Rechtbank Noord-Nederland, 25-05-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1703, 208894
Rechtbank Noord-Nederland, 25-05-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1703, 208894
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 25 mei 2022
- Datum publicatie
- 10 augustus 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:1703
- Zaaknummer
- 208894
Inhoudsindicatie
Uitschaarder van jongvee maakt aanspraak op vergoeding van een deel van de fosfaatrechten die aan de inschaarder zijn toegekend / afroming van fosfaatrechten / artikel 23 lid 5 en 32a Meststoffenwet.
Uitspraak
vonnis
Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/208894 / HA ZA 21-204
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. P.J.G. Goumans te Nijmegen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. N. Bouwman te Staphorst.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het tussenvonnis van 29 december 2021,
- -
-
de mondelinge behandeling van 17 maart 2022 en de ter gelegenheid daarvan door mr. Goumans overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[eiser] exploiteert (thans) een melkveebedrijf te [adres melkveebedrijf].
Tot medio 2010 heeft [gedaagde] met zijn op 31 maart 2020 overleden echtgenote in maatschapsverband een melkveebedrijf geëxploiteerd op het adres [adres]. Na verloop van tijd is [gedaagde] vee voor anderen gaan houden.
In 2014 en 2015 heeft [eiser] zijn jongvee gedurende het weideseizoen, in de periode van begin juni tot begin november, op het bedrijf van [gedaagde] ondergebracht. Hiervoor betaalde [eiser] aan [gedaagde] een vergoeding van € 1,25 per dier per dag (exclusief btw). In het voorjaar en in de winterperiode stond het jongvee op stal bij [eiser]. Vanaf (het voorjaar van) 2016 verbleef het jongvee van [eiser] gedurende het gehele jaar bij [gedaagde]. Per 1 januari 2020 is de samenwerking tussen [gedaagde] en [eiser] beëindigd.
In verband met het terugdringen van de fosfaatproductie door de Nederlandse
melkveehouderij is op 1 januari 2018 de Meststoffenwet (hierna ook: Mw) gewijzigd en is
het fosfaatrechtenstelsel ingevoerd. Dat stelsel houdt kort gezegd in dat melkveehouders per
1 januari 2018 fosfaatrechten (berekend in kilogram fosfaat) krijgen toebedeeld op basis van
het aantal stuks melkvee dat zij op peildatum 2 juli 2015 hielden en dat op hun naam stond
geregistreerd in het Identificatie & Registratiesysteem (hierna: het I&R-systeem) van de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RVO). Een melkveehouder mag met
zijn melkvee niet meer mest (uitgedrukt in kilogram fosfaat) produceren dan het aantal
fosfaatrechten dat hij heeft. Als een melkveehouder te weinig fosfaatrechten heeft, zal hij
de veestapel moeten reduceren of fosfaatrechten moeten bijkopen.
Op de peildatum 2 juli 2015 stond het jongvee dat [gedaagde] op dat moment voor [eiser] hield in het I&R-systeem van de RVO geregistreerd op naam van [gedaagde]. In verband met dit houderschap (van 62 stuks jongvee) heeft de RVO bij beschikking van 10 januari 2018 aan [gedaagde] 1358 kg fosfaatrechten toegedeeld (hierna: de fosfaatrechten).
Bij brief van zijn advocaat van 18 augustus 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven (voor zover hier van belang):
(...) Uit de rechtspraak volgt dat de fosfaatrechten voor het hiervoor bedoelde jongvee voor de helft aan u toekomen en voor de andere helft aan de heer [eiser].
Namens [eiser] verzoek ik u kenbaar te maken of u bereid bent om volgens deze verdeelsleutel de voor het jongvee van de heer [eiser] berekende fosfaatrecht aan hem over te dragen. De heer [eiser] lost deze kwestie graag in der minne op. Uw reactie verneem ik daarom graag uiterlijk
11 september 2020. (...)
In reactie daarop heeft [gedaagde] in een e-mail van 8 september 2020 aan (de advocaat van) [eiser] geschreven niet bereid te zijn mee te werken aan de voorgestelde verdeling van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
Bij brief van zijn advocaat van 18 september 2020 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op een vergoeding van de waarde van de helft van de aan [gedaagde] toegekende fosfaatrechten en is [gedaagde] een termijn voor betaling geboden tot
30 september 2020. In de brief staat (voor zover hier van belang) geschreven:
(...) Vanuit de contractuele verhouding met u en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek) maakt de heer [eiser] aanspraak op de helft van de aan u voor zijn jongvee toebedeelde fosfaatrechten: 63 x 21,9 = 1379,7 : 2 = 689,95 kg. U weigert deze fosfaatrechten over te dragen. Daarom vordert de heer [eiser] vergoeding van de waarde daarvan mede omdat volgens de huidige regels bij overdracht een korting van 20% wordt toegepast. De marktprijs van een kg 100% benutbaar fosfaatrecht bedraagt nu € 142,00 ex btw. De heer [eiser] maakt daarom aanspraak op een vergoeding van € 97.958,70 ex btw. (...)
3 Het geschil
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 105.202,12, te vermeerderen met de verschuldigde btw, althans [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2020;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, nakosten daaronder begrepen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis wordt voldaan.
[eiser] heeft het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd.
Medio 2014 zijn partijen overeengekomen dat het jongvee dat eigendom is van [eiser] gedurende het weideseizoen van begin juni tot begin november op het bedrijf van [gedaagde] zou worden ondergebracht. Aan die afspraak is uitvoering gegeven. Gedurende de winter en in het voorjaar verbleef het jongvee op stal bij [eiser]. Het vee heeft in 2014 tenminste 6 maanden bij [eiser] gestaan. In 2015 is op overeenkomstige wijze gehandeld. In 2015 was derhalve sprake van in- en uitscharing van vee. Ingevolge vaste jurisprudentie heeft [eiser], op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, recht op de helft van de aan [gedaagde] toegekende fosfaatrechten. Omdat [gedaagde] niet bereid was die rechten over te dragen vordert hij [gedaagde] te veroordelen de waarde ervan aan hem te vergoeden. Een uitkering van de vergoeding is in het belang van beide partijen omdat bij overdacht van fosfaatrechten een wettelijke korting wordt toegepast.
[eiser] betwist dat zijn jongvee al vanaf 2014 op basis van een opfokrelatie bij [gedaagde] was ondergebracht. Pas in het late voorjaar van 2016 zijn partijen overeengekomen dat het jongvee voortaan gedurende het gehele kalenderjaar bij [gedaagde] zou verblijven.
Voor wat betreft de aanspraken van [eiser] op een vergoeding van de fosfaatrechten komt [gedaagde] geen beroep op rechtsverwerking toe. Enkel tijdsverloop of stilzitten is onvoldoende. [eiser] betwist dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [gedaagde] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat geen aanspraak op een vergoeding zou worden gemaakt.
Bij de waarde van de fosfaatrechten dient te worden uitgegaan van een marktprijs van € 152,50 (exclusief btw) per kg. De schade wordt geleden doordat [gedaagde] heeft geweigerd de rechten over te dragen, althans de waarde ervan aan [eiser] vergoeden. Bij schrijven van 18 september 2020 is [gedaagde] in gebreke gesteld. Derhalve is sprake van verzuim. [eiser] vordert vergoeding op basis van de waarde van de rechten op het moment van dagvaarden. Hij betwist dat aansluiting moet worden gezocht bij de waarde van de rechten per september 2020.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd.
Vanaf 2014 stond het jongvee van [eiser] in het I&R-systeem geregistreerd op naam van [gedaagde]. Op de peildatum was [gedaagde] houder en opfokker van het jongvee. De fosfaatrechten zijn daarom aan hem toegekend. [gedaagde] betwist dat de contractuele relatie tussen partijen als in- en uitscharing van vee kwalificeert. Tussen partijen is overeengekomen dat het jongvee van [eiser] gedurende het gehele kalender jaar ter opfok bij [gedaagde] zou worden ondergebracht. Bij de eerste weidegang in 2014 bleek het vee wild. Partijen spraken daarom af dat het jongvee - bij wijze van proef - in 2014 en 2015 (enkel) gedurende het weideseizoen bij [gedaagde] zou worden ondergebracht. Na 2015, tot het einde van de samenwerking medio 2020, werd het jongvee gedurende het volledige kalenderjaar bij [gedaagde] ondergebracht. Er was derhalve sprake van een duurzame opfokrelatie.
Tussen partijen zijn geen afspraken gemaakt over een aan [eiser] uit te keren vergoeding van de aan [gedaagde] toegekende de fosfaatrechten. Deze leemte in de contractuele verhouding tussen partijen dient op basis van de redelijkheid en billijkheid te worden opgevuld. Bij die invulling dient niet slechts de feitelijke situatie van 2015 in ogenschouw te worden genomen, maar de gehele periode 2014-2020. In dit verband wordt verwezen naar jurisprudentie.
[gedaagde] heeft het jongvee voor een zeer coulante prijs ter opfok gehouden. De prijs werd jaarlijks verhoogd maar lag ver beneden de marktprijs. Indien [gedaagde] de waarde van aan hem toegekende fosfaatrechten dient te vergoeden wordt hij onevenredig zwaar getroffen.
Pas na het beëindigen van de opfokrelatie heeft [eiser] aangedrongen op een verdeling van de fosfaatrechten. Gedurende de samenwerking is daar niet over gesproken.
[gedaagde] heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiser] geen aanspraak meer op de fosfaatrechten zou maken. Door lang stilzitten heeft [eiser] zijn rechten - voor zover hij die heeft - aldus verwerkt.
De gevorderde schadevergoeding dient bovendien te worden afgewezen omdat [gedaagde] niet in verzuim verkeert. [gedaagde] is niet in gebreke gesteld. Hij concludeert dat er geen grond aanwezig is op basis waarvan hij gehouden is de waarde van de helft van de aan hem toegekende fosfaatrechten aan [eiser] te vergoeden. Het gevorderde dient derhalve te worden afgewezen, onder veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat hij gehouden is tot betaling van enige vergoeding voert [gedaagde] aan dat hij voor 62 stuks jongvee fosfaatrechten ontvangen heeft en [eiser] bij de berekening van de vergoeding ten onrechte is uitgegaan van een waarde van € 152,50 per kg (exclusief btw). Als peildatum voor de schade dient september 2020 te worden aangehouden. Dat is het moment waarop [eiser] op betaling heeft aangedrongen. De prijs bedroeg toen € 142,00 per kg (exclusief btw). [eiser] had zijn schade kunnen beperken door op dat moment vervangende fosfaatrechten te kopen.
Bij de vaststelling van de vergoeding dient een correctie van 20% te worden toegepast vanwege de in artikel 32a van de Meststoffenwet vastgelegde afroming van de fosfaatrechten in geval van overdracht. Tot 13 juni 2019 bedroeg het afromingspercentage in geval van overdracht 10%. Indien [eiser] vóór 1 april 2018 de overdracht had gerealiseerd via artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet, dan had hij de afroming volledig kunnen voorkomen.