Home

Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:764, 181446

Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:764, 181446

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25 februari 2022
Datum publicatie
18 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:764
Zaaknummer
181446

Inhoudsindicatie

Geschil tussen GI en vader om omgang. Rechtbank stelt voorlopige omgangsregeling vast die recht doet aan de band en het contact tussen vader en minderjarige van voor de zomer 2020. Geen aanleiding voor een beperkt contact zoals de GI voor ogen staat. Wel moet gewaakt worden voor een te volle agenda bij de minderjarige nu de minderjarige mogelijk ook omgang met derden moet hebben. Afwijzing verzoek contraexpertise. Artikel 810a Rv voorziet niet in de mogelijkheid tot een contra-expertise wanneer de vader zelf verzoekt om weer in het gezag belast te worden.

Uitspraak

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rekestnummer: C/17/181446 / FA RK 21-1267

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 11 maart 2022

inzake

[de man]

woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat,

hierna ook te noemen de man,

advocaat mr. A. van der Welle, kantoorhoudende te Leeuwarden,

tegen

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING

gevestigd te Amsterdam,

hierna ook te noemen de gecertificeerde instelling of GI.

1 Procesverloop

1.1.

Het procesverloop blijkt uit:

- het verzoekschrift van de man, ontvangen op 22 november 2021;

- het verweerschrift van de GI, ontvangen op 7 februari 2022.

1.2.

Ter zitting van 11 februari 2022 is de zaak behandeld in aanwezigheid van de man en zijn advocaat, mevrouw H. Scheepsma en mevrouw M. Krol namens de GI en mevrouw W. Douma namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: RvdK).

2 Feiten

2.1.

De man en mevrouw [naam] zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] . De relatie tussen de man en mevrouw [naam] is verbroken. [minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 9 mei 2014 onder toezicht gesteld en vervolgens in juli 2015 uit huis geplaatst. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 september 2016 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd benoemd. [minderjarige] heeft in verschillende pleeggezinnen gewoond.

3 Recente voorgeschiedenis

3.1.

De rechtbank zal op basis van de overgelegde stukken een korte en zakelijke samenvatting geven van de recente voorgeschiedenis van de plaatsingen van [minderjarige] in pleeggezinnen en van de omgang met zijn biologische netwerk.

3.2.

In de periode 2015 tot de zomer van 2020 verbleef [minderjarige] , in overleg met de GI, om het weekend van vrijdag tot en met zondag bij de man, die in gezinsverband met zijn partner en hun 3-jarige dochtertje [het zusje] woont. In het andere weekend verbleef [minderjarige] bij zijn grootmoeder (vz) en doordeweeks had hij een dagdeel contact met zijn moeder.

3.3.

Op 14 juli 2020 heeft de grootmoeder (na overleg met Veilig Thuis) [minderjarige] een week bij zich heeft gehouden na een omgangsweekend. De grootmoeder deed dit omdat [minderjarige] bij haar heeft gemeld dat sprake is van seksueel overschrijdend gedrag in het pleeggezin waar hij op dat moment verblijft.

3.4.

Uit onderzoek van de door de GI ingeschakelde gedragswetenschapper zijn geen strafbare feiten naar voren gekomen, maar wel is duidelijk dat [minderjarige] is blootgesteld aan ander grensoverschrijdend gedrag in het pleeggezin. Verder zijn er door voornoemde gedragswetenschapper zorgen geuit over de oververmoeidheid van [minderjarige] , mogelijk veroorzaakt door de vele wisselende leefgebieden waarin [minderjarige] zich begeeft, te weten het pleeggezin, zijn moeder, zijn oma en zijn vader.

3.5.

[minderjarige] is op 17 juli 2020 tijdelijk geplaatst binnen een gezinshuis van Jeugdhulp Friesland in afwachting van een geschikte vervolgplek.

3.6.

Na deze plaatsing zijn partijen en Jeugdhulp Friesland met elkaar in gesprek gegaan over het aanpassen van de omgangsregelingen. Gebleken is dat Jeugdhulp Friesland en de GI niet op een lijn zitten wat betreft de contacten tussen [minderjarige] en zijn biologische netwerk. De GI is van mening dat de omgang begeleid moet plaatsvinden en minder in tijd en frequentie. Jeugdhulp Friesland is van mening dat de man en de grootmoeder binnen systeemtherapie veel geleerd hebben en een grote rol moeten hebben in het leven van [minderjarige] , en daarom kon Jeugdhulp Friesland zich niet verenigen met het standpunt van de GI.

3.7.

In september 2020 heeft Jeugdhulp Friesland de samenwerking met de GI stopgezet, met name vanwege het visieverschil tussen beiden over de rol van het biologisch netwerk. Hierdoor kon [minderjarige] niet geplaatst worden in een gezinshuis van Jeugdhulp Friesland.

3.8.

Vanaf september 2020 was er een nieuw pleeggezin voor [minderjarige] . Er heeft toen een emotionele confrontatie plaatsgevonden tussen de grootmoeder en de man aan de ene kant richting de GI/pleegzorg aan de andere kant in het bijzijn van [minderjarige] , waarop de GI heeft besloten om de omgang tussen [minderjarige] en zijn biologische netwerk voor een periode stop te zetten ten behoeve van de rust van [minderjarige] . De GI is op dat moment van mening dat de omgang de komende periode begeleid moet worden om te zorgen dat [minderjarige] geen getuige is van de boosheid en verbale uitlatingen van zijn biologische netwerk richting de GI.

3.9.

Bij brief van 9 oktober 2020 heeft de GI aan de man meegedeeld dat de omgang met [minderjarige] voor de duur van 6 maanden eens per vier weken zal zijn en begeleid zal worden door Comfort Zorg. De contacten zijn in deze periode via videobellen en in stapjes weer uitgebreid naar fysiek contact.

3.10.

Vervolgens is [minderjarige] in maart 2021 in een ander pleeggezin geplaatst. Aan de man is meegedeeld dat de omgang weer opnieuw moet worden opgebouwd en wel nadat [minderjarige] op zijn nieuwe plek is gewend.

3.11.

Bij beschikking van 10 februari 2021 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is op verzoek van de GI bepaald dat de grootmoeder omgang van een uur per vier weken met [minderjarige] heeft en wordt het aan de GI gelaten of en wanneer deze omgang kan worden uitgebreid, verminderd of stopgezet als dat in het belang van [minderjarige] nodig is. De afspraken die de grootmoeder eerder had gemaakt met het pleeggezin, te weten dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij haar zou zijn, zijn hiermee komen te vervallen.

3.12.

Ter zitting heeft de man verklaard dat de status van de omgangsregeling nu is dat hij [minderjarige] eens per maand een uur ziet op een neutrale plek en onder begeleiding.

4 Verzoeken en standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

5 Beslissing