Home

Rechtbank Noord-Nederland, 09-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6223, 13-2680

Rechtbank Noord-Nederland, 09-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6223, 13-2680

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
9 december 2014
Datum publicatie
9 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:6223
Formele relaties
Zaaknummer
13-2680

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 terecht aan eiser is opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of de door eiser behaalde opbrengst met de verkoop van [het pand] ter grootte van € 246.286 in 2007 bij hem terecht is belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB LEE 13/2680

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 9 december 2014 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde eiser])

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder])

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2007 met dagtekening 1 september 2012 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 376.257 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 23.226 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, en is bijgestaan door [bijstand], [bijstand] en [bijstand].

Ter zitting zijn tevens de beroepszaken geregistreerd onder AWB LEE 13/2681 en 13/2682 ([A]) behandeld.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser is geboren op [datum] 1968 en is 100% aandeelhouder van [X] Beheer B.V. Deze vennootschap exploiteert, samen met een dochtervennootschap, onder andere onroerende zaken.

1.2

In 2005 heeft de heer [B], in de hoedanigheid van bestuurder van [Y] B.V., het pand “[naam pand]” te [plaats] ([het pand]) in verhuurde staat aan de heer [A] te koop aangeboden voor € 3.343.000. Hierbij is tevens een huurderslijst overgelegd. Van het aanbod heeft [A] geen gebruik gemaakt.

1.3

In 2005 hebben [A] en een door eiser beheerste vennootschap gezamenlijk een pand aangekocht aan de [straat] in [plaats].

1.4

Begin 2006 heeft [B], in de hoedanigheid van bestuurder van [Y] B.V., [het pand] in verhuurde staat telefonisch aan eiser te koop aangeboden voor € 3.175.000.

1.5

Eiser heeft contact gezocht met [A] om [het pand] gezamenlijk aan te kopen. Op 14 september 2006 heeft eiser telefonisch aan [B] doorgegeven het pand voor € 2.750.000 te willen kopen. Dit bod is op dezelfde dag door [B] aanvaard. Eiser en [A] hebben op 14 september 2006 schriftelijk vastgelegd dat zij overeengekomen zijn om [het pand] gezamenlijk aan te kopen voor € 2.750.000. [B] heeft op 14 september 2006 het overzicht met huurders, huur, huurtermijnen en verhuurde meters aan eiser gefaxt, tezamen met een kort begeleidend schrijven. In de door [B] opgestelde overzichten is de begane grond van het pand als winkelruimte opgenomen en als zodanig gewaardeerd. Eiser heeft de fax met een begeleidende opmerking voor akkoord ondertekend en retour gefaxt.

1.6

Op 28 september 2006 is de koopovereenkomst tussen [B] en eiser door [B] ondertekend en geparafeerd. In deze koopovereenkomst staat het volgende vermeld:“OPGAVEN DOOR VERKOPERArtikel 2Verkoper garandeert:(…)t. Het verkochte uitsluitend te hebben gebruikt als kantoorpand voor eigen gebruik en voor de verhuur van kantoorruimten aan derden.”Op verzoek van eiser heeft de notaris in de kantlijn bijgeschreven: “- annex winkel”. Deze toevoeging dient geplaatst te worden na het woorddeel “kantoor”, waardoor er daarna staat: “verhuur van kantoor- annex winkelruimten aan derden”. Deze wijziging is door de verkoper geparafeerd. Eiser heeft de overeenkomst op 4 oktober 2006 ondertekend en geparafeerd.

1.7

Op 5 oktober 2006 heeft eiser een gesprek met de [bank] gevoerd over een financieringsaanvraag van € 1.500.000 voor de aankoop van [het pand] te [plaats]. Met datum 4 december 2006 heeft de accountmanager van de [bank] naar aanleiding van voornoemd gesprek aan eiser een financieringsvoorstel doen toekomen.

1.8

Eiser is in contact gekomen met [C], die een geïnteresseerde koper weet voor [het pand]. Het betreft [koper].

1.9

In een emailbericht van 17 oktober 2006 van [C] aan [koper] heeft [C] aangegeven dat de vraagprijs voor [het pand] € 3.600.000 is (15 maal de jaarhuur van € 240.000). Per mail van 17 oktober 2006 heeft [koper] om nadere informatie verzocht, en deze mail is op 23 oktober 2006 tevens aan eiser gezonden. Op 21 en 23 oktober 2006 heeft er eveneens e-mailcontact plaatsgevonden tussen [C] en [koper].

1.10

Eiser heeft op 3 november 2006 per brief een BTW-nummer aangevraagd in verband met de voorgenomen verhuur van [het pand] door hem en [A].

1.11

Op 9 november 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [koper], [A] en eiser ten kantore van [koper] te [plaats], waarbij [C] ook aanwezig is. Op 15 november 2006 is het gesprek voortgezet bij eiser en is het pand bezichtigd. Hier waren [kopers] partner en zonen ook bij aanwezig. Er is overeenstemming bereikt over de koopsom van € 3.325.000.

1.12

Op 17 november 2006 heeft [koper] het bericht van de gemeente [plaats] ontvangen, dat er op [het pand] geen winkelbestemming rust.

1.13

Op 28 november 2006 is het koopcontract tussen eiser, [A] en [koper] (namens de vennootschap [D] Holding B.V.) ondertekend. In artikel 10 van deze overeenkomst staat het volgende vermeld:“gegarandeerde verklaringen van verkoperArtikel 10Verkoper garandeert, onverminderd het hiervoor verklaarde in de artikelen 5 en 6, koper het navolgende:(…)d. het verkochte kantoorgebouw heeft op de begane grond ook de publiekrechtelijke bestemming: winkels.(…)”.

1.14

Op 16 januari 2007 heeft [B] (namens de vennootschap [Y] B.V.) [het pand] aan eiser en [A] geleverd.

1.15

Op 19 januari 2007 hebben eiser en [A] [het pand] aan [D] Holding B.V. geleverd. Op diezelfde datum heeft [D] Holding B.V. derdenbeslag laten leggen bij de notaris voor een bedrag van € 938.000 wegens wanprestatie omdat er geen winkelbestemming op het pand bleek te rusten (zie 1.12).

1.16

De procedure tussen eiser, [A] en [D] Holding B.V. is beëindigd door middel van een schikking. [A] en eiser hebben elk aan [D] Holding B.V. € 35.000 betaald. [B] heeft in dit kader € 25.000 aan eiser en [A] betaald.

1.17

In 2008 hebben [A] en eiser gezamenlijk een pand aan het [straat] in [plaats] aangekocht en vervolgens verhuurd.

1.18

Op 10 oktober 2011 heeft [koper] over de levering van [het pand] aan de belastingdienst onder andere het volgende verklaard:“[koper]: ik wist vóór de ondertekening van de koopovereenkomst dat niet geleverd kon worden, hetgeen in de koopovereenkomst was vermeld (geen winkelbestemming). Ik mocht de beide heren echter niet en wilde hen ‘een hak zetten’. In december 2006 heeft makelaar [makelaar] het pand getaxeerd. De onderhandse verkoopwaarde werd door hem getaxeerd op 4 miljoen euro. Ik had het pand dus niet te duur gekocht. Dhr. [B] had veel te weinig ontvangen. Dhr. [B] had het ‘onder pressie’ verkocht. Mogelijk dat hij op zeer korte termijn over liquide middelen moest beschikken…??(…)Op 13 februari 2007 kregen bij bericht van de ongenezelijke ziekte van mijn echtgenote. Financiële zaken zijn dan geheel ondergeschikt. Ik heb dan ook besloten ‘de gehele kwestie af te dealen. Ik heb 25.000 euro ontvangen van dhr. [B]. In de koopovereenkomst tussen [B] en [eiser]/[A] zal ook gestaan hebben dat er winkelbestemming op [het pand] ‘zit’.”.

1.19

Eiser heeft op 21 april 2009 zijn aangifte IB/PVV 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.971 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000.

1.20

Met dagtekening 31 juli 2009 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2007 conform de door eiser ingediende aangifte opgelegd.

1.21

Op 17 mei 2010 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Hiervan is op 6 augustus 2012 een rapport opgemaakt. Onder “Reikwijdte van het onderzoek” is het volgende opgenomen: “De reikwijdte van het onderzoek is:de juistheid van de verwerking van de onroerend transactie “[het pand] “Dit betreft een bedrijfspand aan het [straat] te [plaats].”.

1.22

In het bij 1.21 vermelde controlerapport is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:“3.5 Fiscale beoordeling allocatie van het resultaat(…)Conclusie;Gezien de handelingen: actief te koop aanbieden, het (laten) wijzigen van de omschrijving van het pand en de ervaring en deskundigheid van de betrokkenen is hier sprake van een handelstransactie met een voorzienbaar voordeel wat belast moet worden als Resultaat uit Overige WerkzaamhedenCorrectie: jaar 2007 Resultaat uit Overige Werkzaamheden (Box 1): € 246.286 4 Aangifte inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen (uitgezonderd winst uit onderneming)4.1 Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen

Jaar

2007

Aangegeven inkomsten uit werk en woning (box 1)

129.971

Correctie inkomsten uit overige werkzaamheden

246.286

Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning

376.257 ”.

1.23

Bij brief van 7 juli 2010 heeft verweerder vragen gesteld aan eiser, waarop eiser bij brief van 31 juli 2010 heeft gereageerd.

1.24

Op 6 april 2011 heeft verweerder een gesprek gevoerd met [B]. Hiervan is een verslag opgesteld.

1.25

Op 10 oktober 2011 heeft verweerder een gesprek gevoerd met [koper]. Hiervan is een verslag opgesteld. Per e-mail zijn nadere opmerkingen door [koper] gemaakt naar aanleiding van het verslag.

1.26

Op 21 november 2011 heeft verweerder een brief aan [A] gezonden met de voorlopige bevindingen van het ingestelde boekenonderzoek (zie 1.21). Hierop heeft eisers gemachtigde op 23 december 2011 gereageerd.

1.27

Op 26 januari 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en [C] ([C]). Hiervan is een verslag opgesteld. Per e-mail heeft [C] op 30 januari 2012 het volgende aangevuld:“Geachte heren [naam] en [naam],Ik heb eerder lopen zoeken naar deze zaak. Ik heb hier destijds uit geconcludeerd dat het in de week van 4 september 2006 moet zijn geweest dat dhr. [eiser] mij het eerst heeft aangesproken over het pand gelegen aan de [straat] te [plaats]. Hij heeft mij gevraagd of ik een koper wist. Helaas kan ik hiervan geen agenda stukken of emails meer achterhalen. (…)”.

1.28

Tot de gedingstukken behoort een bij de notaris door [C] afgelegde verklaring van 25 september 2013 waarin [C] onder meer verklaart:“Echter moet ik de datum in de week van 4 september corrigeren na het zien van het mailverkeer tussen mij en de heer [koper]. Na het zien van het eerste mail verkeer tussen mij en de heer [koper] kan ik zeker verklaren dat het eerste contact tussen mij en [eiser] niet voor 15 of 16 oktober is geweest. (…)”.

1.29

Op 16 februari 2012 heeft eisers gemachtigde aan verweerder een brief gestuurd, vooruitlopend op de voorgenomen bespreking van 21 februari 2012.

1.30

Op 13 maart 2012 heeft verweerder een brief aan de gemachtigde van eiser gestuurd naar aanleiding van het gesprek van 21 februari 2012, waarin hij heeft vermeld dat hij de brief van 16 februari 2012 niet tijdig had ontvangen.

1.31

Met dagtekening 1 september 2012 heeft verweerder vervolgens de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 376.257 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000. Tevens is een bedrag van € 23.226 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.32

Eiser heeft bij brief van 2 oktober 2012 pro forma bezwaar aangetekend bij brief van 5 maart 2013 het bezwaar gemotiveerd. Op 28 mei 2013 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.

1.33

Bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 terecht aan eiser is opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of de door eiser behaalde opbrengst met de verkoop van [het pand] ter grootte van € 246.286 in 2007 bij hem terecht is belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.2.1 Ter zitting hebben partijen verklaard dat, indien verweerders standpunt wordt gevolgd, de navorderingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, en dat indien eisers standpunt wordt gevolgd, de navorderingsaanslag dient te vervallen.2.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3. Ingevolge artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.Ingevolge artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan: het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.

4. Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat eiser het pand [het pand] te [plaats] (het pand) heeft gekocht met het oogmerk om dit met winst door te verkopen en niet ter belegging te houden. Verweerder heeft hiertoe gewezen op het bijschrijven van de woorden “annex winkel” in de kantlijn van de koopovereenkomst (zie 1.6), de omstandigheid dat eiser in privé geen bedrijfspanden had of heeft die hij verhuurt of ter belegging aanhoudt, dat sprake was van aankoop met een 100% financiering (zie 1.7) en dat het contact met de heer [C] al was gelegd vóór het moment van aankoop van het pand (zie 1.8 en 1.9). Eiser heeft hiertegenover gesteld dat [B] had verklaard dat er een winkelbestemming op het pand rustte, en de bijschrijving van de woorden “annex winkel” slechts een vastlegging was van hetgeen besproken was. Eiser heeft ter zitting verklaard drie panden in [plaats] met [A] in privé te bezitten ten behoeve van de verhuur, waarvan één, [straat], in 2008 is aangekocht (zie 1.17). Hierbij heeft eiser toegelicht dat [A] altijd alle panden in privé aankocht en dat eiser daarom heeft besloten dat ook te gaan doen. Eiser en [A] hebben voorts verklaard dat in het onderhavige geval geen sprake was van maximale financiering, maar dat wel altijd de maximale financiering wordt gevraagd bij de bank. Tot slot wijst eiser op de herziene verklaring van [C] (zie 1.28) voor wat betreft het tijdstip waarop hij voor het eerst met [C] in contact is gekomen. 4.1 In zijn arrest van 17 december 1999 (HR 17 december 1999, nr. 34 130, ECLI:NL:HR:1999:AA2656, BNB 1999/249) overwoog de Hoge Raad onder meer het volgende in het kader van de destijds geldende regeling in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964: “Het Hof heeft in zijn uitspraak onder 5.3.2 tot uitgangspunt genomen dat koop van vermogensbestanddelen, in de wetenschap dat deze met winst kunnen worden verkocht, in beginsel tot belastbaarheid van de verkoopwinst op de voet van artikel 22, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 leidt. Terecht wordt in middel I betoogd dat bij dit uitgangspunt ten onrechte de opbrengst van transacties die in de vermogenssfeer liggen tot de inkomsten uit arbeid wordt gerekend. Koop van vermogensbestanddelen in de wetenschap dat deze met winst kunnen worden verkocht leidt alleen dan tot arbeidsinkomsten in de vorm van inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten indien die koop is geschied met het oogmerk door wederverkoop voordeel te behalen en die wederverkoop daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.”.4.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting van eiser niet aannemelijk gemaakt dat de bijschrijving van de woorden “annex winkel” iets anders betekende dan de tekst van de akte in overeenstemming brengen met de veronderstelling waarin eiser verkeerde. De rechtbank acht eveneens niet aannemelijk verweerders stelling dat eiser geen panden in privé zou hebben aangekocht ter belegging of voor de verhuur. Verweerder heeft daarnaast, in het licht van de betwisting door eiser, geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit zou moeten volgen dat het pand voor 100% gefinancierd zou worden. Tot slot heeft verweerder in het licht van de herziene verklaring van [C] (zie 1.28) en de tot de stukken behorende e-mailwisseling tussen [C] en [koper] (zie 1.9 en 1.27), niet aannemelijk gemaakt dat het contact tussen [C] en eiser reeds voor de aankoop van het pand was gelegd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder, tegenover de gemotiveerde betwisting van eiser, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van de mondelinge koopovereenkomst op 14 september 2006, dan wel ten tijde van de schriftelijke koopovereenkomst van 4 oktober 2006, het oogmerk tot wederverkoop had. Nu de rechtbank van oordeel is dat niet is bewezen dat sprake is van een oogmerk tot wederverkoop, behoeft in dit verband de vraag of bij eiser de wetenschap bestond dat de onroerende zaak met winst kon worden verkocht geen beantwoording meer.

5. Verweerder heeft voorts gesteld dat eiser activiteiten heeft verricht die het normaal vermogensbeheer te boven gaan. Deze activiteiten betreffen volgens verweerder het aanpassen van de koopovereenkomst door het bijschrijven van de woorden “annex winkel” in de kantlijn van de koopovereenkomst, het te koop aanbieden van het pand als bedrijfspand met een publiekrechtelijke winkelbestemming op de begane grond, de onderhandeling ten kantore van [koper] over de prijs en het rondleiden van [koper] met als doel de verkoop van het pand (zie 1.11). In dit verband merkt verweerder op dat er in zijn optiek sprake is van bedrog door het te koop aanbieden van het pand met een bestemming, waarvan eiser wist dat die er niet op rust, en dat ook hiervoor rechtshandelingen moeten worden verricht die zijns inziens per definitie zien op behalen van voordeel. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is van handelingen die normaal vermogensbeheer te boven gaan. 5.1 De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder genoemde handelingen niet het normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaan. Met name de met de koper gevoerde onderhandelingen over de prijs en het rondleiden van de koper zijn naar het oordeel van de rechtbank inherent aan iedere verkoop van een onroerende zaak. De veronderstelling van verweerder dat door het bijschrijving van de woorden “annex winkel” en het te koop aanbieden als bedrijfspand met publiekrechtelijke winkelbestemming sprake zou zijn van bedrog door eiser heeft hij op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Daarmee kunnen de door verweerder genoemde handelingen noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, kwalificeren als werkzaamheden in de onder 3. bedoelde zin. De vraag of sprake is van een eventuele waardesprong, wat daar ook van zij, behoeft geen behandeling meer.

6. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 is gegrond.

7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende navorderingsaanslag zal worden vernietigd, zal de rechtbank tevens de beschikking heffingsrente vernietigen.

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. 10.1 Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Nu deze zaak samenhangt met de zaken AWB LEE 13/2681 en 13/2682, worden deze samenhangende zaken voor de veroordeling in de proceskosten gezien als één zaak. De rechtbank zal in onderhavige zaak een proceskostenvergoeding van € 730 toekennen.10.2 De rechtbank ziet geen aanleiding van deze berekening af te wijken, aangezien er geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Bpb aanwezig zijn. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat verweerders handelen niet dermate onzorgvuldig is geweest, dat dit aanleiding geeft voor een integrale proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- vernietigt de beschikking heffingsrente;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 730.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. A.L. Goederee, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel