Home

Rechtbank Noord-Nederland, 01-05-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2314, 163280

Rechtbank Noord-Nederland, 01-05-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2314, 163280

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
1 mei 2019
Datum publicatie
24 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2019:2314
Zaaknummer
163280

Inhoudsindicatie

Nihilstelling alimentatie bij minnelijk schuldsaneringstraject. De man heeft een forse schuldenlast en hij wil worden toegelaten tot een minnelijk schuldentraject. Voordat de man kan worden toegelaten tot een minnelijk schuldhulpverleningstraject adviseert de Kredietbank om de alimentatie op nihil laten stellen. De rechtbank overweegt dat in een situatie waarin de WSNP op een onderhoudsplichtige van toepassing is, uitgangspunt is dat er geen alimentatie wordt opgelegd, dan wel dat de alimentatie op nihil wordt gesteld zolang de WSNP duurt. Ondanks dat er in deze zaak geen sprake is van WSNP, ziet de rechtbank aanleiding aansluiting te zoeken bij het hiervoor genoemde uitgangspunt. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de man niet worden gevergd dat hij een verzoek tot toelating WSNP indient met als enig doel de mogelijkheid te creëren de rechter-commissaris te verzoeken in het VTLB rekening te houden met zijn alimentatieverplichting, terwijl een minder zwaar traject van de vrijwillige schuldhulpverlening ook tot aflossing van de schulden kan leiden.

Uitspraak

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rekestnummer: C/17/163280 / FA RK 18-1189

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 1 mei 2019

in de zaak van

[de man] ,

wonende te [plaats ] ,

hierna ook te noemen de man,

advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [plaats ] ,

hierna ook te noemen de vrouw,

advocaat mr. H. Poiesz-de Vries, kantoorhoudende te Sneek.

1 De procesgang

1.1.

Het procesverloop blijkt uit het volgende:

- het verzoekschrift, binnengekomen op 28 september 2018, van de man;

- het verweerschrift van de vrouw;

- een brief van 7 januari 2019 van de vrouw;

- een brief van 8 januari 2019, met bijlagen, van de man.

1.2.

De zaak is behandeld op de zitting van 17 januari 2019. Partijen en hun advocaten waren hierbij aanwezig.

1.3.

De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van:

- een brief van 1 maart 2019, met bijlagen, van de man;

- een brief van 11 maart 2019 van de vrouw;

- een brief van 26 maart 2019 van de vrouw.

2 De feiten

2.1.

Partijen hebben een relatie gehad tot en met oktober 2011. Zij zijn de ouders van:

- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [plaats ] .

De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

2.2.

Bij beschikking van 22 januari 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 september 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 281,- per maand moet betalen aan de vrouw. Door de wettelijke indexering bedraagt de bijdrage inmiddels € 297,35 per maand.

3 Het verzoek

3.1.

De man heeft verzocht bij beschikking -uitvoerbaar bij voorraad- te bepalen dat:

- de beschikking van de rechtbank van 22 januari 2014 wordt gewijzigd, zodat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel de datum van de toelating tot een schuldsaneringstraject, niet langer gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;

- er een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] wordt vastgelegd, waarbij [de minderjarige] om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft, als ook de helft van de vakanties en feestdagen.

3.2.

De vrouw heeft:

- primairverzocht de verzoeken van de man af te wijzen, dan wel hem daarin niet ontvankelijk te verklaren, dan wel door hem deze te ontzeggen.

- subsidiair voor het geval het verzoek van de man over de alimentatie wordt toegewezen, daaraan een voorwaardelijk en tijdelijk karakter te verbinden, namelijk onder de voorwaarde dat de man tot een schuldhulpregeling wordt toegelaten en in dat geval voor de duur van die regeling en daarvoor een termijn vast te stellen, en daarom ook in dat geval te bepalen dat de beschikking van 22 januari 2014 in zijn volle omvang, dus ook rekening houdend met de sinds die tijd toe te passen wettelijke indexering, herleeft wanneer deze schuldhulpregeling is geëindigd en de man te veroordelen om de vrouw daarvan direct in kennis te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 400,- per maand voor iedere maand of gedeelte van de maand waarin de man daarmee in gebreke zal zijn.

4 De verkorte samenvatting van de standpunten van partijen

5 De beoordeling

6 De beslissing