, 227, 238, 249, 260.

57 Proces-verbaal bevindingen p. 221 en proces-verbaal FTO p. 2, 4, 21.

58 Proces-verbaal FTO p. 119.

59 Proces-verbaal FTO p. 147, 136.

60 Proces-verbaal FTO p. 8, 85 en 107.

61 Proces-verbaal van aangifte p. 275-279 van einddossier II.

62 Proces-verbaal van aangifte p. 89, 90, 92-96 van einddossier II.

63 Proces-verbaal van aangifte p. 222-223 van einddossier II.

64 Proces-verbaal van aangifte en klacht door [slachtoffer 4] p. 261, 264-266 en proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4], p. 268-269 van einddossier II.

65 Proces-verbaal van aangifte en klacht door [slachtoffer 5] p. 270-273 van einddossier II.

66 Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4], p. 268-269 van einddossier II.

67 Proces-verbaal van aangifte en klacht [slachtoffer 5], p. 270 van einddossier II, proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 5], p. 273 van einddossier II.